gepubliceerd op 29 november 2013
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 10 oktober 2013 in zake Dirk Cobbaut tegen Monique Meeremans, met Katrien Cobbaut en Frank Cobbaut als vrijwillig tussenkomende partijen, waarvan de e « Schenden de artikelen 2262bis, § 1, eerste lid, en 2262bis, § 1, tweede lid, van het Bu(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij vonnis van 10 oktober 2013 in zake Dirk Cobbaut tegen Monique Meeremans, met Katrien Cobbaut en Frank Cobbaut als vrijwillig tussenkomende partijen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 oktober 2013, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 2262bis, § 1, eerste lid, en 2262bis, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Belgische Grondwet doordat zij de gelijkheid schenden tussen de rechtsonderhorigen in zoverre de interpretatie van de aanvang van de tienjarige verjaringstermijn van artikel 2262bis, § 1, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, met name dat deze een aanvang neemt vanaf het ontstaan van de vordering, ongeacht of men kennis heeft van deze vordering, terwijl de verjaringstermijn van een vordering op grond van onrechtmatige daad van artikel 2262bis, § 1, tweede lid, Burgerlijk Wetboek pas start van zodra het slachtoffer kennis heeft van zijn schade en identiteit van de aansprakelijke ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 5737 van de rol van het Hof.
De griffier, F. Meersschaut