gepubliceerd op 02 juli 2021
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 28 mei 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 10 juni 2021, heeft de familie- en jeugdrechtbank van de Rechtbank van eerst 1. « Schenden de artikelen 358, 347-3, 359-2 juncto de artikelen 361-4 b) en c), 348-3, 348-5, 348-(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij vonnis van 28 mei 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 10 juni 2021, heeft de familie- en jeugdrechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schenden de artikelen 358, 347-3, 359-2 juncto de artikelen 361-4 b) en c), 348-3, 348-5, 348-5/1 en 348-11 van het Burgerlijk Wetboek, alleen of gezamenlijk, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 22bis van de Grondwet, met de artikelen 3 en 21 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij de toestemming van de moeder, de vader of de voogd van het minderjarig kind absoluut vereisen om een interlandelijke adoptie om te zetten in een volle adoptie in de situatie dat het oorspronkelijk land van herkomst de adoptie wel kent, maar de omzetting niet (en waarbij de moeder en de vader onbekend zijn en er geen wettelijke vertegenwoordiger is), en waarbij deze toestemming niet gegeven kan worden door een voogd ad hoc aangewezen door de rechtbank op verzoek van iedere betrokken persoon of van de procureur des Konings, terwijl op grond van artikel 348-5/1, juncto artikel 361-5 deze toestemming om een interlandelijke adoptie om te zetten in een volle adoptie wel kan gegeven worden door een voogd ad hoc aangewezen door de rechtbank op verzoek van iedere betrokken persoon of van de procureur des Konings in de situatie dat het oorspronkelijk land van herkomst de adoptie niet kent en dus ook de omzetting niet ? »;2. « Schenden de artikelen 358, 347-3, 359-2 juncto de artikelen 361-4 b) en c), 348-3, 348-5, 348-5/1 en 348-11 van het Burgerlijk Wetboek, alleen of gezamenlijk, artikel 22bis van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 3 en 21 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens in zoverre zij de toestemming van de moeder, de vader of de voogd van het minderjarig kind absoluut vereisen om een interlandelijke adoptie om te zetten in een volle adoptie in de situatie dat het oorspronkelijk land van herkomst de adoptie wel kent, maar de omzetting niet (en waarbij de moeder en de vader onbekend zijn en er geen wettelijke vertegenwoordiger is), en waarbij deze toestemming niet gegeven kan worden door een voogd ad hoc aangewezen door de rechtbank op verzoek van iedere betrokken persoon of van de procureur des Konings ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 7596 van de rol van het Hof.
De griffier, F. Meersschaut