Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 28 augustus 2018

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 10 juli 2018 in zake Roger Despy tegen Annie Despy, in aanwezigheid van Jofroi Despy, vrijwillig tussenkomende partij, waarvan de expeditie ter griffie « Schendt artikel 1 van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018204350
pub.
28/08/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij vonnis van 10 juli 2018 in zake Roger Despy tegen Annie Despy, in aanwezigheid van Jofroi Despy, vrijwillig tussenkomende partij, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 juli 2018, heeft de familierechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1 van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, zoals het vóór de inwerkingtreding van de wet van 23 augustus 2015 bestond, niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, en zelfs andere grondwetsbepalingen, in zoverre het, terwijl het doel van de wetgever erin bestaat de aankoop bij voorrang, voor het geheel of voor een deel, van de roerende en onroerende goederen die bestemd zijn voor iedere activiteit die betrekking heeft op de landbouw of op plantaardige of dierlijke producten, mogelijk te maken en aldus de continuïteit van het landbouwbedrijf te bevorderen door het behoud van de eenheid ervan te verzekeren, die wet de facto enkel van toepassing maakt op de nalatenschappen die onder de activa het geheel of een deel van een landbouwbedrijf bevatten, hetgeen inhoudt dat de erflater zelf nog steeds landbouwer was op de dag van zijn overlijden, waardoor de erfgenamen in de rechte lijn van elke landbouwer die met pensioen is gegaan, bijgevolg ambtshalve van het toepassingsgebied ervan worden uitgesloten, hetgeen in feite erop neerkomt dat de toepassing ervan enkel afhankelijk wordt gemaakt van de toevallige gebeurtenis van de datum van het overlijden van die landbouwer ? Is het met andere woorden, gelet op het bij die wet gestelde doel, legitiem en grondwettig om de toepassing ervan te doen afhangen van het behoud van een landbouwbedrijf ten aanzien van de erflater op de dag van zijn overlijden, waardoor alle gevallen waarin de continuïteit van het landbouwbedrijf, bij het leven van de erflater, wordt waargenomen door zijn erfgenamen in de rechte lijn, wat betreft dezelfde goederen als die welke vroeger door hem werden geëxploiteerd, ingevolge de stopzetting van de activiteiten van die laatste, aldus ambtshalve van het toepassingsgebied ervan worden uitgesloten, hetgeen door de wetgever trouwens werd rechtgezet bij de wet van 23 augustus 2015, die hier evenwel niet van toepassing is ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 6984 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux

^