Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 13 maart 2023

Uittreksel uit arrest nr. 135/2022 van 20 oktober 2022 Rolnummer 7850 In zake : de vordering tot schorsing van artikel 64, § 2, van de wet van 30 juli 2022 « om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II », ingesteld door E.G Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2023201179
pub.
13/03/2023
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 135/2022 van 20 oktober 2022 Rolnummer 7850 In zake : de vordering tot schorsing van artikel 64, § 2, van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 08/08/2022 numac 2022015553 bron federale overheidsdienst justitie Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II sluiten « om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II », ingesteld door E.G. en I.M. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, S. de Bethune en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 30 augustus 2022 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 31 augustus 2022, is een vordering tot schorsing ingesteld van artikel 64, § 2, van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 08/08/2022 numac 2022015553 bron federale overheidsdienst justitie Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II sluiten « om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 8 augustus 2022) door E.G. en I.M., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. L. Laperche, advocaat bij de balie Luik-Hoei.

Bij hetzelfde verzoekschrift vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van dezelfde wetsbepaling. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepaling B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de schorsing van artikel 64, § 2, van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 08/08/2022 numac 2022015553 bron federale overheidsdienst justitie Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II sluiten « om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II » (hierna : de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 08/08/2022 numac 2022015553 bron federale overheidsdienst justitie Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II sluiten). Die bepaling maakt deel uit van hoofdstuk 15 van die wet, met als opschrift « Tijdelijke maatregel tot vermindering van de overbevolking in de gevangenissen ».

B.1.2. Artikel 64 van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 08/08/2022 numac 2022015553 bron federale overheidsdienst justitie Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II sluiten bepaalt : « § 1. De directeur kent een vervroegde invrijheidstelling toe aan de veroordeelde die zich in de tijdsvoorwaarden bevindt voor de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling, vanaf zes maanden voor het einde van het uitvoerbaar gedeelte van de vrijheidsstraf of van de vrijheidsstraffen waartoe hij is veroordeeld.

In afwijking van het eerste lid, is de veroordeelde wiens strafuitvoeringsmodaliteit tijdens de geldigheidsduur van deze maatregel door de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank wordt herroepen gedurende zes maanden na de tenuitvoerlegging van het vonnis tot herroeping uitgesloten van de vervroegde invrijheidstelling.

Indien de vervroegde invrijheidstelling niet wordt herroepen, loopt zij tot het bereiken van het strafeinde.

Indien de vervroegde invrijheidstelling wordt herroepen, kan zij niet opnieuw worden toegekend. § 2. De volgende veroordeelden zijn uitgesloten van de vervroegde invrijheidstelling bedoeld in paragraaf 1 : - de veroordeelden die een of meerdere vrijheidsbenemende straffen ondergaan waarvan het totaal meer dan tien jaar bedraagt; - de veroordeelden die een of meerdere gevangenisstraffen ondergaan voor de feiten bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek; - de veroordeelden die een of meerdere gevangenisstraffen ondergaan voor de feiten vermeld in de artikelen 417/7 tot 417/24, 417/50, 417/55, 417/56, 417/59 en 417/63 van het Strafwetboek; - de veroordeelden die het voorwerp uitmaken van een veroordeling met een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank overeenkomstig de artikelen 34ter of 34quater van het Strafwetboek; - de veroordeelden die geen recht hebben op verblijf; - de veroordeelden die worden opgevolgd door het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse in het kader van de gemeenschappelijke gegevensbanken bedoeld in de artikelen 44/11/3bis tot 44/11/3quinquies van de wet van 5 augustus 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/1992 pub. 21/10/1999 numac 1999015203 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met het Protocol houdende wijziging van artikel 81 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958, opgemaakt te Brussel op 16 februari 1990 sluiten op het politieambt ».

B.1.3. Krachtens artikel 64, § 1, van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 08/08/2022 numac 2022015553 bron federale overheidsdienst justitie Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II sluiten kent de directeur een vervroegde invrijheidstelling toe aan de veroordeelde die zich in de tijdsvoorwaarden bevindt voor de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling, vanaf zes maanden vóór het einde van het uitvoerbare gedeelte van de vrijheidsstraf of van de vrijheidsstraffen waartoe hij is veroordeeld, mits verschillende voorwaarden in acht worden genomen. De strafuitvoeringsmodaliteit die ten aanzien van de veroordeelde is bepaald mag niet door de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank zijn herroepen in de zes maanden die voorafgaan. De directeur dient zich eveneens te verzekeren van de haalbaarheid van de maatregel en na te gaan of de veroordeelde over onderdak en over voldoende middelen van bestaan beschikt (artikel 65, § 1).

De directeur kan de vervroegde invrijheidstelling herroepen wanneer er ernstige aanwijzingen voorhanden zijn dat de veroordeelde het verbod op het plegen van strafbare feiten niet heeft nageleefd of wanneer hij de voorwaarde niet naleeft die erin bestaat de slachtoffers niet lastig te vallen en zich onmiddellijk te verwijderen van de plaats waar hij een slachtoffer ontmoet (artikel 65, § 3, van dezelfde wet).

B.1.4. De vervroegde invrijheidstelling is een tijdelijke maatregel die ertoe strekt de overbevolking in de gevangenissen te verminderen, in afwachting dat er nieuwe plaatsen worden gecreëerd binnen het penitentiaire systeem. Zij is van toepassing tot 31 augustus 2023. De Koning kan de toepassing ervan evenwel verlengen, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, tot 31 december 2024 (artikel 66 van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 08/08/2022 numac 2022015553 bron federale overheidsdienst justitie Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II sluiten). In de parlementaire voorbereiding wordt in dat verband vermeld : « In het licht van de huidige toestand van overbevolking in de gevangenissen en de vooruitzichten op dat vlak, is het noodzakelijk om de maatregel van vervroegde invrijheidstelling die met gewenst effect werd ingezet ter bestrijding van de coronacrisis, tijdelijk te behouden als instrument in de strijd tegen de overbevolking en dit tot 31 augustus 2023. Die datum kan door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit verlengd worden tot 31 december 2024.

Deze maatregel wordt dus in eerste instantie voorzien tot 31 augustus 2023, maar kan verlengd worden tot eind 2024. Tussen eind dit jaar en eind 2024 zal er immers definitieve detentiecapaciteit bijkomen. Een tussentijdse evaluatie tegen 31 augustus 2023 dringt zich evenwel op » (Parl. St., Kamer, 2021-2022, DOC 55-2774/001, p. 77).

Indien de vervroegde invrijheidstelling niet wordt herroepen, loopt zij tot het bereiken van het strafeinde (artikel 64, § 1, derde lid, van de wet). Zij gaat gepaard met een proeftermijn die gelijk is aan de duur van het nog resterende gedeelte van de vrijheidsstraffen op het ogenblik van de vervroegde invrijheidstelling, tijdens welke de veroordeelde geen strafbare feiten mag plegen, noch de slachtoffers mag lastigvallen, en zich onmiddellijk moet verwijderen van de plaats waar hij een slachtoffer ontmoet (artikel 65, § 2, eerste en tweede lid).

B.1.5. Verschillende categorieën van veroordeelden worden uitgesloten van de maatregel, krachtens het bestreden artikel 64, § 2, van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 08/08/2022 numac 2022015553 bron federale overheidsdienst justitie Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II sluiten. Het betreft met name de « veroordeelden die een of meerdere gevangenisstraffen ondergaan voor de feiten bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek » (terroristische misdrijven) (tweede streepje) en de « veroordeelden die worden opgevolgd door het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse [hierna : het OCAD] in het kader van de gemeenschappelijke gegevensbanken bedoeld in de artikelen 44/11/3bis tot 44/11/3quinquies van de wet van 5 augustus 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/1992 pub. 21/10/1999 numac 1999015203 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met het Protocol houdende wijziging van artikel 81 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958, opgemaakt te Brussel op 16 februari 1990 sluiten op het politieambt » (zesde streepje).

Die uitsluitingen worden in de parlementaire voorbereiding als volgt verantwoord : « Paragraaf 2 van het tweede artikel somt de categorieën veroordeelden op die van de vervroegde invrijheidstelling zijn uitgesloten. Het zijn dezelfde categorieën als bij de maatregel vervroegde invrijheidstelling ' COVID-19 ' en ook de verantwoording is dezelfde.

Het gaat om de personen die veroordeeld zijn tot één of meer vrijheidsberovende straffen waarvan het totaal meer dan 10 jaar bedraagt, omdat het totaal van de straffen te hoog is en het te gevaarlijk is om deze veroordeelden automatisch vervroegd vrij te laten, zonder eventuele contra-indicaties te beoordelen. Bovendien wordt ook de aard van de veroordeling als criterium gehanteerd : veroordeling voor zedenfeiten, terroristische misdrijven en veroordelingen met een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank. Ook de vreemdelingen zonder recht op verblijf worden uitgesloten. En tot slot worden ook de veroordeelden die worden opgevolgd door het OCAD in het kader van de gemeenschappelijke gegevensbanken uitgesloten. De motivering voor uitsluiting is dezelfde als voor de andere categorieën : het maatschappelijk gevaar dat van deze veroordeelden uitgaat » (Parl.

St., Kamer, 2021-2022, DOC 55-2774/001, p. 80).

Ten aanzien van de vordering tot schorsing B.2.1. Aangezien enkel de eerste verzoekende partij aanvoert dat de onmiddellijke toepassing van de bestreden bepaling haar een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen, dient te worden aangenomen dat de vordering tot schorsing enkel door die partij wordt ingesteld.

B.2.2. Het is niet onredelijk om, in dit stadium van de procedure, aan te nemen dat de veroordeling van de eerste verzoekende partij betrekking heeft op feiten die zijn bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek en, in het bijzonder, op feiten die zijn bedoeld in artikel 140 van dat Wetboek (deelname aan de activiteit van een terroristische groep). Het is in elk geval op die grond dat het verzoek tot vervroegde invrijheidstelling van die partij lijkt te zijn verworpen door de directeur. Artikel 64, § 2, tweede streepje, van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 08/08/2022 numac 2022015553 bron federale overheidsdienst justitie Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II sluiten, sluit de eerste verzoekende partij uit van de bij diezelfde wet ingevoerde maatregel van vervroegde invrijheidstelling.

Bovendien, aangezien zij werd veroordeeld wegens een misdrijf inzake terrorisme, kan niet worden uitgesloten dat de eerste verzoekende partij wordt gevolgd door het OCAD « in het kader van de gemeenschappelijke gegevensbanken bedoeld in de artikelen 44/11/3bis tot 44/11/3quinquies van de wet van 5 augustus 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/1992 pub. 21/10/1999 numac 1999015203 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met het Protocol houdende wijziging van artikel 81 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958, opgemaakt te Brussel op 16 februari 1990 sluiten op het politieambt » en, bijgevolg, dat de in artikel 64, § 2, zesde streepje, van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 08/08/2022 numac 2022015553 bron federale overheidsdienst justitie Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II sluiten bedoelde uitsluiting op haar betrekking heeft.

B.2.3. De vordering tot schorsing is bijgevolg gericht tegen artikel 64, § 2, tweede en zesde streepje, van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 08/08/2022 numac 2022015553 bron federale overheidsdienst justitie Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II sluiten.

B.3. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.

B.4. Het ernstig middel mag niet worden verward met het gegrond middel.

Wil een middel als ernstig worden beschouwd in de zin van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, volstaat het niet dat het kennelijk niet ongegrond is in de zin van artikel 72, maar moet het ook gegrond lijken na een eerste onderzoek van de gegevens waarover het Hof beschikt in dit stadium van de procedure.

B.5. De verzoekende partijen leiden een enig middel af uit de schending, door de bestreden bepaling, van de artikelen 10, 11 en 12 van de Grondwet, in voorkomend geval in samenhang gelezen met de artikelen 5 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en van het evenredigheidsbeginsel, in zoverre zij verschillende categorieën van veroordeelden automatisch uitsluit van het voordeel van de vervroegde invrijheidstelling zes maanden voor het strafeinde, zonder in een geïndividualiseerd onderzoek van hun situatie te voorzien.

De verzoekende partijen voeren aan dat de bestreden bepaling een verschil in behandeling tussen veroordeelden doet ontstaan naargelang zij al dan niet worden beoogd door een in de bestreden bepaling bedoelde uitsluiting. De veroordeelden die door een dergelijke uitsluiting worden beoogd, worden verplicht uitgesloten van het voordeel van een vervroegde invrijheidstelling, zonder een geïndividualiseerd onderzoek van hun situatie te kunnen genieten, terwijl de andere veroordeelden een dergelijke maatregel van rechtswege genieten, en zulks terwijl de veroordeelden die tot die twee categorieën behoren, een vergelijkbare graad van gevaarlijkheid kunnen vertonen (eerste onderdeel).

De verzoekende partijen bekritiseren ook het feit dat de bestreden bepaling categorieën van veroordeelden die zich in fundamenteel verschillende situaties bevinden, zonder redelijke verantwoording op identieke wijze behandelt, in zoverre alle gedetineerden die wegens eenzelfde soort van misdrijf zijn veroordeeld, automatisch van het voordeel van de vervroegde invrijheidstelling worden uitgesloten, ook al zouden zij een graad van gevaarlijkheid kunnen vertonen die niet vergelijkbaar is. De gevaarlijkheid, het risico van herhaling of het risico dat de slachtoffers worden lastiggevallen kunnen immers aanzienlijk verschillen naargelang van elke situatie (tweede onderdeel).

B.6. Rekening houdend met hetgeen in B.2.3 is vermeld, beperkt het Hof zijn onderzoek tot de veroordeelden die op grond van artikel 64, § 2, tweede en zesde streepje, van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 08/08/2022 numac 2022015553 bron federale overheidsdienst justitie Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II sluiten worden uitgesloten.

B.7.1. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet hebben een algemene draagwijdte. Zij verbieden elke discriminatie, ongeacht de oorsprong ervan : de grondwettelijke regels van de gelijkheid en van de niet-discriminatie zijn toepasselijk ten aanzien van alle rechten en alle vrijheden, met inbegrip van die welke voortvloeien uit internationale verdragen die België binden.

Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.7.2. Artikel 12 van de Grondwet waarborgt de individuele vrijheid.

B.7.3. Artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens waarborgt eveneens het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie in het genot van de rechten en vrijheden welke in dat Verdrag en zijn aanvullende protocollen zijn vermeld. Tot die rechten en vrijheden behoort artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dat bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid.

Niemand mag van zijn vrijheid worden beroofd, behalve in de navolgende gevallen en langs wettelijke weg : a) indien hij op rechtmatige wijze wordt gevangen gehouden na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter;b) indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gevangen wordt gehouden, wegens weigering een overeenkomstig de wet door een rechter gegeven bevel op te volgen of ten einde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te verzekeren;c) indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gevangen gehouden ten einde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer redelijke termen aanwezig zijn om te vermoeden, dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat het noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan;d) in het geval van rechtmatige gevangenhouding van een minderjarige met het doel in te grijpen in zijn opvoeding of in het geval van zijn rechtmatige gevangenhouding, ten einde hem voor het bevoegde gezag te geleiden;e) in het geval van rechtmatige gevangenhouding van personen die een besmettelijke ziekte zouden kunnen verspreiden, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen of van landlopers;f) in het geval van rechtmatige arrestatie of gevangenhouding van personen ten einde hen te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of indien tegen hen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.2. Iedere gearresteerde moet onverwijld en in een taal, welke hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen welke tegen hem zijn ingebracht.3. Eenieder die gearresteerd is of gevangen wordt gehouden, overeenkomstig lid 1 c) van dit artikel moet onmiddellijk voor een rechter worden geleid of voor een andere autoriteit die door de wet bevoegd verklaard is om rechterlijke macht uit te oefenen en heeft het recht binnen een redelijke termijn berecht te worden of hangende het proces in vrijheid te worden gesteld.De invrijheidstelling kan afhankelijk worden gesteld van een waarborg voor de verschijning van de betrokkene in rechte. 4. Eenieder die door arrestatie of gevangenhouding van zijn vrijheid is beroofd heeft het recht voorziening te vragen bij de rechter opdat deze op korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de gevangenhouding onrechtmatig is.5. Eenieder die het slachtoffer is geweest van een arrestatie of een gevangenhouding in strijd met de bepalingen van dit artikel heeft recht op schadeloosstelling ». B.8. Het repressieve beleid waaronder de vaststelling van de ernst van een tekortkoming en de zwaarwichtigheid waarmee zij kan worden bestraft, met inbegrip van de mogelijkheden tot individualisering van de straf en de daaraan verbonden gevolgen en vorderingen, behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever. Die vermag zich ook streng op te stellen in aangelegenheden waar de inbreuken de grondrechten van de burgers en de belangen van de gemeenschap ernstig kunnen aantasten.

Die overwegingen gelden ook voor de tenuitvoerlegging van straffen, in het bijzonder indien het een tijdelijke maatregel betreft die ertoe strekt de overbevolking in de gevangenissen te verminderen.

B.9. Het verschil in behandeling betreft, enerzijds, de veroordeelden « die een of meerdere gevangenisstraffen ondergaan voor de feiten bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek » (terroristische misdrijven) en de veroordeelden « die worden opgevolgd door het [OCAD] in het kader van de gemeenschappelijke gegevensbanken bedoeld in de artikelen 44/11/3bis tot 44/11/3quinquies van de wet van 5 augustus 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/1992 pub. 21/10/1999 numac 1999015203 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met het Protocol houdende wijziging van artikel 81 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958, opgemaakt te Brussel op 16 februari 1990 sluiten op het politieambt », in zoverre die personen worden uitgesloten van de in de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 08/08/2022 numac 2022015553 bron federale overheidsdienst justitie Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II sluiten bedoelde vervroegde invrijheidstelling, en, anderzijds, de andere veroordeelden die een vrijheidsstraf ondergaan en die de vervroegde invrijheidstelling wel kunnen genieten.

B.10. Het verschil in behandeling berust op twee onderscheiden criteria, namelijk, enerzijds, de juridische kwalificatie van het gepleegde misdrijf en, anderzijds, het feit dat de veroordeelde door het OCAD wordt gevolgd in het kader van de gemeenschappelijke gegevensbanken. Het eerste criterium is objectief en in dit stadium staat niet vast dat het tweede dat niet is. Het Hof dient te onderzoeken of zij pertinent zijn, gelet op de door de wetgever nagestreefde doelstellingen.

B.11. Zoals in B.1.4 is vermeld, is de maatregel van vervroegde invrijheidstelling een tijdelijke maatregel die ertoe strekt de overbevolking in de gevangenissen te verminderen, in afwachting dat er nieuwe plaatsen worden gecreëerd binnen het penitentiaire systeem. Wil die maatregel doeltreffend zijn, dient hij gemakkelijk en snel te kunnen worden uitgevoerd. De directeur oefent een gebonden bevoegdheid uit en dient de gedetineerde die voldoet aan de voorwaarden waarin de wetgever heeft voorzien, in vrijheid te stellen, zonder over een beoordelingsbevoegdheid te beschikken. De aard van de maatregel lijkt moeilijk te kunnen worden verzoend met het organiseren van een geïndividualiseerd onderzoek van de situatie van elke veroordeelde.

Uit de in B.1.5 aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt dat de uitsluiting van de vervroegde invrijheidstelling voor de verschillende categorieën van veroordeelden die in artikel 64, § 2, van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 08/08/2022 numac 2022015553 bron federale overheidsdienst justitie Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II sluiten zijn vermeld, wordt verantwoord door « het maatschappelijk gevaar dat van deze veroordeelden uitgaat » (Parl.

St., Kamer, 2021-2022, DOC 55-2774/001, p. 80). Wat betreft de veroordeelden « die een of meerdere gevangenisstraffen ondergaan voor de feiten bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek » (terroristische misdrijven), zou die gevaarlijkheid in het bijzonder voortvloeien uit « de aard van de veroordeling » of, beter, uit de aard van het misdrijf dat aanleiding heeft gegeven tot de veroordeling die te hunnen aanzien werd uitgesproken (ibid.).

De in B.10 vermelde criteria lijken pertinent, gelet op het doel van de wetgever dat erin bestaat gevaarlijk geachte veroordeelden uit te sluiten van de maatregel van vervroegde invrijheidstelling. Binnen de ruime beoordelingsmarge waarover de wetgever beschikt, vermocht hij, aangezien het om een tijdelijke maatregel van vervroegde invrijheidstelling gaat die ertoe strekt de overbevolking in de gevangenissen te verminderen, zonder een kennelijke beoordelingsfout te begaan, redelijkerwijs te oordelen dat de veroordeelden die terroristische misdrijven hebben gepleegd en de veroordeelden die door het OCAD worden gevolgd in het kader van de gemeenschappelijke gegevensbanken, een bijzonder groot gevaar inhouden voor de gemeenschap en dat zij in dat opzicht niet automatisch vervroegd in vrijheid mogen worden gesteld. Gelet op het doel van de wetgever lijken die veroordeelden zich te bevinden in een situatie die wezenlijk verschilt van die van de veroordeelden die niet door enige uitsluitingsgrond worden beoogd.

B.12. Het feit dat de wetgever niet heeft voorzien in een geïndividualiseerd onderzoek van de situatie van elk van de veroordeelden die van de maatregel van vervroegde invrijheidstelling zijn uitgesloten waardoor, in voorkomend geval, een aantal van hen vervroegd in vrijheid kan worden gesteld nadat is nagegaan dat er geen contra-indicatie bestaat, lijkt op zich niet bekritiseerbaar. Het organiseren van een dergelijk geïndividualiseerd onderzoek lijkt immers moeilijk te kunnen worden verzoend met de bijzondere aard van de maatregel, waarvan de doeltreffendheid grotendeels afhangt van de automatische uitvoering ervan.

B.13. Voor het overige beschikken de veroordeelden die zijn uitgesloten van de tijdelijke maatregel van vervroegde invrijheidstelling, over de mogelijkheid om de voorwaardelijke invrijheidstelling aan te vragen, overeenkomstig de artikelen 24 en volgende van de wet van 17 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/05/2006 pub. 15/06/2006 numac 2006009456 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (2) sluiten « betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten ». In het kader van die procedure kunnen de betrokken veroordeelden zich beroepen op hun persoonlijke situatie voor de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank, die zal beoordelen of er aanleiding bestaat om het verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling in te willigen. Te dezen heeft de eerste verzoekende partij trouwens toegang gehad tot een dergelijke geïndividualiseerde procedure, ook al werd haar verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling niet ingewilligd. Het feit dat die partij een dergelijk verzoek niet opnieuw kan indienen vóór het einde van haar straf, vloeit voort uit de toepassing van de regels die van toepassing zijn inzake voorwaardelijke invrijheidstelling, die zo zijn ontworpen dat veroordeelden niet op herhaalde wijze verzoeken kunnen indienen, en leidt bijgevolg niet tot een andere conclusie. Het in het geding zijnde verschil in behandeling lijkt dus geen onevenredige gevolgen voor de betrokken personen met zich mee te brengen.

B.14. Het eerste onderdeel van het enige middel is niet ernstig.

B.15. Wat de in het tweede onderdeel bekritiseerde gelijke behandeling betreft, dient te worden beklemtoond dat, binnen de ruime beoordelingsmarge waarover de wetgever beschikt, hij aangezien het om een tijdelijke maatregel van vervroegde invrijheidstelling gaat die ertoe strekt de overbevolking in de gevangenissen te verminderen, zonder een kennelijke beoordelingsfout te begaan, redelijkerwijs vermocht te oordelen dat alle veroordeelden die terroristische misdrijven hebben gepleegd of die door het OCAD worden gevolgd in het kader van de gemeenschappelijke gegevensbanken, eveneens een bijzonder groot gevaar inhouden voor de gemeenschap, en bijgevolg aan dezelfde regeling moeten worden onderworpen, temeer daar de betrokken maatregel van vervroegde invrijheidstelling moeilijk lijkt te kunnen worden verzoend met het organiseren van een geïndividualiseerd onderzoek, zoals in B.11 en in B.12 is vermeld.

Om dezelfde redenen als die welke hiervoor in aanmerking werden genomen, lijkt de gelijke behandeling redelijk verantwoord, zonder onevenredige gevolgen voor de betrokkenen met zich mee te brengen.

B.16. Het tweede onderdeel van het enige middel is niet ernstig.

B.17. Uit het voorafgaande blijkt dat niet is voldaan aan het vereiste van ernstige middelen, bedoeld in artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten.

Bijgevolg kan de vordering tot schorsing niet worden ingewilligd.

Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 20 oktober 2022.

De griffier, De voorzitter, F. Meersschaut P. Nihoul

^