gepubliceerd op 24 april 2009
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij beschikking van 16 februari 2009 in zake het openbaar ministerie en anderen tegen D.D. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 « Schendt artikel 128 van het Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd bij de wet van 21 april 2(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij beschikking van 16 februari 2009 in zake het openbaar ministerie en anderen tegen D.D. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 maart 2009, heeft de raadkamer van de Rechtbank van eerste aanleg te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 128 van het Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd bij de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, niet de grondwettelijke regels van gelijkheid en niet-discriminatie bepaald in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14.1 van het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten, in zoverre het ertoe verplicht de burgerlijke partij te veroordelen tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding aan alle inverdenkingestelden die worden bijgestaan door een raadsman en een buitenvervolgingstelling genieten, zonder een onderscheid te maken tussen de fundamenteel verschillende gevallen waarbij : - de raadkamer een buitenvervolgingstelling uitspreekt omdat tegen de inverdenkinggestelde die persoonlijk door de burgerlijke partij in het geding is gesteld, geen of onvoldoende bezwaren bestaan; - de raadkamer een buitenvervolgingstelling uitspreekt omdat tegen een inverdenkinggestelde die alleen door het openbaar ministerie, ten onrechte, in het geding is gesteld, terwijl de burgerlijke partij daarvan zou hebben afgezien maar zich daartegen niet kan verzetten, geen of onvoldoende bezwaren bestaan; - de raadkamer een buitenvervolgingstelling uitspreekt omdat zij vaststelt dat de strafvordering is verjaard, terwijl zij niet kan nagaan of er toch voldoende bezwaren bestaan op basis waarvan de vordering gegrond had kunnen worden verklaard indien die niet was verjaard, hetgeen ertoe leidt de burgerlijke partij automatisch te veroordelen die op rechtsgeldige wijze een vordering heeft ingesteld die alleen door het niet optreden van het openbaar ministerie tot verjaring wordt gebracht, zonder dat die burgerlijke partij wordt gehoord over de eventuele gegrondheid van haar vordering; - de raadkamer een buitenvervolgingstelling uitspreekt ten aanzien van een inverdenkinggestelde die alleen het openbaar ministerie per vergissing heeft gedagvaard, waardoor de burgerlijke partij automatisch wordt veroordeeld voor een vergissing die zij niet heeft begaan ? Is er geen niet te verantwoorden en discriminerende ongelijkheid van behandeling tussen : - enerzijds, de burgerlijke partij die de identiteit kent van de vermoedelijke dader(s) van het misdrijf tegen wie zij een strafzaak op gang brengt, en die instaat voor de gevolgen van haar eigen beslissing in het kader van de procedure die zij kiest om tegen die vermoedelijke dader(s) in te stellen, en - anderzijds, de burgerlijke partij die de identiteit niet kent van de vermoedelijke dader(s) van dat misdrijf en die, aangezien zij niet anders kan dan een strafzaak op gang te brengen tegen X, moet instaan voor de gevolgen van beslissingen - of de ontstentenis van beslissingen en/of vergissingen - buiten haar om, in het kader van een procedure waarop zij geen vat heeft, aangezien de strafvordering op onafhankelijke wijze alleen door het openbaar ministerie wordt uitgeoefend ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 4654 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.