gepubliceerd op 12 juni 2009
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij twee vonnissen van 14 april 2009 respectievelijk in zake het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten tegen Greta Vercraeye en anderen en in zake de La « Schendt het artikel 174, alinea 3, van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzeker(...)
GRONDWETTELIJK HOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6    januari 1989    Bij twee vonnissen van 14 april 2009 respectievelijk in zake het    Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten tegen Greta    Vercraeye en anderen en in zake de Landsbond der Christelijke    Mutualiteiten tegen Lieve Smeets en anderen, waarvan de expedities ter    griffie van het Hof zijn ingekomen op 24 april 2009, heeft de    Arbeidsrechtbank te Dendermonde de volgende prejudiciële vraag gesteld    :    « Schendt het artikel 174, alinea 3, van de wet van 14 juli 1994    betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en    uitkeringen, zoals het met betrekking tot huidige betwisting dient te    worden toegepast, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in    samenhang met artikel 6 E.V.R.M. en artikel 14.1 BUPO,    aldus geïnterpreteerd dat    voor de feiten die aan de in artikel 141, § 2, bedoelde Beperkte    Kamers en aan de in artikel 155, derde lid bedoelde Commissies van    Beroep zijn voorgelegd de in artikel 174, lid 1, 6°, van diezelfde wet    bepaalde verjaringstermijn pas ingaat op de datum waarop een    definitieve beslissing van het van de Beperkte Kamers of Commissies    van Beroep is genomen,    terwijl    in die gevallen waarin de feiten niet worden voorgelegd aan de in    artikel 141, § 2, bedoelde Beperkte Kamers en aan de in artikel 155,    derde lid, bedoelde Commissies van Beroep, de vordering ex artikel    174, alinea 1, 6°, verjaart twee jaar na het einde van de maand,    zonder dat door de Beperkte Kamer of de Commissie van Beroep een    sanctie moet worden uitgesproken of moet worden aangetoond dat het ten    onrechte verlenen van prestaties het gevolg is van bedrieglijke    handelingen waarvoor hij wie ze tot baat strekten, verantwoordelijk is    en aldus de terugvordering van de ten onrechte verleende prestaties    aan een verschillende verjaringstermijn onderworpen wordt louter    omwille van het feit dat de feiten die tot terugvordering aanleiding    geven worden voorgelegd aan de in artikel 141, § 2, bedoelde Beperkte    Kamers ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4688 en 4689 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.