gepubliceerd op 04 november 2000
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 3 juli 2000 in zake de Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen en anderen tegen de maatschappij van onderlinge bijstand Sol « Is, op basis van de uiteenzetting weergegeven in [de] motieven [van het voormelde vonnis], de wet(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 3 juli 2000 in zake de Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen en anderen tegen de maatschappij van onderlinge bijstand Solimut en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 11 juli 2000, heeft de Rechtbank van Koophandel te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is, op basis van de uiteenzetting weergegeven in [de] motieven [van het voormelde vonnis], de wet [van 14 juli 1991] betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, in haar artikelen 1, 6., en 93, niet strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Belgische Grondwet, in zoverre zij, in het licht van de [...] rechtspraak van het Hof van Cassatie [Cass. 13 maart 1998, en noot J. Stuyck, De Verz., 1999-1, 21], op een restrictieve wijze zouden moeten worden geïnterpreteerd die onverenigbaar is met de Europese mededingingsregels en het begrip onderneming waarnaar die regels verwijzen ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2011 van de rol van het Hof en werd samengevoegd met de zaak met rolnummer 1911.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 4 oktober 2000 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 5 oktober 2000, zijn beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de artikelen 2, 1° en 3°, 3, § 1, 3°, § 2, § 4 en § 5, tweede lid, 4, eerste lid, 7, 8, 16 en 21 van de wet van 16 maart 2000 betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en het terugvorderen door de Staat van een deel van de door de Staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 april 2000, tweede uitgave), wegens schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, door : a) A.Michiels, wonende te 9470 Denderleeuw, Bakergemveldstraat 9, en V. Tondeleir, wonende te 9620 Zottegem, Beislovenstraat 105, die keuze van woonplaats doen te 1000 Brussel, Keverslaan 11; b) K.Bauwens, I. Van Espen, C. Alu, L. Piccoli en D. Gautier, die keuze van woonplaats doen te 1000 Brussel, Keverslaan 11; c) M.Hantson en J.-M. Carion, die keuze van woonplaats doen te 1000 Brussel, Keverslaan 11; d) W.Amelinckx, O. Bonameau, T. Closson, R. Collin, F. Delahaye, D. Dobbelaere, P. Lambert, J.-M. Lamby, E. Lardinois, B. Lilot, J.-C. Malengreau, P. Mertens, M. Messelis, S. Odent, T. Van der Schueren, P. Watripont en P. Willems, die keuze van woonplaats doen te 1000 Brussel, Keverslaan 11.
De onder a), b) en c) genoemde verzoekende partijen vorderen tevens de gehele of gedeeltelijke schorsing van de voormelde wettelijke bepalingen.
Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 2044 (a), 2045 (b), 2046 (c) en 2047 (d) van de rol van het Hof en werden samengevoegd. De griffier, L. Potoms.