Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 18 maart 1998

Invoering van de euro Belangrijk bericht In het kader van de werkzaamheden van het Commissariaat-generaal voor de euro volgt hierna een afdruk van de verordening nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende(...) De verordening is officieel bekendgemaakt in het Publicatieblad nr. L 162 van 19 juni 1997. Zij is (...)

bron
ministerie van justitie
numac
1998009183
pub.
18/03/1998
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN JUSTITIE


Invoering van de euro Belangrijk bericht In het kader van de werkzaamheden van het Commissariaat-generaal voor de euro volgt hierna een afdruk van de verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro, en de resolutie van de Raad van 7 juli 1997 betreffende het juridische kader voor de invoering van de euro (97/C 236/04).

De verordening is officieel bekendgemaakt in het Publicatieblad nr. L 162 van 19 juni 1997. Zij is in werking getreden op de volgende dag.

De resolutie bevat de tekst van het ontwerp van verordening (EG) nr. 0000/97 van de Raad over de invoering van de euro. Zij is bekendgemaakt in het Publicatieblad nr. C 236/7 van 2 augustus 1997.

Er wordt in het vooruitzicht gesteld dat de verordening door de Europese Raad bij het begin van de maand mei 1998 zal worden aangenomen en dat ze op 1 januari 1999 in werking zal treden.

Beide teksten worden ter informatie van het publiek in het Belgisch Staatsblad afgedrukt (bladzijde 7854 tot 7861).

Verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro De Raad van de Europese Unie, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235, Gezien het voorstel van de Commissie1, Gezien het advies van het Europees Parlement2, Gezien het advies van het Europees Monetair Instituut3, (1) Overwegende dat de Europese Raad op zijn bijeenkomst van 15 en 16 december 1995 te Madrid bevestigd heeft dat de derde fase van de Economische en Monetaire Unie op 1 januari 1999 begint, zoals bepaald in artikel 109 J, lid 4, van het Verdrag;dat de lidstaten die overeenkomstig het Verdrag de euro als gemeenschappelijke munteenheid invoeren, voor de toepassing van deze verordening als « deelnemende lidstaten » zullen worden aangeduid; (2) Overwegende dat op de bijeenkomst van de Europese Raad in Madrid is besloten dat de term « ecu », die in het Verdrag gebruikt wordt om te verwijzen naar de Europese munteenheid, een generieke term is;dat de regeringen van de 15 lidstaten overeengekomen zijn dat dit besluit de erkende en definitieve interpretatie van de toepasselijke Verdragsbepalingen vormt; dat is besloten om de Europese munteenheid de naam "euro" te geven; dat de euro als munteenheid van de deelnemende lidstaten wordt verdeeld in honderd ondereenheden, met de naam "cent"; dat de Europese Raad voorts geoordeeld heeft dat de gemeenschappelijke munt in alle officiële talen van de Gemeenschap dezelfde naam moet hebben, rekening houdend met het bestaan van verschillende alfabetten; (3) Overwegende dat, zodra de deelnemende lidstaten bekend zijn, op basis van artikel 109 L, lid 4, derde zin, van het Verdrag een verordening van de Raad betreffende de invoering van de euro zal worden aangenomen om het rechtskader voor de euro tot stand te brengen;dat de Raad op de aanvangsdatum van de derde fase overeenkomstig artikel 109 L, lid 4, eerste zin, van het Verdrag de onherroepelijk vastgestelde omrekeningskoersen aanneemt; (4) Overwegende dat het in het kader van de werking van de gemeenschappelijke markt en met het oog op de overgang naar één munteenheid noodzakelijk is de burgers en het bedrijfsleven in alle lidstaten ruimschoots vóór het ingaan van de derde fase rechtszekerheid te verschaffen over een aantal bepalingen betreffende de invoering van de euro;dat deze rechtszekerheid, mits in een vroeg stadium aanwezig, het de burgers en het bedrijfsleven mogelijk maakt om hun voorbereidingen onder goede omstandigheden te laten verlopen; (5) Overwegende dat artikel 109 L, lid 4, derde zin, van het Verdrag, waarbij de Raad de mogelijkheid krijgt met eenparigheid van stemmen van de deelnemende lidstaten de overige maatregelen die nodig zijn voor de spoedige invoering van de enige munteenheid te nemen, pas als rechtsgrondslag kan dienen, zodra overeenkomstig artikel 109 J, lid 4, van het Verdrag, bevestigd is welke lidstaten voldoen aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt;dat derhalve artikel 235 als rechtsgrondslag moet worden gebruikt voor de bepalingen ten aanzien waarvan dringend behoefte bestaat aan rechtszekerheid; dat derhalve de onderhavige verordening en de verordening over de invoering van de euro tezamen het rechtskader voor de euro vormen, waarvan de beginselen zijn vastgesteld door de Europese Raad van Madrid; dat de invoering van de euro gevolgen heeft voor de dagelijkse verrichtingen van de gehele bevolking van de deelnemende lidstaten; dat nog andere maatregelen dan die welke zijn vastgesteld in deze verordening en in de verordening die aangenomen wordt uit hoofde van artikel 109 L, lid 4, derde zin, van het Verdrag, bezien moeten worden teneinde met name voor de consument een evenwichtige overgang te waarborgen; (6) Overwegende dat de ecu als bedoeld in artikel 109 G van het Verdrag en gedefinieerd in Verordening (EG) nr.3320/94 van de Raad van 22 december 1994 betreffende de codificatie van de bestaande communautaire wetgeving inzake de definitie van de ecu na de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie4 met ingang van 1 januari 1999 niet langer zal worden gedefinieerd als een mand van samenstellende valuta's en dat de euro een volwaardige munteenheid op zich wordt; dat het besluit van de Raad over de vaststelling van de omrekeningskoersen op zich geen wijziging teweegbrengt in de externe waarde van de ecu; dat dit betekent dat één ecu in de samenstelling van mand van samenstellende valuta's één euro wordt; dat derhalve Verordening (EG) nr. 3320/94 overbodig is en moet worden ingetrokken; dat inzake verwijzingen naar de ecu in rechtsinstrumenten het vermoeden geldt dat de partijen zijn overeengekomen te verwijzen naar de ecu als bedoeld in artikel 109 G van het Verdrag en gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 3320/94; dat een dergelijk vermoeden in het licht van de intenties van de partijen weerlegbaar moet zijn; (7) Overwegende dat als algemeen aanvaard rechtsbeginsel geldt dat de invoering van een nieuwe munteenheid de continuïteit van contracten en andere rechtsinstrumenten niet aantast;dat het beginsel van de contractvrijheid moet worden geëerbiedigd; dat het beginsel van continuïteit verenigbaar moet zijn met hetgeen de partijen overeengekomen kunnen zijn in verband met de invoering van de euro; dat het om de rechtszekerheid en duidelijkheid te vergroten, dienstig is expliciet te bevestigen dat het beginsel van de continuïteit van contracten en andere rechtsinstrumenten, van toepassing is ten aanzien van de voormalige nationale munteenheden en de euro en ten aanzien van de ecu als bedoeld in artikel 109 G van het Verdrag en gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 3320/94, en de euro; dat dit inzonderheid betekent dat in het geval van vastrentende instrumenten de invoering van de euro geen wijziging brengt in de door de debiteur verschuldigde nominale rente; dat de bepalingen over de continuïteit alleen als zij zo spoedig mogelijk in werking treden, kunnen beantwoorden aan het doel de economische subjecten, met name de consument, rechtszekerheid en doorzichtigheid te verschaffen;

(8) Overwegende dat de invoering van de euro voor elke deelnemende lidstaat een wijziging van de monetaire wetgeving betekent;dat de erkenning van de monetaire wetgeving van een staat een universeel aanvaard beginsel is; dat de uitdrukkelijke bevestiging van het continuïteitsbeginsel moet leiden tot de erkenning van de continuïteit van contracten en andere rechtsinstrumenten in de rechtsgebieden van derde landen; (9) Overwegende dat onder het begrip « contract », dat voor de definitie van rechtsinstrumenten gebruikt wordt, alle soorten contracten verstaan moeten worden, ongeacht de wijze waarop zij zijn gesloten;(10) Overwegende dat de Raad, wanneer hij besluit overeenkomstig artikel 109 L, lid 4, eerste zin, van het Verdrag, de omrekeningskoersen van de euro bepaalt tegenover de nationale munteenheid van elke deelnemende lidstaat;dat deze omrekeningskoersen moeten worden gebruikt voor het omrekenen van de euro naar de nationale munteenheden en vice versa, alsmede voor het omrekenen van de ene naar de andere nationale munteenheid; dat voor omrekeningen tussen nationale munteenheden onderling een vast algoritme het resultaat moet bepalen; dat het gebruik van inverse koersen koersafrondingen zou impliceren en significante onnauwkeurigheden tot gevolg kan hebben, met name wanneer het grote bedragen betreft; (11) Overwegende dat de invoering van de euro het afronden van geldbedragen vereist;dat het in het kader van de werking van de gemeenschappelijke markt in een vroeg stadium bepalen van afrondingsregels nodig is om een tijdige voorbereiding en soepele overgang naar de Economische en Monetaire Unie mogelijk te maken; dat deze regels geen gevolgen hebben voor afrondingsmethoden, afrondingsovereenkomsten of nationale bepalingen inzake afronding die bij tussenberekeningen een hogere nauwkeurigheid opleveren; (12) Overwegende dat, om een hoge graad van nauwkeurigheid bij omrekeningen te bereiken, de omrekeningskoersen in zes significante cijfers moeten worden vastgesteld;dat een in zes significante cijfers bepaalde koers inhoudt dat de koers een getal van zes cijfers is, te rekenen vanaf de linkerzijde en te beginnen bij het eerste cijfer dat niet gelijk is aan nul, Heeft de volgende verordening vastgesteld : Artikel 1 Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder : - « rechtsinstrumenten » : wettelijke en reglementaire bepalingen, bestuursakten, rechterlijke uitspraken, contracten, eenzijdige rechtsakten, betaalmiddelen anders dan bankbiljetten en muntstukken, alsmede andere instrumenten die rechtsgevolgen hebben; - « deelnemende lidstaten » : de lidstaten die overeenkomstig het Verdrag de gemeenschappelijke munteenheid aannemen; - « omrekeningskoersen » : de onherroepelijk vastgestelde omrekeningskoersen die de Raad aanneemt overeenkomstig artikel 109 L, lid 4, eerste zin, van het Verdrag; - « nationale munteenheden » : de munteenheden van de deelnemende lidstaten, zoals deze munteenheden op de dag vóór de aanvraag van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie gedefinieerd zijn; - « euro-eenheid » : de gemeenschappelijke munteenheid zoals gedefinieerd in de verordening over de invoering van de euro, die in werking treedt op de dag van de aanvang van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie.

Artikel 2 1. Verwijzingen in rechtsinstrumenten naar de ecu als bedoeld in artikel 109 G van het Verdrag en gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 3320/94 worden vervangen door verwijzingen naar de euro, tegen een koers van één euro voor één ecu. Wordt in rechtsinstrumenten naar de ecu verwezen zonder genoemde definitie, dan geldt het in het licht van de intenties van de partijen weerlegbare vermoeden dat er wordt verwezen naar de ecu als bedoeld in artikel 109 G van het Verdrag en gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 3320/94. 2. Verordening (EG) nr.3320/94 wordt ingetrokken. 3. Dit artikel is overeenkomstig het besluit uit hoofde van artikel 109 J, lid 4, van het Verdrag, met ingang van 1 januari 1999 van toepassing. Artikel 3 De invoering van de euro heeft niet ten gevolge dat wijziging wordt gebracht in enige bepaling in een rechtsinstrument of dat een partij wordt ontslagen of ontheven van de uitvoering van enig rechtsinstrument, en geeft een partij niet het recht een rechtsinstrument eenzijdig te wijzigen of te beëindigen. Partijen mogen bij overeenkomst afwijken van deze bepaling.

Artikel 4 1. De omrekeningskoersen worden vastgesteld als één euro, uitgedrukt in de afzonderlijke nationale munteenheden van de deelnemende lidstaten.Deze koersen worden vastgesteld in zes significante cijfers. 2. Bij omrekeningen worden de omrekeningskoersen niet afgerond of verkort.3. De omrekeningskoersen worden gebruikt voor omrekening van de euro-eenheid naar de nationale munteenheden en vice versa.Inverse koersen, die van de omrekeningskoersen zijn afgeleid, mogen niet worden gebruikt. 4. Geldbedragen die van de ene in de andere nationale munteenheid moeten worden omgerekend, moeten eerst worden omgerekend in een geldbedrag in euro, dat op niet minder dan drie decimalen wordt afgerond en vervolgens wordt omgerekend in de andere nationale munteenheid.Alternatieve berekeningsmethoden mogen niet gebruikt worden, tenzij zij tot dezelfde resultaten leiden.

Artikel 5 Te betalen of te boeken geldbedragen die na omrekening in de euro-eenheid volgens artikel 4 afgerond worden, moeten naar boven of naar beneden worden afgerond op de dichtstbijzijnde cent.

Te betalen of te boeken geldbedragen die in een nationale munteenheid worden omgerekend, moeten naar boven of naar beneden worden afgerond op de dichtstbijzijnde ondereenheid of, indien die niet bestaat, op de dichtstbijzijnde eenheid, of naar de nationale wetgeving of het nationaal gebruik op een veelvoud of fractie van de ondereenheid of eenheid van de nationale munt. Als toepassing van de omrekeningskoers tot een resultaat leidt dat precies de helft van een (onder)eenheid is, wordt het bedrag naar boven afgerond.

Artikel 6 Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 17 juni 1997.

Voor de Raad : De Voorzitter A. JORRITSMA-LEBBINK

1 PB nr. C 369 van 7 december 1996, blz. 8. 2 PB nr. C 380 van 16 december 1996, blz. 49. 3 Advies uitgebracht op 29 november 1996. 4 PB nr. L 350 van 31 december 1994, blz. 27.

Resolutie van de Raad van 7 juli 1997 betreffende het juridische kader voor de invoering van de euro (97/C 236/04) De Raad, Overwegende dat de Raad op 17 juni 1997 Verordening (EG) nr. 1103/97 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (PB nr. L 162 van 19. 6. 1997) op grond van artikel 235 van het Verdrag heeft vastgesteld, teneinde met het oog op de rechtszekerheid de dringende aspecten van het juridische kader voor de invoering van de euro te regelen;

Overwegende dat de Raad op 7 juli 1997 overeenstemming heeft bereikt over de bijgaande ontwerpverordening van de Raad over de invoering van de euro, waarin de overige, voor de invoering van de euro noodzakelijke aspecten worden geregeld; dat deze verordening op grond van artikel 109 L, lid 4, van het Verdrag zal worden aangenomen zodra op een zo vroeg mogelijk tijdstip in 1998 is beslist welke lidstaten de euro zullen aannemen, en op dat tijdstip juridisch bindend wordt;

Overwegende dat de bovengenoemde teksten samen het juridische kader voor de invoering van de euro vormen; dat de Europese Raad op 17 juni 1997 te Amsterdam heeft besloten dit juridische kader ter wille van de doorzichtigheid integraal te publiceren, komt overeen, deze resolutie en de bijlage ter informatie in het publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend te maken.

Bijlage Ontwerp van een Verordening (EG) nr. 0000/97 van de Raad van..... over de invoering van de euro De Raad van de Europese Unie, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 109 L, lid 4, derde zin;

Gezien het voorstel van de Commissie1, Gezien het advies van de Europese Centrale Bank2, Gezien het advies van het Europees Parlement3, (1) Overwegende dat in deze verordening monetaire wetsbepalingen van de lidstaten die de euro hebben ingevoerd, worden vastgesteld;dat bepalingen over de continuïteit van contracten, over het in rechtsinstrumenten vervangen van verwijzingen naar de ecu door verwijzingen naar de euro en over afronding reeds zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro4; dat de invoering van de euro gevolgen heeft voor de dagelijkse verrichtingen van de gehele bevolking van de deelnemende lidstaten; dat nog andere maatregelen dan die welke zijn vastgesteld in deze verordening en in Verordening (EG) nr. 1103/97, bestudeerd moeten worden teneinde met name voor de consument een evenwichtige overgang te waarborgen; (2) Overwegende dat op de bijeenkomst van de Europese Raad op 15 en 16 december 1995 in Madrid is besloten dat de term "ecu", die in het Verdrag gebruikt wordt om te verwijzen naar de Europese munteenheid, een generieke term is;dat de regeringen van de 15 lidstaten overeengekomen zijn dat dit besluit de erkende en definitieve interpretatie van de toepasselijke Verdragsbepalingen vormt; dat is besloten om de Europese munteenheid de naam « euro » te geven; dat de euro als munteenheid van de deelnemende lidstaten is verdeeld in honderd ondereenheden, met de naam « cent »; dat de definitie van de naam "cent" niet betekent dat in de lidstaten algemeen gangbare varianten van deze naam niet mogen worden gebruikt; dat de Europese Raad voorts heeft geoordeeld dat de gemeenschappelijke munt in alle officiële talen van de Europese Unie dezelfde naam moet hebben, rekening houdend met het bestaan van verschillende alfabetten; (3) Overwegende dat de Raad overeenkomstig artikel 109 L, lid 4, derde zin, van het Verdrag naast het vaststellen van de omrekeningskoersen ook de overige maatregelen neemt die nodig zijn voor de spoedige invoering van de euro;(4) Overwegende dat, als een lidstaat overeenkomstig artikel 109 K, lid 2, van het Verdrag een deelnemende lidstaat wordt, de Raad overeenkomstig artikel 109 L, lid 5, van het Verdrag de overige maatregelen neemt die nodig zijn voor de spoedige invoering van de euro als enige munteenheid in de betrokken lidstaat;(5) Overwegende dat de Raad overeenkomstig artikel 109 L, lid 4, eerste zin, van het Verdrag op de aanvangsdatum van de derde fase de omrekeningskoersen aanneemt die voor de munteenheden van de deelnemende lidstaten onherroepelijk worden vastgesteld en waartegen deze munteenheden worden vervangen door de euro;(6) Overwegende dat, aangezien er voor de euro-eenheid ten opzichte van de nationale munteenheden en voor de nationale munteenheden ten opzichte van elkaar geen valutarisico meer aanwezig is, wettelijke bepalingen dienovereenkomstig moeten worden uitgelegd;(7) Overwegende dat onder het begrip « contract », dat voor de definitie van rechtsinstrumenten gebruikt wordt, alle soorten contracten verstaan moeten worden, ongeacht de wijze waarop ze gesloten zijn;(8) Overwegende dat ter voorbereiding van een soepele overgang op de euro een overgangsperiode tussen de vervanging van de munteenheden van de deelnemende lidstaten door de euro en het in omloop brengen van euro-bankbiljetten en -muntstukken noodzakelijk is;dat in deze periode de nationale munteenheden worden gedefinieerd als ondereenheden van de euro; dat daardoor een juridische equivalentie tussen de euro-eenheid en de nationale munteenheden tot stand wordt gebracht; (9) Overwegende dat overeenkomstig artikel 109 G van het Verdrag en Verordening (EG) nr.1103/97 de euro met ingang van 1 januari 1999 de ecu vervangt als rekeneenheid van de Instellingen van de Europese Gemeenschappen; dat de euro tevens de rekeneenheid van de Europese Centrale Bank (ECB) en van de centrale banken van de deelnemende lidstaten moet worden, dat overeenkomstig de conclusies van Madrid het monetaire beleid door het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) in de euro moet worden uitgevoerd; dat dit niet belet dat de nationale centrale banken tijdens de overgangsperiode hun boekhouding in de nationale munteenheid kunnen voeren, met name voor hun personeel en voor de overheid; (10) Overwegende dat elke deelnemende lidstaat tijdens de overgangsperiode het onbeperkte gebruik van de euro-eenheid op zijn grondgebied kan toestaan;(11) Overwegende dat tijdens de overgangsperiode contracten, nationale wetten en andere rechtsinstrumenten rechtsgeldig kunnen worden opgesteld in de euro-eenheid of in de nationale munteenheid;dat gedurende deze periode niets in deze verordening afbreuk mag doen aan de geldigheid van verwijzingen in rechtsinstrumenten naar een nationale munteenheid; (12) Overwegende dat, tenzij anders overeengekomen, de economische subjecten de muntaanduiding in een rechtsinstrument moeten respecteren bij het uitvoeren van alle handelingen die krachtens dat rechtsinstrument moeten worden verricht;(13) Overwegende dat de euro en de nationale munteenheden eenheden van dezelfde valuta zijn;dat ervoor moet worden gezorgd dat betalingen binnen een deelnemende lidstaat door creditering van een rekening ofwel in de euro-eenheid, ofwel in de respectieve nationale munt moeten kunnen plaatsvinden; dat de bepalingen inzake betalingen door creditering van een rekening ook moeten gelden voor grensoverschrijdende betalingen die uitgedrukt zijn in de euro-eenheid of in de nationale munteenheid van de rekening van de crediteur; dat het tevens nodig is om te zorgen voor het soepel functioneren van de betalingssystemen door de invoering van bepalingen betreffende de betaling op rekeningen door middel van betalingsinstrumenten die via dergelijke systemen verwerkt worden in plaats van door de invoering van bepalingen betreffende de creditering van een rekening door middel van betalingsinstrumenten die via dergelijke systemen gecrediteerd zijn; dat de bepalingen inzake betalingen door creditering van een rekening niet impliceren dat financiële bemiddelaars worden verplicht om andere betalingsfaciliteiten of in een bepaalde euro-eenheid luidende producten beschikbaar te stellen; dat de bepalingen inzake betalingen door creditering van een rekening financiële bemiddelaars niet verhinderen om tijdens de overgangsperiode de invoering te coördineren van in euro luidende betalingsfaciliteiten die gebaseerd zijn op een gemeenschappelijke technische infrastructuur; (14) Overwegende dat overeenkomstig de conclusies die de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst in Madrid heeft vastgesteld, de deelnemende lidstaten vanaf 1 januari 1999 nieuwe verhandelbare overheidsschuld zullen uitgeven in de euro-eenheid;dat het wenselijk is emittenten van schuld in staat te stellen de muntaanduiding van uitstaande schuld in de euro-eenheid te wijzigen; dat de regels voor het wijzigen van de muntaanduiding van zodanige aard dienen te zijn dat zij ook in het rechtsgebied van derde landen kunnen worden toegepast; dat emittenten de muntaanduiding van uitstaande schuld moeten kunnen wijzigen indien de schuld luidt in de nationale munteenheid van een lidstaat die de muntaanduiding van de schuld van de overheidsbesturen ten dele of volledig heeft gewijzigd; dat deze regels geen betrekking hebben op het treffen van aanvullende maatregelen tot wijziging van de voor uitstaande schuld geldende voorwaarden, waarbij onder meer het nominale bedrag van uitstaande schuld zou worden veranderd, welke aangelegenheden onderworpen zijn aan het geldende nationale recht; dat het wenselijk is de lidstaten in staat te stellen passende maatregelen te nemen om de rekeneenheid voor werkingsprocedures van georganiseerde markten te kunnen wijzigen; (15) Overwegende dat verder optreden op Gemeenschapsniveau noodzakelijk kan zijn ter verduidelijking van de gevolgen van de invoering van de euro voor de toepassing van de bestaande communautaire voorschriften, met name voor wat betreft verrekening, compensatie of methoden met vergelijkbare gevolgen;(16) Overwegende dat een verplichting om de euro-eenheid te gebruiken uitsluitend op basis van communautaire wetgeving kan worden opgelegd; dat de deelnemende lidstaten het gebruik van de euro-eenheid in transacties met de overheidssector mogen toestaan; dat, overeenkomstig het door de Europese Raad van Madrid aangenomen referentiescenario, de communautaire wetgeving tot vaststelling van het tijdschema voor de veralgemening van het gebruik van de euro-eenheid individuele lidstaten een zekere marge kan toestaan; (17) Overwegende dat de Raad, overeenkomstig artikel 105 A van het Verdrag, maatregelen kan nemen om de nominale waarden en technische specificaties van alle muntstukken te harmoniseren;(18) Overwegende dat bankbiljetten en muntstukken adequaat moeten worden beschermd tegen vervalsing;(19) Overwegende dat bankbiljetten en muntstukken die in de nationale munteenheden luiden, uiterlijk zes maanden na het einde van de overgangsperiode hun hoedanigheid van wettig betaalmiddel verliezen; dat beperkingen inzake betalingen in bankbiljetten en munten, die de lidstaten om openbare redenen hebben getroffen, niet onverenigbaar zijn met de status van wettig betaalmiddel van euro-bankbiljetten en -munten, mits er andere rechtsgeldige middelen beschikbaar zijn voor het verevenen van financiële schulden; (20) Overwegende dat vanaf het einde van de overgangsperiode verwijzingen in rechtsinstrumenten die aan het einde van de overgangsperiode bestaan, moeten worden gelezen als verwijzingen naar de euro-eenheid, overeenkomstig de desbetreffende omrekeningskoersen; dat het, om dit te bewerkstelligen, derhalve niet nodig is de muntaanduiding in bestaande rechtsinstrumenten materieel te wijzigen; dat de afrondingsregels die in Verordening (EG) nr. 1103/97 zijn vastgelegd, ook van toepassing zijn op omrekeningen die aan het einde van of na de overgangsperiode moeten worden uitgevoerd; dat het ter wille van de duidelijkheid wenselijk kan zijn de muntaanduiding te wijzigen zodra dit dienstig is; (21) Overwegende dat punt 2 van Protocol nr.11 betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland onder andere stipuleert dat punt 5 van dit protocol van toepassing zal zijn indien het Verenigd Koninkrijk de Raad ervan in kennis stelt dat het niet voornemens is naar de derde fase over te gaan; dat het Verenigd Koninkrijk de Raad er op 16 oktober 1996 van in kennis heeft gesteld niet voornemens te zijn om naar de derde fase over te gaan; dat punt 5 onder andere bepaalt dat artikel 109 L, lid 4, van het Verdrag niet van toepassing is op het Verenigd Koninkrijk; (22) Overwegende dat Denemarken, met verwijzing naar punt 1 van Protocol nr.12 betreffende enkele bepalingen inzake Denemarken, er de Raad in de context van het besluit van Edinburgh van 12 december 1992 van in kennis heeft gesteld niet te zullen deelnemen aan de derde fase; dat derhalve, overeenkomstig punt 2 van dat protocol, alle artikelen en bepalingen van het Verdrag en de statuten van het ESCB die betrekking hebben op een derogatie, op Denemarken van toepassing zijn; (23) Overwegende dat de ene munt overeenkomstig artikel 190 L, lid 4, van het Verdrag uitsluitend wordt ingevoerd in de lidstaten waarvoor geen derogatie geldt;(24) Overwegende dat deze verordening derhalve van toepassing is krachtens artikel 189 van het Verdrag, onder voorbehoud van de Protocollen nrs.11 en 12 en van artikel 109 K, lid 1, Heeft de volgende Verordening vastgesteld : DEEL I. - Definities Artikel 1 Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder : - « deelnemende lidstaten » : (land A, land B, enz.); - « rechtsinstrumenten » : wettelijke en reglementaire bepalingen, bestuursakten, rechterlijke uitspraken, contracten, eenzijdige rechtsakten, betaalmiddelen anders dan bankbiljetten en muntstukken, alsmede andere instrumenten die rechtsgevolgen hebben; - « omrekeningskoers » : de onherroepelijk vastgestelde omrekeningskoers die door de Raad overeenkomstig artikel 109 L, lid 4, eerste zin, van het Verdrag voor de munteenheid van elke deelnemende lidstaat wordt aangenomen; - « euro-eenheid » : de munteenheid als bedoeld in artikel 2, tweede zin; - « nationale munteenheden » : de munteenheden van de deelnemende lidstaten, zoals deze munteenheden op de dag vóór de aanvang van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie gedefinieerd zijn; - « overgangsperiode » : de periode die ingaat op 1 januari 1999 en eindigt op 31 december 2001; - « wijziging van de muntaanduiding » : het wijzigen van de munteenheid waarin het bedrag van een uitstaande schuld luidt van een nationale munteenheid in de euro-eenheid als omschreven in artikel 2, waarbij deze handeling evenwel niet leidt tot wijziging van enige andere schuldvoorwaarde, welke aangelegenheid aan het geldende nationale recht is onderworpen.

DEEL II. - Vervanging van de Munteenhedenvan de deelnemende Lidstaten door de euro Artikel 2 Met ingang van 1 januari 1999 is de euro de munteenheid van de deelnemende lidstaten. De rekeneenheid is één euro. Eén euro is verdeeld in honderd cent.

Artikel 3 De munteenheid van elke deelnemende lidstaat wordt tegen de omrekeningskoers vervangen door de euro.

Artikel 4 De euro is de rekeneenheid van de Europese Centrale Bank (ECB) en van de centrale banken van de deelnemende lidstaten.

DEEL III. - Overgangsbepalingen Artikel 5 De artikelen 6 tot en met 9 zijn tijdens de overgangsperiode van toepassing.

Artikel 6 1. De euro wordt ook, overeenkomstig de omrekeningskoersen, onderverdeeld in de nationale munteenheden.Onderverdelingen van de nationale munteenheden blijven gehandhaafd. Onder voorbehoud van de bepalingen van deze verordening blijft de monetaire wetgeving van de deelnemende lidstaten van toepassing. 2. Als in een rechtsinstrument wordt verwezen naar de nationale munteenheid, is deze verwijzing geldig als ware het een verwijzing naar de euro-eenheid overeenkomstig de omrekeningskoersen. Artikel 7 De vervanging van de munteenheid van elke deelnemende lidstaat door de euro heeft als zodanig niet tot gevolg dat de muntaanduiding in rechtsinstrumenten die op de dag van de vervanging bestaan, wordt gewijzigd.

Artikel 8 1. Handelingen die moeten worden verricht op grond van rechtsinstrumenten waarin het gebruik van een nationale munteenheid bepaald is of die in een nationale munteenheid luiden, moeten in deze nationale munteenheid verricht worden.Handelingen die worden verricht op grond van rechtsinstrumenten waarin het gebruik van de euro-eenheid is bepaald of die in euro-eenheden luiden, moeten in deze munteenheid worden verricht. 2. Partijen mogen bij overeenkomst afwijken van het bepaalde in lid 1.3. Niettegenstaande de bepalingen van lid 1 mag elk bedrag dat in de euro-eenheid of in de nationale munteenheid van een deelnemende lidstaat luidt en dat in deze lidstaat betaald kan worden door creditering van de rekening van de crediteur, door de debiteur in de euro-eenheid of in de betrokken nationale munteenheid betaald worden. Het bedrag wordt op de rekening van de crediteur bijgeschreven in de munteenheid waarin de rekening luidt, waarbij de eventuele omrekening wordt uitgevoerd tegen de omrekeningskoersen. 4. Niettegenstaande de bepalingen van lid 1 mag elke deelnemende lidstaat de maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om : - de muntaanduiding van uitstaande schuld die is uitgegeven door de algemene overheid van die lidstaat, zoals omschreven in het Europees stelsel van economische rekeningen, luidende in de nationale munteenheid van die lidstaat en uitgegeven volgens zijn nationale recht, te wijzigen in de euro-eenheid.Indien een lidstaat een dergelijke maatregel heeft genomen, mogen emittenten de muntaanduiding van in de nationale munteenheid luidende schuld wijzigen in de euro-eenheid, tenzij wijziging van de munteenheid uitdrukkelijk in de voorwaarden van het contract is uitgesloten; deze bepaling is van toepassing op schuld van de overheidsbesturen van een lidstaat alsmede op obligaties en andere vormen van in effecten belichaamde schuld die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, evenals op geldmarktinstrumenten, uitgegeven door andere debiteuren; - het mogelijk te maken om de rekeneenheden voor de werkingsprocedures te wijzigen van de nationale munteenheid in de euro-eenheid voor : a) markten voor de geregelde verhandeling, verrekening en vereffening van alle instrumenten genoemd in deel B van de bijlage van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten5, en van goederen;b) stelsels voor de geregelde uitwisseling, clearing en afrekening van betalingen.5. Andere bepalingen dan die van lid 4, welke het gebruik van de euro-eenheid opleggen, mogen door de deelnemende lidstaten alleen worden vastgesteld volgens een tijdschema dat in communautaire wetgeving bepaald is.6. Nationale wettelijke bepalingen van de deelnemende lidstaten die verrekening, compensatie of methoden met vergelijkbare gevolgen toestaan of opleggen, zijn van toepassing op monetaire verplichtingen, ongeacht de munteenheid waarin deze luiden, indien die munteenheid de euro-eenheid of een nationale munteenheid is;daarbij wordt de eventuele omrekening uitgevoerd tegen de omrekeningskoersen.

Artikel 9 Bankbiljetten en muntstukken die in een nationale munteenheid luiden, behouden vanaf de laatste dag vóór de inwerkingtreding van deze verordening binnen hun territoriale grenzen hun hoedanigheid van wettig betaalmiddel.

DEEL IV. - Euro-bankbiljetten en -muntstukken Artikel 10 Op... 6, overeenkomstig het scenario van Madrid, brengen de ECB en de centrale banken van de deelnemende lidstaten in euro luidende bankbiljetten in omloop. Onverminderd artikel 15 zijn deze in euro luidende bankbiljetten de enige bankbiljetten die in alle betrokken lidstaten de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben.

Artikel 11 Op... 7, overeenkomstig het scenario van Madrid, geven de deelnemende lidstaten in euro of in cent luidende muntstukken uit, waarvan de nominale waarden en technische specificaties voldoen aan hetgeen de Raad overeenkomstig artikel 105 A, lid 2, tweede zin, van het Verdrag kan bepalen. Onverminderd artikel 15 zijn deze muntstukken de enige muntstukken die in alle betrokken lidstaten de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben. Behalve de uitgevende autoriteit en personen die specifiek in de nationale wetgeving van de uitgevende lidstaat zijn aangewezen, is geen enkele partij verplicht voor één betaling meer dan 50 muntstukken te aanvaarden.

Artikel 12 De deelnemende lidstaten zorgen voor adequate bestraffing van vervalsing en namaak van euro-bankbiljetten en -muntstukken.

DEEL V. - Slotbepalingen Artikel 13 De artikelen 14 tot en met 16 zijn vanaf het einde van de overgangsperiode van toepassing.

Artikel 14 Verwijzingen naar de nationale munteenheden in rechtsinstrumenten die aan het einde van de overgangsperiode bestaan, worden gelezen als verwijzingen naar de euro-eenheid, overeenkomstig de respectieve omrekeningskoersen. De in Verordening (EG) nr. 1103/97 vastgestelde afrondingsregels zijn van toepassing.

Artikel 15 1. Bankbiljetten en muntstukken die in een nationale munteenheid als bedoeld in artikel 6, lid 1, luiden, blijven tot uiterlijk zes maanden na het einde van de overgangsperiode binnen hun territoriale grenzen wettig betaalmiddel;de periode kan door nationale wetgeving worden bekort. 2. Elke deelnemende lidstaat mag gedurende een periode van maximaal zes maanden na het einde van de overgangsperiode regels vaststellen voor het gebruik van bankbiljetten en munten die luiden in de nationale munteenheid als bedoeld in artikel 6, lid 1, en alle maatregelen nemen die nodig zijn om het uit de omloop nemen daarvan te vergemakkelijken. Artikel 16 Overeenkomstig de wetten en gebruiken van de deelnemende lidstaten blijven de uitgevers van bankbiljetten en muntstukken de eerder door hen uitgegeven bankbiljetten en muntstukken aanvaarden, ter omwisseling in euro tegen de omrekeningskoers.

DEEL VI. - Inwerkingtreding Artikel 17 Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat, overeenkomstig het Verdrag, en onder voorbehoud van de Protocollen nrs. 11 en 12 en van artikel 109 K, lid 1.

Gedaan te Brussel, Voor de Raad De Voorzitter

1 PB nr. C 396 van 7 december 1996, blz.10. 2 Advies uitgebracht op .......(nog niet verschenen in het Publicatieblad). 3 Advies uitgebracht op ......(nog niet verschenen in het Publicatieblad). 4 PB nr. L 162 van 19 juni 1997, blz. 1. 5 PB nr. L 141 van 11 juni 1993, blz. 27. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB nr. L 168 van 18 juli 1995, blz. 7). 6 Overeenkomstig het referentiescenario dat te Madrid werd aangenomen zal de datum worden bepaald wanneer deze verordening zal worden aangenomen. 7 Overeenkomstig het referentiescenario dat te Madrid werd aangenomen zal de datum worden bepaald wanneer deze verordening zal worden aangenomen.

^