gepubliceerd op 14 oktober 2008
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 17 juni 2008 in zake de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening tegen Marie Eeckhout, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 20 juni « Schendt de wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen, zowel vóór als na d(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 17 juni 2008 in zake de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening tegen Marie Eeckhout, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 20 juni 2008, heeft de Arbeidsrechtbank te Nijvel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt de wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen, zowel vóór als na de wijzigingen ervan bij de wetten van 4 augustus 1986, 7 november 1987 en 30 december 1988 (die van toepassing zijn op het aanslagjaar 1989), in die zin geïnterpreteerd dat zij geen enkele bepaling bevat betreffende de verjaring van de vordering tot invordering, door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, van de bijzondere bijdragen voor sociale zekerheid die hem verschuldigd zijn door de zelfstandigen, en dat zij bijgevolg die verjaring onderwerpt aan de gemeenrechtelijke termijn - die 30 jaar bedroeg op het ogenblik dat de bijdragen verschuldigd waren (vroeger artikel 2262 van het Burgerlijk Wetboek) en werd vervangen door een termijn van tien jaar met ingang van 27 juli 1998 (artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 juni 1998 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring) -, het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet : a) wetende dat, op grond van artikel 67 van de wet van 28 december 1983 : - die bijzondere bijdrage wordt beschouwd als een persoonlijke bijdrage die verschuldigd is ter uitvoering van de sociale wetgeving; - voor de zelfstandigen, de berekeningswijze ervan uitzonderlijk afwijkt van artikel 11 van koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, b) en dat : - de fiscale gegevens aan de hand waarvan de bijzondere bijdrage wordt vastgesteld, in geen enkel opzicht verschillen van die welke de grondslag vormen van de ' gewone ' bijdragen voor de sociale zekerheid waarin koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen voorziet, en dat, - de verjaringstermijn van de invordering van de bijdragen bedoeld in voormeld koninklijk besluit nr. 38, overeenkomstig artikel 16, § 2, van datzelfde koninklijk besluit, is vastgesteld op vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin die gewone bijdragen verschuldigd zijn ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 4479 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.