gepubliceerd op 29 mei 2001
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 29 maart 2001 in zake de Minister van Financiën en het openbaar ministerie tegen G. Vergracht, waarvan de expeditie ter griffie van « Houden de artikelen 220, 221 en 224 van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnz(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 29 maart 2001 in zake de Minister van Financiën en het openbaar ministerie tegen G. Vergracht, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 5 april 2001, heeft de Correctionele Rechtbank te Aarlen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Houden de artikelen 220, 221 en 224 van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen geen discriminaties in ten aanzien van het algemeen strafrecht en schenden zij bijgevolg de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepalingen op dusdanige wijze worden gelezen dat de verbeurdverklaring waarin is voorzien een reëel karakter heeft en meer in het bijzonder omdat zij kan worden uitgesproken zonder dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen het geval waarin het voorwerp de eigendom is van de veroordeelde en het geval waarin het voorwerp de eigendom is van derden, zelfs als zij niets te maken hebben met de fraude, zelfs als zij daarvan niets weten of als zij zijn vrijgesproken, en meer in het bijzonder in de mate waarin die straf van verbeurdverklaring niet gepaard kan gaan met uitstel noch met opschorting ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2157 van de rol van het Hof en werd samengevoegd met de zaken met rolnummers 2041 en 2078.
De griffier, L. Potoms.