gepubliceerd op 03 december 2010
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 1 oktober 2010 in zake Monique Moreau tegen de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 7 okto « 1) Schendt artikel 22ter van de wet van 27 juni 1969 [tot herziening van de besluitwet van 28 de(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij vonnis van 1 oktober 2010 in zake Monique Moreau tegen de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 7 oktober 2010, heeft de Arbeidsrechtbank te Hoei de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1) Schendt artikel 22ter van de wet van 27 juni 1969 [tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders], gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het op een algemene en absolute wijze instellen van een onweerlegbaar vermoeden van voltijdse arbeid ertoe leidt twee fundamenteel verschillende categorieën van werkgevers op dezelfde manier te behandelen, namelijk, enerzijds, de werkgevers die de socialezekerheidsbijdragen op de daadwerkelijk gepresteerde uren hebben betaald, maar hebben nagelaten de toepasselijke bepalingen inzake vermelding en openbaarmaking van de werkroosters in acht te nemen, en, anderzijds, de werkgevers die bewust nalaten die bepalingen in acht te nemen teneinde socialezekerheidsbijdragen te betalen op een kleiner aantal uren dan het aantal werkelijk gepresteerde uren ? 2) Schendt artikel 22ter van de wet van 27 juni 1969, gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij de werkgever die de maatregelen met betrekking tot de vermeldingen en de openbaarmaking van de deeltijdse werkroosters niet in acht heeft genomen, elke mogelijkheid ontnemen om het bewijs te leveren van het werkelijk gepresteerde aantal uren, en in zoverre het uitsluitend aan de sociale-inspectiediensten de zorg overlaat om het eventuele bestaan vast te stellen van een materiële onmogelijkheid om voltijdse arbeid te verrichten, zonder dat de werkgever de mogelijkheid heeft om daarover uitleg te verschaffen ? 3) Schendt artikel 22ter van de wet van 27 juni 1969, gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, in de interpretatie volgens welke het om een burgerlijke sanctie gaat, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een dusdanig vermoeden instelt dat de werkgever die de vermeldingen en maatregelen van openbaarmaking van de deeltijdse werkroosters niet in acht heeft genomen, dat vermoeden nooit kan weerleggen, zelfs indien hij in staat is het bewijs te leveren van een materiële of economische onmogelijkheid dat de arbeid voltijds kon worden verricht door zijn in het geding zijnde werknemers ? 4) Schendt artikel 22ter van de wet van 27 juni 1969, gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, in de interpretatie volgens welke het gaat om een sanctie met een strafrechtelijk karakter in de zin van de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een dusdanig vermoeden instelt dat de werkgever die de vermeldingen en maatregelen van openbaarmaking van de deeltijdse werkroosters niet in acht heeft genomen, dat vermoeden nooit kan weerleggen, zelfs indien hij in staat is het bewijs te leveren van een materiële of economische onmogelijkheid dat de arbeid voltijds kon worden verricht door zijn in het geding zijnde werknemers, en in zoverre de arbeidsrechtbank over geen enkele bevoegdheid beschikt om de sanctie aan te passen, wanneer de werkgever niettemin een dergelijk bewijs levert ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 5036 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.