Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 12 juli 2004

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 30 april 2004 in zake het openbaar ministerie en de burgerlijke partijen C. Laureyssens en anderen tegen M. Geukens, waarvan de ex 1. « Schendt artikel 524bis, § 1, van het Wetboek van strafvordering het gelijkheidsbeginsel e(...)

bron
arbitragehof
numac
2004202186
pub.
12/07/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 30 april 2004 in zake het openbaar ministerie en de burgerlijke partijen C. Laureyssens en anderen tegen M. Geukens, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 mei 2004, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Gent de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 524bis, § 1, van het Wetboek van strafvordering het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel zoals gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet samen gelezen met de artikelen 6 EVRM en artikel 14 BUPO, schendt doordat het bevelen van een bijzonder onderzoek naar de in artikel 42, 3°, en 43bis van het Strafwetboek bedoelde vermogensvoordelen afhankelijk wordt gesteld van een vordering van het openbaar ministerie met uitsluiting van de burgerlijke partij, wat tot gevolg kan hebben dat de ene burgerlijke partij een verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partij kan bekomen en de andere burgerlijke partij niet, louter afhankelijk van de beslissing van het openbaar ministerie om een bijzonder onderzoek te vorderen of niet ? » 2.« Schendt artikel 524bis van het Wetboek van strafvordering het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel zoals gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet samen gelezen met de artikelen 6 EVRM en artikel 14 BUPO, doordat de burgerlijke partijen die zich overeenkomstig artikel 67 van het Wetboek van strafvordering voor de zittingsrechter stelden geen bijzonder onderzoek naar de in artikel 42, 3°, en 43bis van het Strafwetboek bedoelde vermogensvoordelen kunnen vragen en wanneer een dergelijk onderzoek op vordering van het openbaar ministerie zou zijn bevolen, geen bijkomende onderzoekshandelingen kunnen vragen, terwijl de burgerlijke partijen die zich overeenkomstig artikel 63 van het Wetboek van strafvordering voor de onderzoeksrechter stelden wel een onderzoek naar de in artikel 42, 3°, en 43bis van het Strafwetboek bedoelde vermogensvoordelen en bijkomende onderzoekshandelingen kunnen vragen, wat tot gevolg kan hebben dat de burgerlijke partijen onderling ongelijk worden behandeld louter in functie van de instantie voor dewelke zij hun rechten laten gelden ? » 3. « Schendt artikel 524bis, § 1, van het Wetboek van strafvordering de bepalingen van artikel 13 van de Grondwet, al dan niet in samenhang met artikel 6 EVRM en artikel 14 BUPO doordat het bevelen van een bijzonder onderzoek naar de in artikel 42, 3°, en 43bis van het Wetboek van strafvordering bedoelde vermogensvoordelen afhankelijk wordt gesteld van een vordering van het openbaar ministerie, wat tot gevolg kan hebben dat de burgerlijke partij tegen haar wil zou worden afgetrokken van de bevoegde, onpartijdige en onafhankelijke rechter die de wet haar toekent met betrekking tot de beslissing over een bijzonder vermogensonderzoek en een eventuele verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partij ? » 4.« Schendt artikel 524bis, § 1, van het Wetboek van strafvordering het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel zoals gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet samen gelezen met artikel 6 EVRM en artikel 14 BUPO, doordat het bevelen van een bijzonder onderzoek naar de in artikel 42, 3°, en 43bis van het Strafwetboek bedoelde vermogensvoordelen afhankelijk wordt gesteld van een vordering van het openbaar ministerie met uitsluiting van de burgerlijke partij, wat tot gevolg kan hebben dat de publieke partij kan opkomen voor haar belangen en de burgerlijke partij niet, afhankelijk van opportuniteitsoverwegingen door het openbaar ministerie ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 3002 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

^