gepubliceerd op 30 december 2000
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 31 oktober 2000 in zake de n.v. Opel Belgium en de vennootschap naar Duits recht Adam Opel AG tegen de b.v.b.a. D.C.V. Motors, waar « Schendt artikel 96 WHPC [wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting (...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 31 oktober 2000 in zake de n.v. Opel Belgium en de vennootschap naar Duits recht Adam Opel AG tegen de b.v.b.a. D.C.V. Motors, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 november 2000, heeft de Rechtbank van Koophandel te Brugge de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 96 WHPC [wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument] de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre artikel 96 WHPC bepaalt dat artikel 95 WHPC (dat de vordering tot staken instelt) niet van toepassing is op daden van namaking die vallen onder de wetten betreffende de waren of dienstmerken ' in de interpretatie dat onder daden van namaking die vallen onder de wetten betreffende de waren of dienstmerken ' moet worden verstaan de daden van gebruik omschreven door artikel 13.A.1.a en b BMW [eenvormige Beneluxwet van 19 maart 1962 op de merken] maar niet de daden van gebruik omschreven door artikel 13.A.1.c en d BMW wat in die interpretatie betekent dat de daden van gebruik omschreven door [artikel] 13.A.1.c en d BMW door de vordering tot staken kunnen worden bestreden maar de daden omschreven door [artikel] 13.A.1.a en b BMW niet ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2070 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 7 november 2000 in zake P. Lebon tegen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Beveren, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 14 november 2000, heeft de Arbeidsrechtbank te Dendermonde de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 68bis, § 2, 2°, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (zoals ingevoegd bij artikel 1 van de wet van 8 mei 1989 en gewijzigd bij artikel 200 van de wet van 29 december 1990) de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, door te voorzien dat het toekennen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van voorschot van onderhoudsgelden wordt beperkt tot de gevallen wanneer de onderhoudsplichtige vader of moeder, of de krachtens artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek onderhoudsplichtige persoon, zich gedurende twee al dan niet opeenvolgende - termijnen in de loop van de twaalf maanden die de aanvraag voorafgaan, onttrokken hebben aan de verplichting tot betaling van het onderhoudsgeld dat hem of haar ten laste is gelegd, hetzij bij een uitvoerbare gerechtelijke beslissing, hetzij bij een overeenkomst bedoeld bij artikel 1288, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, na overschrijving van de echtscheiding of scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming, en niet van toepassing is op alle tegenover het onderhoudsgerechtigde kind in gebreke blijvende onderhoudsplichtigen ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2074 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 20 november 2000 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 21 november 2000, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 2, 2° en 3°, van de wet van 18 april 2000 tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, alsook de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 20 mei 2000), wegens schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, door de v.z.w.
Vlaams Minderhedencentrum, met zetel te 1030 Brussel, Vooruitgangstraat 323, de v.z.w. Overlegcentrum voor integratie van vluchtelingen, met zetel te 1030 Brussel, Gaucheretstraat 164, de v.z.w. Beweging tegen rassenhaat, antisemitisme en xenofobie, met zetel te 1210 Brussel, Poststraat 37, de v.z.w. Liga voor mensenrechten, met zetel te 9000 Gent, J. Van Stopenberghestraat 2, en de v.z.w. Ligue des droits de l'homme, met zetel te 1000 Brussel, Onderwijsstraat 91.
Die zaak is ingeschreven onder nummer 2079 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.