gepubliceerd op 27 februari 1998
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 22 oktober 1997 in zake het openbaar ministerie tegen A. Michiels, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekom « Brengen de wetsbepalingen vervat in het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934, bekrachtig(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 22 oktober 1997 in zake het openbaar ministerie tegen A. Michiels, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 30 december 1997, heeft de Correctionele Rechtbank te Charleroi de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Brengen de wetsbepalingen vervat in het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934, bekrachtigd bij de wet van 4 augustus 1978, artikel 83, die vanaf de veroordeling van een beklaagde - wegens bankbreuk, oplichting, uitgifte van cheques zonder dekking - tot een vrijheidsstraf van ten minste 3 maanden, zelfs voorwaardelijk, voorzien in het bestaande of van rechtswege optredende - automatische - verbod, zonder uitdrukkelijk te zijn uitgesproken, de functie of het mandaat van zaakvoerder van een b.v.b.a. en/of bestuurder van een n.v. uit te oefenen, geen schending teweeg van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en de artikelen 61, 63 en 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (4 november 1950 - Belgisch Staatsblad van 29 juni 1961), zijnde de schending van het gelijkheidsbeginsel en de miskenning van het evenredigheidsbeginsel, dat in geval van een discriminerende of ongelijke rechtspleging tussen de beklaagden van eenzelfde categorie of die zich in eenzelfde situatie bevinden een redelijk verband van evenredigheid tussen de aangewende middelen en het beoogde doel vereist en zulks : 1° aangezien de veroordeelde niet uitdrukkelijk is gedagvaard, noch is verzocht zich nader te verklaren ten aanzien van die veroordeling tot een specifieke straf - in tegenstelling met de situatie van alle andere beklaagden;2° aangezien de veroordeelde zich niet nader heeft kunnen verklaren ten aanzien van die specifieke en zeer ernstige tenlastelegging die niet vervat is in de dagvaarding, in tegenstelling met de situatie van alle rechtzoekenden, met schending van de rechten van de verdediging en van de debatten op tegenspraak;3° aangezien die veroordeling tot een dergelijk verbod zelfs niet is vermeld in het dictum van het veroordelingsarrest en geenszins het gevolg is van een daaropvolgende en op tegenspraak gevoerde procedure, in tegenstelling met de situatie en het lot van de andere rechtzoekenden (in strafzaken, administratieve zaken, handelszaken, sociale en fiscale zaken) wanneer het erop aankomt het verbod, de opschorting of het verval van de beroepsuitoefening uit te spreken, die vooraf zijn ingelicht over de vervolgingen met betrekking tot hun veroordeling en die, hoe dan ook, door de gerechtelijke beslissing zijn ingelicht over alle veroordelingen te hunnen laste;4° aangezien in tegenstelling met dezelfde bedoelde situaties, die veroordeling tot een dergelijk verbod niet gepaard gaat met enige beperking in de tijd, zonder ernstige verantwoording;5° aangezien bovendien die veroordeling in ernstige mate en zonder redelijke verantwoording inbreuk maakt op het beginsel van de individualisering van de straffen, in zoverre de later geadieerde correctionele rechter slechts een uitermate beperkte en werkelijk marginale beoordelingsbevoegdheid heeft - vooral - indien zoals te dezen de concluant niet meer het uitstel van de uitvoering van de gevangenisstraf kan vragen en de straf (die voortvloeit uit de oorspronkelijke impliciete veroordeling) overigens geenszins in de tijd beperkt is, in tegenstelling met alle andere soorten straffen (beroepsverbod) van die aard en alle andere materies waarin zij thans worden uitgesproken;6° aangezien ten slotte die bepalingen, die automatisch en blind worden toegepast, in tegenstelling met wat voor de andere veroordeelden gebeurt, ernstig inbreuk maken op de vrijheid van vereniging en op de duurzame uitoefening van de professionele, winstgevende of patrimoniale activiteit van de veroordeelde - op des te nadeliger wijze daar hij zich reeds in een uiterst moeilijke materiële en financiële situatie bevindt en men hem, in abstracto, zonder voldoende reden, weigert zonder beperking in de tijd een activiteit uit te oefenen die noodzakelijk is voor zijn voortbestaan, het onderhoud van zijn gezin en het vrijwaren van het gezinspatrimonium waarvoor hij instond ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1267 van de rol van het Hof. De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 30 december 1997 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 31 december 1997, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 5, 3°, en 6 van de wet van 18 juli 1997 tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective en de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 augustus 1997), die de artikelen 5, eerste lid, 6°, en 6, 6°, van voormelde wet van 10 april 1990 vervangen, door W. Claeys, wonende te 9831 Deurle, Antoon de Peseroeyelaan 16, A. Beerts, wonende te 2990 Wuustwezel, Het Geleeg 6/1, J. Dolfeyn, wonende te 5140 Sombreffe, rue Agnelée 26, P. Bleyfuesz, wonende te 4000 Luik, rue Gaston Laboulle 10, en G. Berwouts, wonende te 5140 Sombreffe, rue Potriau 37, wegens schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Die zaak is ingeschreven onder nummer 1268 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.