gepubliceerd op 08 januari 2003
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 27 november 2002 in zake R. Crabbe en M. Op de Beeck tegen de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, waarvan de expeditie « Schendt artikel 56bis , § 2, tweede lid van de samengeordende wetten betreffende de kinderbi(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 27 november 2002 in zake R. Crabbe en M. Op de Beeck tegen de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 29 november 2002, heeft de Arbeidsrechtbank te Leuven de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 56bis , § 2, tweede lid van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslagen voor Loonarbeiders, in de interpretatie van het Hof van Cassatie (arrest van 19 januari 1998), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre dit tot gevolg heeft dat een wees verschillend wordt behandeld naargelang een einde wordt gesteld aan het huwelijk van de overlevende vader of moeder dan wel een einde wordt gesteld aan een feitelijk gezin van de overlevende vader of moeder vermits in het eerste geval de wees slechts opnieuw recht heeft op verhoogde wezenbijslag nadat de feitelijke scheiding bekrachtigd is door een gerechtelijke beschikking die het echtpaar een afzonderlijke verblijfplaats aanduidt, en in het tweede geval de wees reeds opnieuw recht heeft op verhoogde wezenbijslag van zodra de oorzaak van uitsluiting nl. het feitelijk gezin, heeft opgehouden te bestaan ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2575 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.