Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 01 april 2003

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij twee vonnissen van 17 januari 2003 in zake J.-L. Targe respectievelijk M.-Y. Smets tegen F. De Backer en J. Peterbroeck en in zake J. Peterbr « Is artikel 1, eerste lid, van de wet van 14 juli 1961 tot regeling van het herstel der door grof(...)

bron
arbitragehof
numac
2003200533
pub.
01/04/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij twee vonnissen van 17 januari 2003 in zake J.-L. Targe respectievelijk M.-Y. Smets tegen F. De Backer en J. Peterbroeck en in zake J. Peterbroeck tegen het Waalse Gewest, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 30 januari 2003, heeft de vrederechter van het kanton Ciney-Rochefort de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 1, eerste lid, van de wet van 14 juli 1961 tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade verenigbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het voorziet in een vermoeden iuris et de iure van aansprakelijkheid van de houder van het jachtrecht, zonder dat hij een reden van toeval of overmacht kan aanvoeren, waarbij hem de middelen van verweer naar gemeen recht worden ontzegd ten aanzien van een vordering tot herstel van de schade waarvan sprake, en waarbij aldus de gelijkheid wordt verbroken tussen : 1. de jager en de landbouwer, alsook tussen de jager en iedere andere persoon die voor schuld aansprakelijk is in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre het alleen de jager niet is toegestaan het tegenbewijs, noch het bewijs van toeval of van overmacht te leveren, 2.de jager op klein wild en de jager op grof wild, in zoverre het alleen de tweede niet is toegestaan het tegenbewijs, noch het bewijs van toeval of van overmacht te leveren, 3. de jager en de hoeder van een huisdier, in zoverre het de eerste, in tegenstelling tot de tweede, niet is toegestaan het bewijs van toeval of van overmacht te leveren... en dit, enerzijds, sinds de afkondiging van de wet van 14 juli 1961, maar, anderzijds, meer nog vandaag, rekening houdende met de aanzienlijk gewijzigde reglementaire omstandigheden, die geleidelijk tot stand zijn gekomen, in die mate dat de jagers geen enkele controle meer hebben over de regulering van de everzwijnenpopulatie ? » Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 2619 en 2620 van de rol van het Hof en werden samengevoegd met de zaak met rolnummer 2568.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^