gepubliceerd op 05 juni 2007
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 29 maart 2007 in zake het openbaar ministerie en Tristan Weterings tegen Mario Meeus, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 « Bestaat er een ongeoorloofde discriminatie tussen de toestand van de pleger van een misdrijf die (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 29 maart 2007 in zake het openbaar ministerie en Tristan Weterings tegen Mario Meeus, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 april 2007, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Turnhout de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Bestaat er een ongeoorloofde discriminatie tussen de toestand van de pleger van een misdrijf die wordt veroordeeld door de strafrechtbank die tevens uitspraak doet over de vordering van de benadeelde, vonnis dat steeds vatbaar is voor hoger beroep en dus niet in laatste aanleg wordt gewezen, ongeacht de omvang van de vordering van de benadeelde enerzijds, en de toestand van de pleger van hetzelfde misdrijf, die wordt veroordeeld tot vergoeding van de benadeelde door een vonnis van de burgerlijke rechtbank, vonnis dat slechts vatbaar is voor hoger beroep in de mate dat de vordering van de benadeelde het bedrag van 1.240,00 euro overschrijdt en dat in de mate dat de vordering van de benadeelde lager is dan 1.240,00 euro in laatste aanleg wordt gewezen, anderzijds ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 4193 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.