gepubliceerd op 08 oktober 2019
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 18 juni 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 6 september 2019, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling « Schendt artikel 4, § 3, van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij vonnis van 18 juni 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 6 september 2019, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Bergen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 4, § 3, van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het bepaalt dat iedere door een strafgerecht veroordeelde verdachte, inverdenkinggestelde, beschuldigde of voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke persoon wordt veroordeeld tot het betalen van een bijdrage aan dat Fonds, net zoals de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld nadat zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij, terwijl het niet in een dergelijke maatregel voorziet ten aanzien van de vrijwillig tussenkomende partij of de gedwongen tussenkomende partij die, bijvoorbeeld, aangezien zij in het ongelijk wordt gesteld op haar hoger beroep, zou worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep jegens de Staat, in de wetenschap dat artikel 162 van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat die kosten die bijdrage omvatten ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 7248 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux