gepubliceerd op 30 juni 2003
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 8 april 2003 in zake de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening tegen P. Bourlee, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitrageho « Schendt artikel 64 van de wet van 28 december 1983 houdende fiscale en budgettaire bepalingen - d(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 8 april 2003 in zake de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening tegen P. Bourlee, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 16 april 2003, heeft de Arbeidsrechtbank te Nijvel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 64 van de wet van 28 december 1983 houdende fiscale en budgettaire bepalingen - dat het invorderingsrecht toekent aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening -, in die zin geïnterpreteerd dat het de verjaring van de invordering van de bijzondere bijdragen voor de sociale zekerheid, verschuldigd door de zelfstandigen aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, onderwerpt aan de gemeenrechtelijke termijn - die 30 jaar bedroeg op het ogenblik dat onderhavige procedure werd ingesteld (vroeger artikel 2262 van het Burgerlijk Wetboek) en werd vervangen door een termijn van 10 jaar met ingang van 27 juli 1998 (artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 juni 1998 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring) -, het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet : a) wetende dat, op grond van artikel 67 van de wet van 28 december 1983 : - die bijzondere bijdrage wordt beschouwd als een persoonlijke bijdrage die verschuldigd is ter uitvoering van de sociale wetgeving; - voor de zelfstandigen, de berekeningswijze ervan uitzonderlijk afwijkt van artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, b) en dat : - de fiscale gegevens aan de hand waarvan de bijzondere bijdrage wordt vastgesteld, in geen enkel opzicht verschillen van die welke de grondslag vormen van de « gewone » bijdragen voor de sociale zekerheid waarin koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen voorziet, en dat, - de verjaringstermijn van de invordering van de bijdragen bedoeld in voormeld koninklijk besluit nr. 38, overeenkomstig artikel 16, § 2, van datzelfde koninklijk besluit, is vastgesteld op vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin die gewone bijdragen verschuldigd zijn ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2690 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.