Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 27 februari 1999

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 20 januari 1999 in zake J. Rampelberg tegen het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, en in aanwezigheid van A. « Schendt artikel 167 van de wet inzake de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en (...)

bron
arbitragehof
numac
1999021075
pub.
27/02/1999
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 20 januari 1999 in zake J. Rampelberg tegen het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, en in aanwezigheid van A. Branders, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 27 januari 1999, heeft de Arbeidsrechtbank te Leuven de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 167 van de wet inzake de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juni [lees : juli] 1994 en het daarop gebaseerde koninklijk besluit van 25 juni 1997, al dan niet het in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet neergelegde gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1595 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 21 januari 1999 in zake de n.v. Jonckvansteen Weverij, de n.v. Jonckvansteen Spinnerij en de n.v. Jonckvansteen Immo tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 27 januari 1999, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 42ter van het Wetboek van Inkomstenbelastingen/oud, ingevoerd door artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 48 van 22 juni 1982 (Belgisch Staatsblad van 26 juni 1983) dat bekrachtigd werd door artikel 11 van de wet van 1 juli 1983 (Belgisch Staatsblad van 9 juli 1983), alleen of in samenlezing met artikel 30 van de wet van 4 augustus 1978, zoals het van toepassing is voor de aanslagjaren 1983 en 1984, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door [lees : doordat] de toepassing van deze wetsartikelen tot gevolg hebben [lees : heeft] dat bij een identieke investering toch een lagere investeringsaftrek van toepassing is indien deze investering door de onderneming zelf gefinancierd wordt met toekenning van een kapitaalpremie door de overheid als wanneer deze investering zou gefinancierd worden met vreemde middelen, met toekenning van een rentesubsidie door de overheid ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1596 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest nr. 77.745 van 21 december 1998 in zake de v.z.w.

Hiberniaschool tegen de Vlaamse Gemeenschap, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 3 februari 1999, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld: « 1. Schendt artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, meer bepaald § 2, zesde lid, en § 3, tweede lid, van dat artikel, artikel 24, §§ 1 en 5, van de Grondwet in de mate dat deze bepalingen aan de Vlaamse Onderwijsraad, de Vlaamse minister van Onderwijs en de Vlaamse regering discretionaire bevoegdheid toekennen om de door onderwijsinrichtingen, overeenkomstig artikel 3, § 2, zesde lid, en § 3, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 ingediende aanvragen tot afwijking van het rationalisatie- en programmatieplan te beoordelen ? 2. Is artikel 3, § 2, zesde lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving verenigbaar met de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet in de mate dat dit artikel bepaalt dat, wanneer een schoolinrichting van oordeel is alle mogelijkheden bedoeld in artikel 3, § 2, vierde en vijfde lid, van de wet van 29 mei 1959 uitgeput te hebben om tot een scholengemeenschap te behoren, de Planificatiecommissie aan de minister enkel een advies kan geven over het recht van de schoolinrichting om te programmeren in de zin van artikel 3, § 1, derde lid, van de wet van 29 mei 1959 en over de modaliteiten van deze programmatie, maar niet over het recht van de schoolinrichting om een afwijking te verkrijgen op de criteria van het rationalisatieplan in de zin van artikel 3, § 1, derde lid, van de wet van 29 mei 1959 ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1613 van de rol van het Hof. De griffier, L. Potoms.

^