Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 14 augustus 1999

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 9 juni 1999, 14 juni 1999, 22 juni 1999 en 1 juli 1999 ter post aangetekende brieven - Baron Snoy, wonende te CH-1801 Mont-Pèlerin, « Le Mirador », - M.-N. Orban, wonende te 1150 Br(...)

bron
arbitragehof
numac
1999021419
pub.
14/08/1999
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 9 juni 1999, 14 juni 1999, 22 juni 1999 en 1 juli 1999 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen tussen 10 juni 1999 en 2 juli 1999, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 63 tot 68, 84 tot 91 en 202 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 8 juni 1999, eerste uitgave), wegens schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten en van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, door : - Baron Snoy, wonende te CH-1801 Mont-Pèlerin, « Le Mirador », - M.-N. Orban, wonende te 1150 Brussel, Lotharingenlaan 52, - J. De Backer, wonende te 1930 Zaventem, Leuvensesteenweg 585, - Nys, wonende in Luxemburg, Mondorf-les-Bains, route d'Ellange 5, en M. Nys, wonende te 1050 Brussel, Huysmanslaan 165, - F. Kamp, wonende te 1150 Brussel, Vijf Bunderlaan 12.

Die zaken zijn respectievelijk ingeschreven onder de nummers 1700, 1701, 1703, 1710 en 1725 van de rol van het Hof en werden samengevoegd.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 9 juni 1999 in zake S. Lachaal, R. Ragha en F. Broes, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 23 juni 1999, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 320, 4°, van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet doordat het aan de biologische vader - en dus aan het kind wanneer dit laatste meer dan 300 dagen na de datum van de feitelijke scheiding van de echtgenoten is geboren - de mogelijkheid biedt het biologische vaderschap in de plaats te stellen van het wettelijke vaderschap alleen in die gevallen waarin de echtscheiding van de moeder en van de vermoede vader van het kind is uitgesproken op grond van de artikelen 229, 231 of 232 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij aldus wordt uitgesloten dat ten aanzien van diezelfde personen dezelfde datum van feitelijke scheiding in aanmerking kan worden genomen indien de echtgenoten door onderlinge toestemming zijn gescheiden ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1711 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 25 juni 1999 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 28 juni 1999, hebben de provincie Antwerpen, met kantoren te 2018 Antwerpen, Koningin Elisabethlei 22, en de provincie Oost-Vlaanderen, met kantoren te 9000 Gent, Gouvernementstraat 1, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 26 van het decreet van het Vlaams Parlement van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 1998, tweede editie), wegens schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en gewesten, en van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Die zaak is ingeschreven onder nummer 1716 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 28 juni 1999 in zake M. Baronheid tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 5 juli 1999, heeft het Arbeidshof te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 28, tweede lid, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet niet en roept het geen verschil in behandeling in het leven dat niet objectief verantwoord is doordat het de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen van toepassing laat, met inbegrip van de bepalingen betreffende de verjaring van de terugvordering van een onverschuldigd bedrag ten laste van een gerechtigde op gewone of bijzondere tegemoetkoming volgens het oude stelsel, terwijl de gerechtigden op een tegemoetkoming ingesteld bij de voormelde wet van 27 februari 1987 aan een vordering tot terugbetaling van het onverschuldigd bedrag de verjaringstermijn van een, drie of vijf jaar kunnen tegenwerpen, naar gelang van het geval, krachtens artikel 16, § 1, van die wet, terwijl aan de gerechtigde op een tegemoetkoming volgens het oude stelsel een verjaringstermijn van ten minste vijf jaar wordt tegengeworpen op grond van artikel 7 van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de provinciën ? », Die zaak is ingeschreven onder nummer 1727 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 25 juni 1999 in zake S. De Wachtere tegen de n.v.

Citibank Belgium, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 7 juli 1999, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 31, tweede lid, van de Loonbeschermingswet van 12 april 1965 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat zij aan een werknemer-cedent, die als verweerder in een procedure tot bekrachtiging van een loonsoverdracht de door de loonsoverdracht gewaarborgde schuldvordering wenst te betwisten, de mogelijkheid ontneemt om tegen het vonnis van de vrederechter hoger beroep aan te tekenen, daar waar een werknemer-cedent als eiser of verweerder in een gemeenrechtelijke procedure, wel over een dubbele aanleg beschikt om verweer te voeren i.v.m. de onderliggende schuldvordering ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1730 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 28 juni 1999 in zake de Nationale Unie van Socialistische Mutualiteiten tegen J. Bradfer, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 7 juli 1999, heeft de Arbeidsrechtbank te Verviers de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt de wet van 9 augustus 1963, in artikel 97 ervan (thans artikel 164 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en invaliditeit, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 14 juli 1994), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het algemeen rechtsbeginsel van de evenredigheid en met artikel 6 van het internationaal Verdrag van 4 november 1950 tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, doordat de zorgverlener hier een door de administratie of door de rechter aanpasbare straf wordt ontzegd, overeenkomstig de principes en de gebruiken inzake de personalisering van de niet-privaatrechtelijke straffen ? » 2. Schendt de wet van 9 augustus 1963, in artikel 97 ervan (thans artikel 164 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en invaliditeit, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 14 juli 1994), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het algemeen rechtsbeginsel van de evenredigheid en met artikel 6 van het internationaal Verdrag van 4 november 1950 tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, doordat de verzorgingsinstellingen die een rechtstreekse tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging van de ZIV op grond van de betwiste verstrekkingen hebben ontvangen, in voorkomend geval een ontneming van goederen kan worden opgelegd, terwijl zij niet hebben bijgedragen tot of medegewerkt aan de bestrafte overtreding ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1731 van de rol van het Hof. De griffier, L. Potoms.

^