gepubliceerd op 08 augustus 2000
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 5 april 2000 in zake C. Mathieu tegen de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, waarvan de expeditie ter griffie van het A « Schendt artikel 42 van de gecoördineerde wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 5 april 2000 in zake C. Mathieu tegen de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 7 april 2000, heeft de Arbeidsrechtbank te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 42 van de gecoördineerde wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het voor de berekening van de rang die het bedrag van de kinderbijslag bepaalt, de inaanmerkingneming van de rechtgevende kinderen beperkt tot diegenen die dat voordeel genieten krachtens de genoemde gecoördineerde wetten, zonder dat rekening kan worden gehouden met het kind dat recht geeft op kinderbijslag krachtens de wetgeving van een Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap die door het communautaire recht toepasselijk werd verklaard ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1942 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest nr. 86.729 van 7 april 2000 in zake de v.z.w. Groupe d'étude et de réforme de la fonction administrative tegen het Vast Secretariaat voor Werving van het Rijkspersoneel, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 april 2000, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 17, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het de representatieve vakorganisaties wel maar de erkende vakorganisaties niet toestaat aanwezig te zijn op de vergelijkende examens en op de examens welke voor de personeelsleden worden georganiseerd ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1952 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 25 mei 2000 in zake F. Behits tegen de Rijksdienst voor Pensioenen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 31 mei 2000, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Houdt het artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 [betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers], dat het beginsel van de éénheid van loopbaan in geval van gemengde loopbanen (deels openbare sector, deels privé sector) instelt, een discriminatie in, die onverenigbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, eventueel in combinatie met artikel 1 van het eerste aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en met artikel 14 van voornoemd Verdrag, ten nadele van de leden van het varend personeel van de Strijdkrachten die een gemengde loopbaan hebben uitgevoerd in zoverre dit artikel wordt geïnterpreteerd als dat het toelaat, in de teller van de belangrijkheidsbreuk met betrekking tot het militair pensioen van het varend personeel van de Strijdkrachten, rekening te houden met de fictieve dienstjaren die, voor de berekening van het bedrag van het militair pensioen van dit varend personeel, bij de werkelijk gepresteerde dienstjaren worden toegevoegd, met als enige bedoeling een vroegtijdige pensioenstelling omwille van een voorbarige lichamelijke uitputting van dit personeel te compenseren (artikelen 4 en 51 van de samengeordende wetten op de Militaire Pensioenen), hetgeen voor gevolg heeft dat het werknemerspensioen, waartoe zij bijdragen hebben betaald en waarop zij recht hebben, aanzienlijk gereduceerd wordt, of zelfs afgeschaft ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1978 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 14 juni 2000 in zake de Onderlinge Maatschappij der Openbare Besturen (OMOB) en anderen tegen de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 21 juni 2000, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schond artikel 4, § 1, van de wet van 4 juli 1956 [lees: 1 juli 1956] betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorvoertuigen, vóór de opheffing ervan bij artikel 32, § 1, van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (vroegere artikelen 6 en 6bis) in zoverre het mogelijk maakte de verzekeringnemer van het voordeel van de verzekeringsvergoeding uit te sluiten, zonder, in geen enkel geval, toe te staan het vermoeden van heimelijke verstandhouding waarop het is gegrond, te weerleggen ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1983 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.