gepubliceerd op 06 december 2004
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 28 oktober 2004 in zake het openbaar ministerie tegen de n.v. Alvan Motors en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Ar « A) Schendt artikel 33 van de programmawet van 5 augustus 2003, waarbij artikel 5, 2), van de wet (...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 28 oktober 2004 in zake het openbaar ministerie tegen de n.v. Alvan Motors en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 november 2004, heeft de Correctionele Rechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « A) Schendt artikel 33 van de programmawet van 5 augustus 2003, waarbij artikel 5, 2), van de wet van 16 juli 2002 wordt gewijzigd, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het tot gevolg heeft dat op dit ogenblik twee verschillende procedureregelingen van toepassing zijn op grond waarvan twee categorieën van beklaagden gelijktijdig onderworpen zijn aan verschillende verjaringsregelingen van de strafvordering naargelang de - mogelijkerwijze soortgelijke - feiten die aan die beklaagden ten laste worden gelegd, vóór 1 september 2003 of vanaf die datum zouden zijn gepleegd ? B) Schendt artikel 22 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, in zoverre het niet in de mogelijkheid voorziet om de vertaling in de taal van de rechtzoekende te verkrijgen van de stukken die zijn gesteld in een andere landstaal die hij niet begrijpt, behalve voor de processen-verbaal, de verklaringen van getuigen of klagers en de verslagen van deskundigen, de artikelen 10, 11, 12 en 14 van de Grondwet of één artikel daarvan, of nog artikel 6.3 (a en b) van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 - dat een onlosmakelijk geheel zou vormen met de hiervoor bedoelde artikelen van de Grondwet -, met name in zoverre die verdragsbepaling stelt dat eenieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, het recht heeft, enerzijds, in een taal welke hij verstaat, en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging en, anderzijds, te beschikken over voldoende faciliteiten welke nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 3128 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.