gepubliceerd op 08 april 2016
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 11 februari 2016 in zake de bvba « ACREFI PM » tegen het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, waarvan de expeditie ter griff « Schendt artikel 95 van de wet van 30 december 1992, in de interpretatie van het Grondwettelijk Ho(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij vonnis van 11 februari 2016 in zake de bvba « ACREFI PM » tegen het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 23 februari 2016, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 95 van de wet van 30 december 1992, in de interpretatie van het Grondwettelijk Hof volgens welke de bijdrage ingesteld bij de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, in titel III ervan, met betrekking tot de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van de vennootschappen bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen, een belasting is (arrest nr. 142/2010 van 16 december 2010) en indien de belastingrechter van de rechtbank van eerste aanleg op grond van artikel 569, 32°, van het Gerechtelijk Wetboek materieel bevoegd is om uitspraak te doen over de wettigheid van een dergelijke bijdrage, de artikelen 170 en 172 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en, in voorkomend geval, met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dat het recht op een eerlijk proces waarborgt, alsook met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol, dat het eigendomsrecht waarborgt, - in zoverre het de invordering van de bijzondere bijdrage toevertrouwt aan de sociale verzekeringskassen, onder het toezicht van de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, kassen die noch onder de activiteit noch onder de bijzondere openbare opdrachten van de fiscale administraties vallen; - in zoverre de regels met betrekking tot de invordering ervan (de verjaring, het dwangbevel als buitengerechtelijke uitvoerbare titel en de zekerheden) zijn opgesteld naar het model van die welke van toepassing zijn op de sociale bijdragen voor zelfstandigen, en; - in zoverre de handelsvennootschappen die zich ertegen verzetten, het recht wordt ontzegd dat hun zaak wordt beoordeeld door een gespecialiseerde rechterlijke instantie die de arbeidsrechtbank is, die bevoegd is op grond van artikel 581, 8°, van het Gerechtelijk Wetboek, terwijl de andere rechtzoekenden die elkaars tegenpartij zijn in het kader van een geschil met betrekking tot de sociale zekerheid der zelfstandigen dat recht niet wordt ontzegd ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 6367 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux