gepubliceerd op 30 april 2003
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 10 februari 2003 in zake M. Lejeune tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen o « Schendt artikel 28, tweede lid, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen a(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 10 februari 2003 in zake M. Lejeune tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 19 februari 2003, heeft de Arbeidsrechtbank te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 28, tweede lid, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, zoals het bestond vóór de wijziging ervan bij de wet van 19 juli 2001, de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet niet en roept het geen verschil in behandeling in het leven dat niet objectief verantwoord is, doordat het de bepalingen betreffende de verjaring van de terugvordering van een onverschuldigd bedrag ten laste van een gerechtigde op een tegemoetkoming voor hulp van derden volgens het oude stelsel en meer in het bijzonder artikel 21, § 3, vierde lid, van de wet van 13 juni 1966 van toepassing laat, terwijl het Arbitragehof, in zijn arrest van 6 december 2000 (nr. 129/00), heeft geoordeeld dat datzelfde artikel 28, tweede lid, de artikelen 10 en 11 schond doordat het verschillende en niet objectief verantwoorde verjaringsregels liet voortbestaan in geval van terugvordering van een onverschuldigd bedrag ten laste van een gerechtigde op een gewone of bijzondere tegemoetkoming ten opzichte van diegenen van wie de rechten waren vastgesteld bij de wet van 27 februari 1987 ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2636 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.