gepubliceerd op 07 maart 2023
Uittreksel uit arrest nr. 130/2022 van 20 oktober 2022 Rolnummer 7617 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 462, eerste lid, van het Strafwetboek, gesteld door de Correctionele Rechtbank Luxemburg, afdeling Aarlen. Het Grond samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâ(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 130/2022 van 20 oktober 2022 Rolnummer 7617 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 462, eerste lid, van het Strafwetboek, gesteld door de Correctionele Rechtbank Luxemburg, afdeling Aarlen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune en E. Bribosia, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 20 juli 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 23 juli 2021, heeft de Correctionele Rechtbank Luxemburg, afdeling Aarlen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 462, eerste lid, van het Strafwetboek, in voorkomend geval in samenhang gelezen met artikel 78 van hetzelfde Wetboek, en geïnterpreteerd in die zin dat het niet van toepassing is op het misdrijf van informaticabedrog bedoeld in artikel 504quater, eerste lid [lees : § 1], van het Strafwetboek, gepleegd door een gehuwde ten nadele van zijn echtgenoot, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 462, eerste lid, van het Strafwetboek, in voorkomend geval in samenhang gelezen met artikel 78 van hetzelfde Wetboek, en geïnterpreteerd in die zin dat het niet van toepassing is op het misdrijf van informaticabedrog bedoeld in artikel 504quater, § 1, van het Strafwetboek, gepleegd door een gehuwde ten nadele van zijn echtgenoot.
B.2.1. Artikel 462 van het Strafwetboek maakt deel uit van hoofdstuk I (« Diefstal en afpersing »), van titel IX (« Misdaden en wanbedrijven tegen eigendommen »), van boek 2 van het Strafwetboek. Zoals het werd gewijzigd bij de wet van 26 november 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/11/2011 pub. 23/01/2012 numac 2011009809 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling uit te breiden type wet prom. 26/11/2011 pub. 26/11/2012 numac 2012000649 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling uit te breiden. - Duitse vertaling sluiten « tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling uit te breiden », bepaalt dat artikel : « Diefstallen gepleegd door een gehuwde ten nadele van zijn echtgenoot, door een weduwnaar of een weduwe wat zaken betreft die aan de overleden echtgenoot hebben toebehoord, door afstammelingen ten nadele van hun bloedverwanten in de opgaande lijn, door bloedverwanten in de opgaande lijn ten nadele van hun afstammelingen, of door aanverwanten in dezelfde graden, geven alleen aanleiding tot burgerrechtelijke vergoeding.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer deze diefstallen zijn gepleegd ten nadele van een persoon die kwetsbaar is ten gevolge van zijn leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid.
Ieder ander persoon die aan deze diefstallen deelneemt of die de gestolen voorwerpen of een gedeelte ervan heeft, wordt gestraft alsof het eerste lid niet bestond ».
Artikel 78 van het Strafwetboek bepaalt : « Geen misdaad of wanbedrijf is verschoonbaar dan in de gevallen bij de wet bepaald ».
B.2.2. In de parlementaire voorbereiding van artikel 462 van het Strafwetboek worden verscheidene uittreksels weergegeven van de memorie van toelichting bij artikel 380 van het Strafwetboek van 1810, dat aan die bepaling ten grondslag ligt : « Een bedrieglijke ontvreemding waarvan de dader de echtgenoot of bloedverwant in de opgaande of neerdalende lijn van de benadeelde persoon is, is ontegenzeggelijk een diefstal, en het is zo dat wij die in artikel 543 van het ontwerp hebben omschreven. Die diefstal is een misdaad of een wanbedrijf, zoals elke andere diefstal. Maar die misdaad of dat wanbedrijf geeft geen aanleiding tot een strafvordering tegen de bloedverwant, de aanverwant of de echtgenoot die zich eraan schuldig heeft gemaakt : ernstige overwegingen dwingen de wetgever ertoe die strafvordering onmogelijk te maken en enkel de uitoefening van een vordering tot herstel van de veroorzaakte schade toe te staan » (Parl. St., Kamer, vergadering van 20 januari 1858, nr. 48, p. 450). « In de memorie van toelichting van artikel 380 van het Strafwetboek van 1810 worden de redenen uiteengezet welke die bepaling rechtvaardigen. Die is niet alleen gesteund op het gegeven dat ' de verhouding tussen die personen te intiem is, opdat het zou betamen om, naar aanleiding van geldelijke belangen, het openbaar ministerie ermee te belasten de familiegeheimen die misschien nooit zouden worden onthuld... te doorgronden en straffen te veroorzaken waarvan het gevolg zich niet ertoe zou beperken alle familieleden met verbijstering te slaan, maar bovendien een eeuwige bron van verdeeldheid en haat zou zijn '. Die redenen worden gehanteerd bij de meeste misdrijven waarvoor echter geen enkele analoge bepaling bestaat; maar wat vooral bepalend moet zijn om die bepaling aan te nemen, is dat ' het uiterst gevaarlijk zou zijn dat er op grond van een beschuldiging zou kunnen worden vervolgd in zaken waarin de grens tussen het gebrek aan fijngevoeligheid en het echte misdrijf vaak moeilijk vast te stellen is ';. Zoals immers Chauveau en Hélie doen opmerken, zijn, ' tussen echtgenoten en tussen verwanten in de opgaande en de nederdalende lijn, de grenzen van eigendom [...] in feite niet zo duidelijk afgebakend; hiermee willen we niet gezegd hebben dat er een mede-eigendom bestaat, maar wel een soort van recht op elkaars eigendom, dat alhoewel het niet wordt geopend, duidelijk een invloed uitoefent op het karakter van de ontvreemding '. Dat is een punt dat men steeds heeft erkend " (Parl. St., Kamer, vergadering van 7 december 1860, nr. 35, pp. 6-7).
Artikel 380 van het Strafwetboek van 1810 bepaalde : « Ontvreemdingen gepleegd door echtgenoten ten nadele van hun echtgenotes, door echtgenotes ten nadele van hun echtgenoten, door een weduwnaar of een weduwe wat zaken betreft die aan de overleden echtgenoot hebben toebehoord, door kinderen of andere afstammelingen ten nadele van hun vaders of moeders of andere bloedverwanten in opgaande lijn, door vaders of moeders of andere bloedverwanten in opgaande lijn ten nadele van hun kinderen of andere afstammelingen, of door aanverwanten in dezelfde graad, kunnen alleen aanleiding geven tot burgerrechtelijke vergoeding.
Ieder ander persoon die gestolen goederen geheel of gedeeltelijk zou hebben geheeld of er geheel of gedeeltelijk zijn voordeel mee zou hebben gedaan, wordt bestraft als zijnde schuldig bevonden aan diefstal ».
B.2.3. Vóór de inwerkingtreding van de wet van 28 november 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2000 pub. 03/02/2001 numac 2001009035 bron ministerie van justitie Wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit type wet prom. 28/11/2000 pub. 17/03/2001 numac 2001009048 bron ministerie van justitie Wet betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen sluiten « inzake informaticacriminaliteit » (hierna : de wet van 28 november 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2000 pub. 03/02/2001 numac 2001009035 bron ministerie van justitie Wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit type wet prom. 28/11/2000 pub. 17/03/2001 numac 2001009048 bron ministerie van justitie Wet betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen sluiten), werden de feiten die thans als informaticabedrog worden gekwalificeerd in artikel 504quater van het Strafwetboek met name vervolgd als diefstal door middel van valse sleutels, op grond van artikel 467, eerste lid, van het Strafwetboek (Cass., 6 mei 2003, P.03.0366.N). Bijgevolg kon de regel bepaald in artikel 462, eerste lid, van het Strafwetboek, op die feiten worden toegepast.
B.3.1. Artikel 504quater van het Strafwetboek, zoals ingevoegd bij de wet van 28 november 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2000 pub. 03/02/2001 numac 2001009035 bron ministerie van justitie Wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit type wet prom. 28/11/2000 pub. 17/03/2001 numac 2001009048 bron ministerie van justitie Wet betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen sluiten, maakt deel uit van hoofdstuk II (« Bedrog »), van voormelde titel IX, van boek 2 van het Strafwetboek. Dat artikel, zoals gewijzigd bij de wet van 15 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2006 pub. 12/09/2006 numac 2006009679 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de artikelen 259bis, 314bis, 504quater, 550bis en 550ter van het Strafwetboek sluiten « tot wijziging van de artikelen 259bis, 314bis, 504quater, 550bis en 550ter van het Strafwetboek », bepaalt : « § 1. Hij die, met bedrieglijk opzet, beoogt een onrechtmatig economisch voordeel voor zichzelf of voor een ander te verwerven), door gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een informaticasysteem, in een informaticasysteem in te voeren, te wijzigen, te wissen of met enig ander technologisch middel (de normale aanwending) van gegevens in een informaticasysteem te veranderen, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot honderdduizend euro of met een van die straffen alleen. § 2. Poging tot het plegen van het misdrijf bedoeld in § 1 wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot vijftigduizend euro, of met een van die straffen alleen. § 3. De straffen bepaald in de § § 1 en 2 worden verdubbeld indien een overtreding van een van die bepalingen wordt begaan binnen vijf jaar na de uitspraak houdende veroordeling wegens een van die strafbare feiten of wegens een van de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 210bis, 259bis, 314bis of in titel IXbis ».
B.3.2. De parlementaire voorbereiding van de wet van 28 november 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2000 pub. 03/02/2001 numac 2001009035 bron ministerie van justitie Wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit type wet prom. 28/11/2000 pub. 17/03/2001 numac 2001009048 bron ministerie van justitie Wet betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen sluiten vermeldt : « Het voorliggende ontwerp van wet beoogt [...], in het licht van de internationale stand van zaken, een aantal concrete stappen te nemen om de actoren van de justitie de adequate juridische instrumenten aan te reiken om de criminaliteit op de informatiesnelweg te kunnen bestrijden. In dat verband worden een aantal wijzigingen van het materieel strafrecht en het strafprocesrecht voorzien. Het uitgangspunt hierbij is dat het strafrechtelijke beschermingsniveau dat thans ten aanzien van een aantal rechtsgoederen bestaat, ook in de context van de IT moet worden gehandhaafd. Bovendien worden voor nieuwe beschermwaardige belangen adequate bepalingen gecreëerd » (Parl. St., Kamer, 1999-2000, DOC 50-0213/001 en 50-0214/001, p. 3). « [...] In het voorontwerp wordt betracht, zoals hierboven reeds werd aangegeven, het wettelijk arsenaal aan strafbepalingen en de middelen voorzien in het strafprocesrecht aan te passen aan de noden van een effectieve bestrijding van criminaliteit die verband houdt met de informatietechnologie, en dit vanuit een dubbele invalshoek : - er wordt aansluiting gezocht bij de bestaande structuur van het Strafwetboek en het Wetboek van Strafvordering, zonder hier ingrijpende structurele hervormingen in door te voeren; - inzake het invoeren van nieuwe misdrijven wordt de strafwaardigheid van misbruiken inzake de informatietechnologie in rekening gebracht, teneinde overcriminalisering te vermijden » (ibid., p. 9).
Wat meer in het bijzonder artikel 504quater van het Strafwetboek betreft, geeft de parlementaire voorbereiding van de wet van 28 november 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2000 pub. 03/02/2001 numac 2001009035 bron ministerie van justitie Wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit type wet prom. 28/11/2000 pub. 17/03/2001 numac 2001009048 bron ministerie van justitie Wet betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen sluiten aan : « In het Strafwetboek wordt een nieuw artikel 504quater ingevoegd, dat betrekking heeft op informaticabedrog.
De nieuwe incriminatie ' informaticabedrog ' stelt gegevensmanipulatie met het oogmerk voor zichzelf of voor een ander een bedrieglijk vermogensvoordeel te verwerven, evenals de realisatie van dit oogmerk strafbaar.
De bepaling wordt losgekoppeld van artikel 496 (oplichting), dat in essentie bedrieglijke manoeuvres viseert die het vertrouwen van personen schenden. Computerfraude betreft ongeoorloofde manipulaties van data ten aanzien van een machine, en is in dat opzicht wezenlijk verschillend.
De specifieke strafbaarstelling laat bovendien toe om een andere structuur te geven aan het delict dan aan sommige bestaande vermogensdelicten. Zo is het voor het nieuwe delict irrelevant of er voor of na de manipulatie afgifte is geweest van een vermogensonderdeel, terwijl dit essentieel is voor het onderscheid tussen misbruik van vertrouwen en oplichting. Ook zullen een aantal gevallen van misbruiken die door een extensieve interpretatie van de rechtspraak als diefstal, eventueel met gebruik van valse sleutels, werden gekwalificeerd, thans duidelijk onder informaticabedrog ressorteren.
Voorbeelden van gevallen die geviseerd worden door de nieuwe bepaling zijn : het gebruik van een gestolen kredietkaart om geld uit een automatische biljettenverdeler te halen, het onrechtmatig overschrijden van het krediet van zijn eigen kredietkaart, het invoeren van programma-instructies waardoor bepaalde verrichtingen een ander resultaat opleveren met het oog op het bekomen van een onrechtmatig financieel voordeel, het met winstbejag verduisteren van bestanden of programma's die men enkel voor een welbepaald doel toevertrouwd heeft gekregen » (ibid., p. 15).
B.3.3. In haar advies betreffende het voorontwerp dat aan de wet van 28 november 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2000 pub. 03/02/2001 numac 2001009035 bron ministerie van justitie Wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit type wet prom. 28/11/2000 pub. 17/03/2001 numac 2001009048 bron ministerie van justitie Wet betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen sluiten ten grondslag ligt, merkte de afdeling wetgeving van de Raad van State op, aangaande de inachtneming van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie : « Al dienen in het strafrecht bepaalde wijzigingen te worden aangebracht om rekening te houden met de specifieke aard van computercriminaliteit en het grondwettelijk beginsel ' Nullum crimen sine lege ' in acht te nemen, toch mogen die aanpassingen van het strafrecht aan de technologische vooruitgang er niet toe leiden dat een bepaald gedrag wordt bestraft, terwijl datzelfde gedrag misschien niet zou zijn bestraft zonder het gebruik van de computer » (ibid., p. 49).
B.4. Uit het verwijzingsvonnis blijkt dat de prejudiciële vraag betrekking heeft op het verschil in behandeling tussen, enerzijds, een gehuwde die zich een geldsom heeft toegeëigend, ten nadele van zijn echtgenoot, door het plegen van een diefstal en, anderzijds, een gehuwde die zich een geldsom heeft toegeëigend, ten nadele van zijn echtgenoot, door het plegen van informaticabedrog, doordat enkel tegen de laatstgenoemde een strafvordering kan worden uitgeoefend.
B.5.1. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.5.2. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 462 van het Strafwetboek, vermeld in B.2.2, blijkt dat de wetgever de op eigendom gepleegde inbreuken tussen echtgenoten niet strafrechtelijk heeft willen vervolgen, wegens de moeilijkheid om te onderscheiden wat onder eenieders eigendom valt en teneinde de rust der families niet in het gedrang te brengen.
Uit de in B.3.2 vermelde parlementaire voorbereiding van artikel 504quater van het Strafwetboek, blijkt overigens dat de wetgever de kwestie van de toepassing van de in artikel 462 van het Strafwetboek vervatte regel op de feiten die als informaticabedrog worden gekwalificeerd niet heeft overwogen, maar dat hij, in het algemeen, het in het Strafwetboek bestaande beschermingsniveau heeft willen behouden.
B.5.3. Het in B.4.vermelde verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk de aard van het gepleegde misdrijf.
Niettemin, ten aanzien van de doelstellingen die door de wetgever werden nagestreefd bij de aanneming van de in het geding zijnde bepaling, waarop die laatste niet is teruggekomen bij de invoeging van artikel 504quater van het Strafwetboek, is dat criterium van onderscheid niet relevant. Immers, zowel in geval van diefstal als in geval van informaticabedrog, heeft een der gehuwden een geldsom ontvreemd ten nadele van zijn echtgenoot.
B.5.4. Dat verschil in behandeling is niet redelijk verantwoord.
B.6. Aangezien, zoals het Hof van Cassatie heeft geoordeeld bij een arrest van 26 april 2017, « het misdrijf informaticabedrog [...] geen verband houdt met artikel 462 van het Strafwetboek » (Cass., 26 april 2017, P.16.0924.F), kan het verzoek van de Ministerraad om een verzoenende interpretatie niet worden ingewilligd.
B.7. Noch artikel 462, eerste lid, noch artikel 504quater, § 1, van het Strafwetboek zijn onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De in B.5.4 vermelde discriminatie vindt haar oorsprong in de ontstentenis van een wetsbepaling die de artikelen 462, eerste lid en artikel 504quater, § 1 van het Strafwetboek met elkaar in overeenstemming brengt, in het geval van informaticabedrog gepleegd door een gehuwde ten nadele van zijn echtgenoot.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Noch artikel 462, eerste lid, noch artikel 504quater, § 1, van het Strafwetboek schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. - De ontstentenis van een wetsbepaling die de artikelen 462, eerste lid, en artikel 504quater, § 1, van het Strafwetboek met elkaar in overeenstemming brengt, in het geval van informaticabedrog gepleegd door een gehuwde ten nadele van zijn echtgenoot, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 20 oktober 2022.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, P. Nihoul