gepubliceerd op 11 februari 2008
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 13 december 2007 in zake Harry Cuypers tegen de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 d « 1. Is artikel 7, § 1, van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen (Be(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 13 december 2007 in zake Harry Cuypers tegen de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 december 2007, heeft de Arbeidsrechtbank te Mechelen de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Is artikel 7, § 1, van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1991) in overeenstemming met de in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voorziene beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, in zoverre het ertoe leidt dat personen wier arbeidsverhouding in een overheidsdienst niet eenzijdig wordt verbroken, die uit hoofde van die arbeidsverhouding niet onderworpen zijn aan de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid, maar ten behoeve van wie de overheidsdienst bereid is om, via de betaling van werkgeversbijdragen, de door de artikelen 7 tot en met 13 van de voornoemde wet van 20 juli 1991 georganiseerde bijzondere ontslagregeling op hen toepassing te laten vinden, op dezelfde wijze worden behandeld als de personen wier arbeidsverhouding in een overheidsdienst niet eenzijdig wordt verbroken, die uit hoofde van die arbeidsverhouding niet onderworpen zijn aan de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid, en ten behoeve van wie de overheidsdienst niet bereid is om, via de betaling van werkgeversbijdragen, de door de artikelen 7 tot en met 13 van de voornoemde wet van 20 juli 1991 georganiseerde bijzondere ontslagregeling op hen toepassing te laten vinden ? 2. Is artikel 7, § 1, van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1991) in overeenstemming met de in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voorziene beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, in zoverre het ertoe leidt dat personen die zelf een einde maken aan hun arbeidsverhouding in een overheidsdienst teneinde bij een andere werkgever een contractuele betrekking uit te oefenen die nadien door die laatste werkgever wordt beëindigd, die uit hoofde van hun eerdere arbeidsverhouding in een overheidsdienst niet onderworpen zijn aan de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid, en ten behoeve van wie de overheidsdienst bereid is om, via de betaling van werkgeversbijdragen, de door de artikelen 7 tot en met 13 van de voornoemde wet van 20 juli 1991 georganiseerde bijzondere ontslagregeling op hen toepassing te laten vinden, verschillend worden behandeld dan de personen waarvan de arbeidsverhouding in een overheidsdienst een einde neemt omdat zij eenzijdig verbroken wordt door de overheid, mogelijk wegens zwaarwichtige, zelfs strafrechtelijk sanctioneerbare feiten, die uit hoofde van hun eerdere arbeidsverhouding in een overheidsdienst niet onderworpen zijn aan de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid, en ten overstaan van wie de overheidsdienst verplicht is om de door de artikelen 7 tot en met 13 van de voornoemde wet van 20 juli 1991 georganiseerde bijzondere ontslagregeling toepassing te laten vinden ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 4399 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.