Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 01 december 2023

Uittreksel uit arrest nr. 150/2023 van 9 november 2023 Rolnummer 8007 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 3, 4°, 4, 1°, en 37 van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 25 april 2019 « tot rege Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2023047460
pub.
01/12/2023
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 150/2023 van 9 november 2023 Rolnummer 8007 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 3, 4°, 4, 1°, en 37 van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 25 april 2019 « tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag », ingesteld door de vzw « Bureau d'Accueil et de Défense des Jeunes » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, Y. Kherbache, D. Pieters, S. de Bethune en K. Jadin, bijgestaan door de griffier N. Dupont, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 8 juni 2023 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 9 juni 2023, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 3, 4°, 4, 1°, en 37 van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 25 april 2019 « tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 8 mei 2019) door de vzw « Bureau d'Accueil et de Défense des Jeunes », de vzw « L'Atelier des Droits Sociaux », de vzw « Brussels Forum voor Armoedebestrijding », de vzw « Association pour le droit des Etrangers » en de vzw « Ligue des droits humains », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. S. Janssens, advocaat bij de balie te Brussel.

Op 28 juni 2023 hebben de rechters-verslaggevers T. Giet en S. de Bethune, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen het onderzoek van de zaak af te doen met een arrest gewezen op voorafgaande rechtspleging. (...) II. In rechte (...) B.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen de artikelen 3, 4°, 4, 1°, en 37 van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 25 april 2019 « tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag » (hierna : de ordonnantie van 25 april 2019).

Dat beroep is ingesteld overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, ingevolge de arresten nrs. 153/2022 van 24 november 2022 (ECLI:BE:GHCC:2022:ARR.153) en 7/2023 van 19 januari 2023 (ECLI:BE:GHCC:2023:ARR.007).

B.2. De ordonnantie van 25 april 2019 bepaalt « de rechten op gezinsbijslag in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad » (artikel 2).

Tot die gezinsbijslag behoort de kinderbijslag (artikelen 7 tot en met 14).

B.3.1. Artikel 4 van de ordonnantie van 25 april 2019 bepaalt : « Opent recht op gezinsbijslag, het kind : 1° dat zijn woonplaats heeft in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;2° dat de Belgische nationaliteit heeft of een buitenlander is die begunstigde is van een verblijfsvergunning;3° dat aan de voorwaarden voldoet bepaald in artikel 25 of 26 ». Luidens artikel 3, 4°, van dezelfde ordonnantie wordt de « woonplaats » in de zin van de voormelde bepaling begrepen als « de plaats waar de persoon zijn hoofdverblijfplaats heeft volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en waar die persoon daadwerkelijk hoofdzakelijk verblijft ».

B.3.2. Artikel 37 van de ordonnantie van 25 april 2019 bepaalt : « Buitenlandse kinderen met een recht op gezinsbijslag op grond van een Belgische kinderbijslagregeling voor de maand december 2019, worden geacht de voorwaarde te vervullen bepaald in artikel 4, 2° ».

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep B.4. Bij zijn voormelde arrest nr. 153/2022, gewezen op prejudiciële vraag, heeft het Hof voor recht gezegd : « 1. De woorden ` volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen ' in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 25 april 2019 ` tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag ' schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. [...] ».

Dat arrest werd op 24 april 2023 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Bij zijn voormelde arrest nr. 7/2023, gewezen op prejudiciële vraag, heeft het Hof voor recht gezegd : « De woorden ` volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen ' in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 25 april 2019 ` tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag ' schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ».

Dat arrest werd op 5 juni 2023 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

B.5. Het voorliggende beroep tot vernietiging, dat volgt op de voormelde arresten nrs. 153/2022 en 7/2023, wordt ingesteld op grond van artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, dat bepaalt : « Voor de Ministerraad, voor de Regering van een Gemeenschap of van een Gewest, voor de voorzitters van de wetgevende vergaderingen op verzoek van twee derde van hun leden of voor iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die doet blijken van een belang staat een nieuwe termijn van zes maanden open voor het instellen van een beroep tot vernietiging tegen een wet, een decreet of een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel, wanneer het Hof, uitspraak doende op een prejudiciële vraag, verklaard heeft dat die wet, dat decreet of die in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel een van de in artikel 1 bedoelde regels of artikelen van de Grondwet schendt. De termijn gaat in op de dag na de datum van de bekendmaking van het arrest in het Belgisch Staatsblad ».

B.6. Bij artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten heeft de bijzondere wetgever willen beletten dat bepalingen in de rechtsorde behouden blijven wanneer het Hof op prejudiciële vraag heeft verklaard dat zij strijdig zijn met de regels die het Hof moet doen naleven (zie Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-897/1, p. 6).

Uitspraak doende over een beroep tot vernietiging dat is ingesteld op grond van artikel 4, tweede lid, kan het Hof dus ertoe worden gebracht de bestreden norm te vernietigen in zoverre het vooraf de ongrondwettigheid heeft vastgesteld in het prejudiciële contentieux.

Het voormelde artikel 4, tweede lid, kan niet worden toegepast op een wetsbepaling die niet het voorwerp uitmaakte van de prejudiciële vraag waarop het Hof uitspraak heeft gedaan bij een arrest waardoor een nieuwe beroepstermijn van zes maanden is geopend, tenzij die bepaling onlosmakelijk is verbonden met de wetsbepaling waarover de voormelde prejudiciële vraag is gesteld. Het kan evenmin worden toegepast op een wetsbepaling waarover de voormelde prejudiciële vraag is gesteld wanneer het vernietigingsmiddel een ongrondwettigheid aanvoert die het Hof in het op de prejudiciële vraag gewezen arrest niet heeft vastgesteld.

De omvang van het voorliggende beroep tot vernietiging is dus beperkt tot de ongrondwettigheid die, op prejudiciële vraag, is vastgesteld in de voormelde arresten nrs. 153/2022 en 7/2023.

B.7.1. Bij zijn voormelde arresten nrs. 153/2022 en 7/2023 heeft het Hof geoordeeld dat het bekritiseerde verschil in behandeling voortvloeide uit de woorden « volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen » in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van 25 april 2019, en heeft het enkel tot een ongrondwettigheid van de woorden « volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen » in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van 25 april 2019 besloten.

B.7.2. Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep tot vernietiging niet ontvankelijk is in zoverre het betrekking heeft op andere bepalingen dan de woorden « volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen » in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van 25 april 2019.

Het beroep tot vernietiging, in zoverre het betrekking heeft op de artikelen 4, 1°, en 37 van dezelfde ordonnantie, is bijgevolg niet ontvankelijk.

B.8. In het derde onderdeel van hun enige middel vorderen de verzoekende partijen, in ondergeschikte orde, indien het Hof artikel 4, 1°, van de ordonnantie van 25 april 2019 niet zou vernietigen, een « uitleggend arrest betreffende artikel 37 van de ordonnantie van 25 april 2019 » dat het mogelijk maakt te oordelen dat de in die bepaling bedoelde overgangsregeling ook betrekking heeft op artikel 4, 1°, van de voormelde ordonnantie.

In hun memorie met verantwoording preciseren de verzoekende partijen dat zij geen uitleggend arrest vorderen overeenkomstig artikel 118 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof - hetgeen zij niet zouden kunnen doen, aangezien die bepaling erin voorziet dat een uitleggend arrest van een op prejudiciële vraag gewezen arrest enkel kan worden gevorderd door het rechtscollege dat de prejudiciële vraag heeft gesteld en enkel betrekking kan hebben op de bewoordingen van het uit te leggen arrest van het Hof -, maar een voorbehoud van interpretatie in het vernietigingscontentieux.

B.9.1. Krachtens artikel 142, tweede lid, van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof is het Hof bevoegd om uitspraak te doen op de beroepen tot vernietiging van een wet, een decreet of een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel, wegens schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten en wegens schending van de artikelen van titel II (« De Belgen en hun rechten ») en van de artikelen 143, § 1, 170, 172 en 191 van de Grondwet.

B.9.2. Te dezen heeft de vordering van de verzoekende partijen geen betrekking op de grondwettigheid van een wetsbepaling, maar op het bepalen van de interpretatie die aan een wetsbepaling zou kunnen worden gegeven die, bovendien, verschilt van die welke het voorwerp van de vaststelling van ongrondwettigheid in de voormelde arresten nrs. 153/2022 en 7/2023 heeft uitgemaakt.

Het staat niet aan de partijen om een voorbehoud van interpretatie te vorderen. Een dergelijke vordering behoort niet tot de bevoegdheid van het Hof, zoals zij uit artikel 142 van de Grondwet voortvloeit.

B.9.3. Het derde onderdeel van het middel, waarbij de verzoekende partijen het Hof in ondergeschikte orde vragen om een « voorbehoud van interpretatie » van artikel 37 van de ordonnantie van 25 april 2019 toe te kennen, is niet ontvankelijk.

B.10. Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep tot vernietiging enkel ontvankelijk is in zoverre het is gericht tegen de woorden « volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen » in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van 25 april 2019.

Het Hof onderzoekt het middel enkel in die mate.

Ten gronde B.11. Het enige middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11, 22bis en 23 van de Grondwet, alsook van de in dat laatste artikel vervatte standstill-verplichting.

Volgens de verzoekende partijen zou er, enerzijds, een discriminatie onder kinderen bestaan naargelang zij al dan niet zijn ingeschreven in de bevolkingsregisters (eerste onderdeel) en, anderzijds, een achteruitgang in de rechten van de kinderen aangezien de woonplaatsvoorwaarde niet voorkwam in de vorige wetgeving (tweede onderdeel).

B.12. Bij zijn arrest nr. 153/2022 heeft het Hof, in antwoord op de eerste prejudiciële vraag, geoordeeld : « B.4. Uit de motieven van de twee verwijzingsbeslissingen blijkt dat het Hof wordt verzocht na te gaan of artikel 4, 1°, van de ordonnantie van 25 april 2019, in samenhang gelezen met artikel 3, 4°, van dezelfde ordonnantie, door het recht op kinderbijslag voor te behouden aan de ` kinderen ' die hun ` woonplaats ' hebben in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, zoals het voortvloeit uit de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die wetsbepalingen een discriminerend verschil in behandeling zouden doen ontstaan tussen twee categorieën van buitenlandse ` kinderen ' op wie de voormelde ordonnantie van toepassing is en die daadwerkelijk en hoofdzakelijk in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad verblijven : enerzijds diegenen die zijn ingeschreven in het door de gemeente van hun verblijfplaats gehouden bevolkingsregister en anderzijds diegenen die niet zijn ingeschreven in een door een Belgische gemeente gehouden bevolkingsregister.

B.5.1. De ` plaats waar de persoon zijn hoofdverblijfplaats heeft volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen ', waarvan sprake is in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van 25 april 2019, vermeld in B.2.2, is de ` wettelijke woonplaats ' in de zin van artikel 1, 4°, van het samenwerkingsakkoord ` betreffende de aanknopingsfactoren, het beheer van de lasten van het verleden, de gegevensuitwisseling inzake de gezinsbijslagen en de praktische regels betreffende de bevoegdheidsoverdracht tussen de kinderbijslagfondsen ', die de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie op 6 september 2017 heeft gesloten met de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2018-2019, nr. B-160/1, p. 11).

Dat samenwerkingsakkoord definieert de ` wettelijke woonplaats ' als ` de plaats waar een persoon in de bevolkingsregisters is ingeschreven en daar zijn hoofdverblijfplaats heeft overeenkomstig artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek '.

De registers waarnaar in die laatste definitie wordt verwezen, zijn ` de registers zoals opgenomen in art. 1, [eerste lid,] 1° [,] van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen ' (artikel 1, 3°, van het samenwerkingsakkoord van 6 september 2017).

Zoals aangevuld bij artikel 8 van de wet van 4 mei 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/05/2016 pub. 13/05/2016 numac 2016009201 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende internering en diverse bepalingen inzake Justitie sluiten ` houdende internering en diverse bepalingen inzake Justitie ' definieert artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek de ` woonplaats ' als ` de plaats waar de persoon in de bevolkingsregisters is ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf '.

B.5.2. Artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991 ` betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten ' bepaalt, sinds de wijziging ervan bij artikel 9 van de wet van 9 november 2015 ` houdende diverse bepalingen Binnenlandse Zaken ' : ` In elke gemeente worden gehouden : 1° bevolkingsregisters waarin ingeschreven worden op de plaats waar zij hun hoofdverblijfplaats gevestigd hebben, ongeacht of zij er aanwezig dan wel tijdelijk afwezig zijn, de Belgen en de vreemdelingen die toegelaten of gemachtigd zijn om voor een langere termijn dan drie maanden in het Rijk te verblijven, die gemachtigd zijn zich er te vestigen, of die om een andere reden ingeschreven worden overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met uitzondering van de vreemdelingen die zijn ingeschreven in het in 2° bedoelde register evenals de personen bedoeld in artikel 2bis van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen; [...] '.

B.5.3. De ` personen die ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters en in het vreemdelingenregister bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991 ' worden ` ingeschreven in het Rijksregister van de natuurlijke personen ' (artikel 2, § 1, 1°, van de wet van 8 augustus 1983 ` tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen ', zoals vervangen bij artikel 3 van de wet van 25 november 2018 ` houdende diverse bepalingen met betrekking tot het Rijksregister en de bevolkingsregisters ').

De ` hoofdverblijfplaats ' is een van de gegevens die worden geregistreerd in het Rijksregister van de natuurlijke personen voor elke persoon die wordt ingeschreven in de registers bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991 (artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983, zoals gewijzigd bij artikel 6, 1°, van de wet van 25 november 2018).

B.6. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat het buitenlands ` kind ' op wie de ordonnantie van 25 april 2019 van toepassing is en zijn daadwerkelijke hoofdverblijfplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad heeft en is ingeschreven in de bevolkingsregisters die de gemeente van zijn verblijfplaats houdt met toepassing van artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991, voldoet aan de in artikel 4, 1°, van dezelfde ordonnantie vermelde voorwaarde.

Uit hetgeen voorafgaat, vloeit ook voort dat het buitenlands ` kind ' op wie dezelfde ordonnantie van toepassing is en dat ook zijn daadwerkelijke hoofdverblijfplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad heeft, maar niet is ingeschreven in de bevolkingsregisters die de Belgische gemeenten houden met toepassing van de voormelde bepaling van de wet van 19 juli 1991, niet voldoet aan de voorwaarde vermeld in artikel 4, 1°, van de ordonnantie van 25 april 2019, zodat het geen recht heeft op de kinderbijslag waarin die ordonnantie voorziet.

B.7. Uit hetgeen in B.5 wordt uiteengezet, blijkt dat dat verschil in behandeling voortvloeit uit de woorden ` volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen ' in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van 25 april 2019.

B.8.1. Artikel 10, tweede lid, van de Grondwet bepaalt : ` De Belgen zijn gelijk voor de wet; [...] '.

Artikel 11 van de Grondwet bepaalt : ` Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd worden. [...] '.

B.8.2. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.8.3. Artikel 191 van de Grondwet bepaalt : ` Iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, geniet de bescherming verleend aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen '.

B.9.1. De ordonnantie van 25 april 2019 legt de voorwaarden vast voor de uitoefening van het ` recht op gezinsbijslagen ' dat is erkend bij artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet.

Zoals de andere ` economische en sociale rechten ' vermeld in artikel 23, derde lid, van de Grondwet dient het ` recht op gezinsbijslag ' te worden gewaarborgd teneinde ieder in staat te stellen ` een menswaardig leven te leiden ', zoals vermeld in artikel 23, eerste lid, van de Grondwet.

B.9.2. Het ` recht op gezinsbijslagen ' is het recht om van de bevoegde overheid een financiële bijdrage te verkrijgen die op zijn minst gedeeltelijk de kosten van onderhoud en opvoeding van een kind compenseert (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2240/1, p. 2; ibid., 2013-2014, nr. 5-2232/5, pp. 91-92).

B.10. Tijdens de parlementaire voorbereiding van de ordonnantie van 25 april 2019 is noch de in artikel 4, 1°, van die ordonnantie vermelde woonplaatsvoorwaarde, noch het in B.6 beschreven verschil in behandeling verantwoord.

Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 37 blijkt integendeel dat de ordonnantiegever expliciet de bedoeling had om te vermijden dat buitenlandse kinderen die in december 2019 recht hadden op gezinsbijslag, dit recht zouden verliezen door de invoering van de vereiste dat het verblijf een regelmatig karakter dient te hebben : ` Er wordt tevens voorzien in een maatregel ter vrijwaring van de rechten van buitenlandse kinderen die voor de maand december 2019 recht op kinderbijslag volgens een Belgische regeling hebben. Deze kinderen worden verondersteld hier regelmatig te verblijven. Het betreft een voorwaarde die niet werd vastgelegd in de wetgeving die deze ordonnantie vervangt ' (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2018-2019, nr. B-160/1, p. 7).

B.11. In zoverre zij het recht van een kind op kinderbijslag afhankelijk maakt van de inschrijving van dat kind in de bevolkingsregisters, heeft die voorwaarde tot gevolg dat een buitenlands kind op wie de ordonnantie van 25 april 2019 van toepassing kan zijn en dat daadwerkelijk en hoofdzakelijk in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad verblijft en dat niet kan worden gekoppeld aan een van de gezinsbijslagstelsels die van toepassing zijn in de andere gewesten van het Rijk, het recht op gezinsbijslag kan worden ontnomen dat, zowel ten behoeve van de Belgen als de vreemdelingen, is erkend bij artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet omdat het niet is ingeschreven in de voormelde registers.

B.12. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat het in B.6 beschreven verschil in behandeling niet redelijk verantwoord is ».

B.13. Bij zijn arrest nr. 7/2023 heeft het Hof geoordeeld : « B.4. Uit de motieven van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Hof wordt verzocht na te gaan of artikel 4, 1°, van de ordonnantie van 25 april 2019, in samenhang gelezen met artikel 3, 4°, van dezelfde ordonnantie, bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, zoals het voortvloeit uit de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepalingen een discriminerend verschil in behandeling zouden doen ontstaan tussen de kinderen die hun ` woonplaats ' in de zin van de voormelde ordonnantie in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest hebben en de kinderen die hun daadwerkelijke hoofdverblijfplaats op datzelfde grondgebied hebben, maar die niet langer zijn ingeschreven in het bevolkingsregister ingevolge een ambtshalve schrapping.

B.5.1. De ` plaats waar de persoon zijn hoofdverblijfplaats heeft volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen ', waarvan sprake is in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van 25 april 2019, vermeld in B.2.2, is de ` wettelijke woonplaats ' in de zin van artikel 1, 4°, van het samenwerkingsakkoord betreffende de aanknopingsfactoren, het beheer van de lasten van het verleden, de gegevensuitwisseling inzake de gezinsbijslagen en de praktische regels betreffende de bevoegdheidsoverdracht tussen de kinderbijslagfondsen, die de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie op 6 september 2017 heeft gesloten met de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2018-2019, nr. B-160/1, p. 11).

Dat samenwerkingsakkoord definieert de ` wettelijke woonplaats ' als ` de plaats waar een persoon in de bevolkingsregisters is ingeschreven en daar zijn hoofdverblijfplaats heeft overeenkomstig artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek '.

De registers waarnaar in die laatste definitie wordt verwezen, zijn ` de registers zoals opgenomen in art. 1, 1° [,] van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen ' (artikel 1, 3°, van het samenwerkingsakkoord van 6 september 2017).

Zoals aangevuld bij artikel 8 van de wet van 4 mei 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/05/2016 pub. 13/05/2016 numac 2016009201 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende internering en diverse bepalingen inzake Justitie sluiten ` houdende internering en diverse bepalingen inzake Justitie ', definieert artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek de ` woonplaats ' als ` de plaats waar de persoon in de bevolkingsregisters is ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf '.

B.5.2. Artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991 ` betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten ' bepaalt, sinds de wijziging ervan bij artikel 9 van de wet van 9 november 2015 ` houdende diverse bepalingen Binnenlandse Zaken ' : ` In elke gemeente worden gehouden : 1° bevolkingsregisters waarin ingeschreven worden op de plaats waar zij hun hoofdverblijfplaats gevestigd hebben, ongeacht of zij er aanwezig dan wel tijdelijk afwezig zijn, de Belgen en de vreemdelingen die toegelaten of gemachtigd zijn om voor een langere termijn dan drie maanden in het Rijk te verblijven, die gemachtigd zijn zich er te vestigen, of die om een andere reden ingeschreven worden overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met uitzondering van de vreemdelingen die zijn ingeschreven in het in 2° bedoelde register evenals de personen bedoeld in artikel 2bis van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen; '.

B.5.3. De ` personen die ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters en in het vreemdelingenregister bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991 ' worden ` ingeschreven in het Rijksregister van de natuurlijke personen ' (artikel 2, § 1, 1°, van de wet van 8 augustus 1983 ` tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen ', zoals vervangen bij artikel 3 van de wet van 25 november 2018 ` houdende diverse bepalingen met betrekking tot het Rijksregister en de bevolkingsregisters ').

De ` hoofdverblijfplaats ' is een van de gegevens die worden geregistreerd in het Rijksregister van de natuurlijke personen voor elke persoon die wordt ingeschreven in de registers bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991 (artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983, zoals gewijzigd bij artikel 6, 1°, van de wet van 25 november 2018).

B.6. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat het kind op wie de ordonnantie van 25 april 2019 van toepassing is en dat zijn daadwerkelijke hoofdverblijfplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad heeft en is ingeschreven in de bevolkingsregisters die de gemeente van zijn verblijfplaats houdt met toepassing van artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991, voldoet aan de in artikel 4, 1°, van dezelfde ordonnantie vermelde voorwaarde.

Uit hetgeen voorafgaat, vloeit ook voort dat het kind op wie dezelfde ordonnantie van toepassing is en dat ook zijn daadwerkelijke hoofdverblijfplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad heeft, maar niet langer is ingeschreven in de bevolkingsregisters die de Belgische gemeenten houden met toepassing van de voormelde bepaling van de wet van 19 juli 1991, wegens een ambtshalve schrapping, niet voldoet aan de voorwaarde vermeld in artikel 4, 1°, van de ordonnantie van 25 april 2019, zodat het geen recht heeft op de kinderbijslag waarin die ordonnantie voorziet.

B.7. Uit hetgeen in B.5 is vermeld, blijkt dat dat verschil in behandeling voortvloeit uit de woorden ` volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen ' in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van 25 april 2019.

B.8. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.9.1. De ordonnantie van 25 april 2019 legt de voorwaarden vast voor de uitoefening van het ` recht op gezinsbijslagen ' dat is erkend bij artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet.

Zoals de andere ` economische en sociale rechten ' vermeld in artikel 23, derde lid, van de Grondwet dient het ` recht op gezinsbijslag ' te worden gewaarborgd teneinde ieder in staat te stellen ` een menswaardig leven te leiden ', zoals vermeld in artikel 23, eerste lid, van de Grondwet.

B.9.2. Het ` recht op gezinsbijslagen ' is het recht om van de bevoegde overheid een financiële bijdrage te verkrijgen die op zijn minst gedeeltelijk de kosten van onderhoud en opvoeding van een kind compenseert (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2240/1, p. 2; ibid., 2013-2014, nr. 5-2232/5, pp. 91-92).

B.10. Tijdens de parlementaire voorbereiding van de ordonnantie van 25 april 2019 werd noch de in artikel 4, 1°, van die ordonnantie vermelde woonplaatsvoorwaarde, noch het in B.6 beschreven verschil in behandeling verantwoord.

B.11. In zoverre zij het recht van een kind op kinderbijslag afhankelijk maakt van de inschrijving van dat kind in de bevolkingsregisters, heeft die voorwaarde tot gevolg dat een kind op wie de ordonnantie van 25 april 2019 van toepassing kan zijn en dat daadwerkelijk en hoofdzakelijk in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad verblijft en dat niet kan worden gekoppeld aan een van de gezinsbijslagstelsels die van toepassing zijn in de andere gewesten van het Rijk, het recht op gezinsbijslag kan worden ontnomen dat is erkend bij artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet.

B.12. Uit het voorgaande volgt dat het in B.6 beschreven verschil in behandeling niet redelijk verantwoord is ».

B.14. Om dezelfde redenen schenden, wat betreft het eerste onderdeel van het middel dat is afgeleid uit de schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, de woorden « volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen » in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van 25 april 2019 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Het enige middel is, in die mate, gegrond.

B.15. Het tweede onderdeel van het enige middel, in zoverre het betrekking heeft op de inachtneming van de standstill-verplichting, zou niet tot een ruimere vernietiging kunnen leiden in het kader van het voorliggende beroep, zoals in B.6 en B.7 in herinnering is gebracht. Via de grieven die de verzoekende partijen uiteenzetten, beogen zij evenwel de draagwijdte uit te breiden van de vaststelling van ongrondwettigheid die in de voormelde arresten nrs. 153/2022 en 7/2023 is vervat, hetgeen niet ontvankelijk is.

Om die redenen, het Hof vernietigt de woorden « volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen » in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 25 april 2019 « tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag ».

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 9 november 2023.

De griffier, De voorzitter, N. Dupont P. Nihoul

^