gepubliceerd op 24 maart 2021
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 16 december 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 16 februari 2021, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te « - Schenden de artikelen 2, 3, 5 en 14 van de wet van 3 augustus 2016 ' tot invoering van een nieu(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij vonnis van 16 december 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 16 februari 2021, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de twee volgende prejudiciële vragen gesteld, waarvan de tweede door het Hof bij beschikking van 3 maart 2021 werd geherformuleerd : « - Schenden de artikelen 2, 3, 5 en 14 van de wet van 3 augustus 2016 ' tot invoering van een nieuwe jaarlijkse taks op de kredietinstellingen in de plaats van de bestaande jaarlijkse taksen, van de aftrekbeperkende maatregelen in de vennootschapsbelasting en van de bijdrage voor de financiële stabiliteit ', inzonderheid de voormelde artikelen 5 en 14, die op 21 augustus 2016 in werking zijn getreden, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met de beginselen van behoorlijke wetgeving, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel, het redelijkheidsbeginsel, het beginsel van niet-retroactiviteit van de wetten waarvan artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek een uiting is en het rechtszekerheidsbeginsel, in zoverre zij het tarief en de grondslag van de jaarlijkse taks op de kredietinstellingen, bedoeld in titel XI van het Wetboek diverse rechten en taksen, wijzigen met ingang van 1 januari 2016, terwijl de belastingplichtigen uiterlijk op 1 juli 2016 die jaarlijkse taks moesten betalen die ' opeisbaar ' was op 1 januari 2016, zoals zij vóór de wijziging bij de wet van 3 augustus 2016 bestond ? - In zoverre de artikelen 2, 3, 5 en 14 van de wet van 3 augustus 2016 ' tot invoering van een nieuwe jaarlijkse taks op de kredietinstellingen in de plaats van de bestaande jaarlijkse taksen, van de aftrekbeperkende maatregelen in de vennootschapsbelasting en van de bijdrage voor de financiële stabiliteit ' moeten worden geïnterpreteerd in die zin dat over de hoedanigheid van kredietinstelling voor het aanslagjaar 2016 wordt geoordeeld op de datum van inwerkingtreding van die wet (zijnde 21 augustus 2016) en niet op de datum van opeisbaarheid van de jaarlijkse taks op de kredietinstellingen (zijnde 1 januari 2016), schenden die artikelen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met de beginselen van behoorlijke wetgeving, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel, het redelijkheidsbeginsel, het beginsel van niet-retroactiviteit van de wetten waarvan artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek een uiting is en het rechtszekerheidsbeginsel, doordat zij, enerzijds, een entiteit die het statuut van kredietinstelling heeft op de datum van opeisbaarheid van de jaarlijkse taks op de kredietinstellingen voor het aanslagjaar 2016 alsook op de datum van inwerkingtreding van die wet en, anderzijds, een entiteit die het statuut van kredietinstelling heeft op de datum van opeisbaarheid van de jaarlijkse taks op de kredietinstellingen voor het aanslagjaar 2016 en die dat statuut niet meer heeft op de datum van inwerkingtreding van dezelfde wet, aan verschillende taksen onderwerpen ? ».
Die zaak, ingeschreven onder nummer 7515 van de rol van het Hof, werd samengevoegd met de zaken met rolnummers 7478 en 7504.
De griffier, P.-Y. Dutilleux