Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 december 2023

Uittreksel uit arrest nr. 49/2023 van 23 maart 2023 Rolnummer 7662 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 28 van het programmadecreet van de Franse Gemeenschap van 12 december 2008 « houdende verscheidene maatregelen betreffende de radi Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2023045940
pub.
11/12/2023
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 49/2023 van 23 maart 2023 Rolnummer 7662 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 28 van het programmadecreet van de Franse Gemeenschap van 12 december 2008 « houdende verscheidene maatregelen betreffende de radio-omroep, de oprichting van een begrotingsfonds voor de financiering van programma's voor het opsporen van kankers, de onderwijsinrichtingen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra en de schoolgebouwen », gesteld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters Y. Kherbache, T. Detienne, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 13 oktober 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 29 oktober 2021, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 28 van het programmadecreet van 12 december 2008Relevante gevonden documenten type programmadecreet prom. 12/12/2008 pub. 20/03/2009 numac 2009029130 bron ministerie van de franse gemeenschap Programmadecreet houdende verscheidene maatregelen betreffende de radio-omroep, de oprichting van een begrotingsfonds voor de financiering van programma's voor het opsporen van kankers, de onderwijsinrichtingen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra en de schoolgebouwen sluiten houdende verscheidene maatregelen betreffende de radio-omroep, de oprichting van een begrotingsfonds voor de financiering van programma's voor het opsporen van kankers, de onderwijsinrichtingen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra en de schoolgebouwen, doordat het artikel 16 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs wijzigt door te bepalen dat, ` in afwijking van de eerste paragraaf, [...] de effectieve diensten opgenomen in de eerste paragraaf, verricht voor de leeftijdsdrempel, gepresteerd door het personeelslid dat zijn ambt bekleedt na 31 augustus 2008 of dat, ook [als] [het] reeds eerder zijn ambt bekleedde, niet de leeftijdsdrempel van zijn schaal op deze datum heeft bereikt[, worden toegelaten] ', de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 16 van de richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, in zoverre het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het een personeelslid dat zijn ambt bekleedt na 31 augustus 2008 of dat zijn ambt reeds eerder bekleedde maar niet de leeftijdsdrempel van zijn schaal op die datum heeft bereikt en dat vervolgens een master heeft behaald, toestaat alle effectieve diensten die het heeft verricht, te gelde te kunnen maken zonder enige beperking, terwijl het personeelslid dat zijn ambt bekleedt vóór 31 augustus 2008 en de leeftijdsdrempel van zijn schaal op die datum heeft bereikt, de leeftijdsdrempel die op het personeelslid werd toegepast op 31 augustus 2008, later verhoogd zal kunnen zien en aldus zijn aantal effectieve diensten dat voor de berekening van zijn anciënniteit in aanmerking wordt genomen, verminderd zal kunnen zien, en zulks wegens het behalen van een master en, bijgevolg, een wijziging van de schaal waartoe het behoort, na die datum ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag handelt over artikel 28 van het programmadecreet van de Franse Gemeenschap van 12 december 2008 « houdende verscheidene maatregelen betreffende de radio-omroep, de oprichting van een begrotingsfonds voor de financiering van programma's voor het opsporen van kankers, de onderwijsinrichtingen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra en de schoolgebouwen » (hierna : het programmadecreet van 12 december 2008Relevante gevonden documenten type programmadecreet prom. 12/12/2008 pub. 20/03/2009 numac 2009029130 bron ministerie van de franse gemeenschap Programmadecreet houdende verscheidene maatregelen betreffende de radio-omroep, de oprichting van een begrotingsfonds voor de financiering van programma's voor het opsporen van kankers, de onderwijsinrichtingen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra en de schoolgebouwen sluiten).

Dat artikel, opgenomen in hoofdstuk XI van het programmadecreet van 12 december 2008Relevante gevonden documenten type programmadecreet prom. 12/12/2008 pub. 20/03/2009 numac 2009029130 bron ministerie van de franse gemeenschap Programmadecreet houdende verscheidene maatregelen betreffende de radio-omroep, de oprichting van een begrotingsfonds voor de financiering van programma's voor het opsporen van kankers, de onderwijsinrichtingen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra en de schoolgebouwen sluiten, met als opschrift « Afschaffing van de leeftijdsdrempels », wijzigt artikel 16 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 « houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs » (hierna : het koninklijk besluit van 15 april 1958). Het bepaalt : « In artikel 16 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, wordt een § 1bis ingevoegd, luidend als volgt : ` § 1bis. In afwijking van de eerste paragraaf, worden toegelaten de effectieve diensten opgenomen in de eerste paragraaf, verricht voor de leeftijdsdrempel, gepresteerd door het personeelslid [in dienst getreden] na 31 augustus 2008 of dat, ook [als het] reeds eerder [in dienst is getreden], niet de leeftijdsdrempel van zijn schaal op deze datum heeft bereikt. ' ».

Krachtens artikel 40 van hetzelfde programmadecreet heeft die bepaling uitwerking met ingang van 1 september 2008.

B.2. Artikel 16 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 bepaalt, samen met artikel 17 van hetzelfde besluit, de diensten die in aanmerking komen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit van de leden van het onderwijzend, wetenschappelijk of daarmee gelijkgesteld personeel, vanaf de leeftijd van 20, 21, 22, 23 of 24 jaar, naar gelang van de klasse van hun schaal.

Krachtens artikel 14 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 wordt de wedde van elk personeelslid vastgesteld in de schaal van zijn graad, met inachtneming van het diploma of bekwaamheidsbewijs dat het bezit.

Elke schaal is ingedeeld hetzij in de klasse genaamd « 20 jaar », hetzij in de klasse genaamd « 21 jaar », hetzij in de klasse genaamd « 22 jaar », hetzij in de klasse genaamd « 23 jaar », hetzij in de klasse genaamd « 24 jaar » (artikel 9 van het koninklijk besluit van 15 april 1958).

De schaal van elke graad wordt aangeduid met een indicium, dat er de minimumwedde, de maximumwedde, de klasse, alsook het aantal en het bedrag van de periodieke verhogingen van aangeeft (artikel 10 van het koninklijk besluit van 15 april 1958).

De diensten verricht vóór de leeftijdsdrempel die is aangegeven in de klasse van de schaal van het personeelslid kunnen krachtens de artikelen 16 en 17 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van zijn geldelijke anciënniteit.

B.3. Door artikel 16 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 te wijzigen, schaft de in het geding zijnde bepaling de leeftijdsdrempels af ten aanzien van de in die bepaling vermelde leden van het onderwijzend, wetenschappelijk of daarmee gelijkgesteld personeel die na 31 augustus 2008 in dienst zijn getreden of die, ook al waren zij reeds eerder in dienst, op diezelfde datum de leeftijdsdrempel van hun schaal niet hebben bereikt.

Ten aanzien van de andere leden van het onderwijzend, wetenschappelijk of daarmee gelijkgesteld personeel worden de leeftijdsdrempels bijgevolg gehandhaafd.

B.4.1. In de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 16 van de richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 « tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep ».

B.4.2. De in het geding zijnde bepaling zou een onverantwoord verschil in behandeling op grond van leeftijd in het leven roepen tussen, enerzijds, de personeelsleden die na 31 augustus 2008 in dienst zijn getreden of die reeds eerder in dienst zijn getreden maar op die datum de leeftijdsdrempel van hun schaal niet hebben bereikt en een master hebben behaald na de datum van hun indiensttreding, en, anderzijds, de personeelsleden die vóór 1 september 2008 in dienst zijn getreden en op 31 augustus 2008 die leeftijdsdrempel wel hebben bereikt en een master hebben behaald na 31 augustus 2008. Terwijl ten aanzien van laatstgenoemden, na het behalen van hun master, een hogere leeftijdsdrempel wordt toegepast dan die welke op 31 augustus 2008 op hen van toepassing was en de diensten die door hen werden verricht alvorens die nieuwe leeftijdsdrempel te hebben bereikt, geenszins kunnen worden gevaloriseerd in hun geldelijke anciënniteit, kunnen de eerstgenoemden diezelfde diensten in hun geldelijke anciënniteit valoriseren.

B.4.3. Uit het verwijzingsvonnis blijkt dat het voor het verwijzende rechtscollege hangende geschil de situatie betreft van een onderwijzeres die in vast verband is benoemd in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde lager onderwijs en die in september 1998 haar loopbaan is begonnen op de leeftijd van 21 jaar en een master heeft behaald in juni 2014. Tot de maand juni 2018 wordt haar geldelijke anciënniteit, overeenkomstig artikel 16 van het koninklijk besluit van 15 april 1958, berekend zonder rekening te houden met de prestaties verricht vóór haar tweeëntwintigste verjaardag. Vanaf de maand juli 2018 wordt haar geldelijke anciënniteit, overeenkomstig dezelfde bepaling, berekend zonder rekening te houden met de prestaties verricht vóór haar vierentwintigste verjaardag.

Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die hypothese.

B.5.1. De twee categorieën van leden van het onderwijzend personeel die na hun indiensttreding een master behalen, zijn, bij de berekening van hun geldelijke anciënniteit, voldoende vergelijkbaar ten aanzien van de inaanmerkingneming van de diensten die in het onderwijs zijn verricht.

B.5.2. De prejudiciële vraag heeft geen betrekking op de afschaffing van de leeftijdsdrempels voor bepaalde categorieën van leden van het onderwijzend personeel. Zij heeft enkel betrekking op het feit dat de tweede in B.4.2 vermelde categorie van personen onderworpen blijft aan de leeftijdsdrempels bij het behalen van een master na de datum van de afschaffing van die regeling op 31 augustus 2008.

Zij heeft in het bijzonder betrekking op de niet-inaanmerkingneming, bij de berekening van de geldelijke anciënniteit van de leden van het onderwijzend personeel die aan de leeftijdsdrempels zijn onderworpen en die na 31 augustus 2008 een master hebben behaald, van de anciënniteit die is verworven tussen de leeftijdsdrempel van de weddeschaal « bachelor » die op hen werd toegepast op 31 augustus 2008 en de verhoogde leeftijdsdrempel van hun nieuwe weddeschaal « master », met andere woorden : de anciënniteit die overeenstemt met de diensten die zijn verricht tijdens de twee jaren die de leeftijdsdrempel die van toepassing is op de weddeschaal « bachelor » (22 jaar), scheiden van de leeftijdsdrempel die van toepassing is op de weddeschaal « master » (24 jaar) (zie, vóór 1 september 2016 : artikel 2, hoofdstuk A, van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 « waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, van de leden van de Algemene Sturingsdienst van de Scholen en Psycho-medisch-sociale centra, van de leden van de Algemene Inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, van het personeel van de Algemene Inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat » en de bijlage bij dat besluit, zoals zij van toepassing waren vóór de wijziging ervan bij artikel 23 van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 5 juni 2014 « betreffende de ambten, bekwaamheidsbewijzen en barema's tot uitvoering van de artikelen 7, 16, 50 en 263 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs », en sedert 1 september 2016 : artikel 6 van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 5 juni 2014 en bijlage 2 bij dat besluit).

B.5.3. De leden van het onderwijzend personeel die, zoals de eisende partij voor het verwijzende rechtscollege, op 31 augustus 2008, voor de berekening van hun anciënniteit, waren onderworpen aan de leeftijdsdrempel van de weddeschaal « bachelor », worden onderworpen aan de hogere leeftijdsdrempel van de weddeschaal « master » indien zij na die datum een master behalen. Die omstandigheid is het gevolg van het feit dat die personeelsleden tijdens hun volledige loopbaan aan de leeftijdsdrempels onderworpen blijven.

Bij zijn arrest nr. 104/2015 van 16 juli 2015 (ECLI:BE:GHCC:2015:ARR.104, B.4.2 tot B.16) heeft het Hof reeds geoordeeld dat het verschil in behandeling dat de afschaffing van de leeftijdsdrempels voor bepaalde leden van het onderwijzend personeel met zich meebrengt tussen de leden van het onderwijzend personeel die niet aan een leeftijdsdrempel zijn onderworpen en die hun volledige prestaties kunnen valoriseren bij de berekening van hun geldelijke anciënniteit zonder de invloed van een leeftijdsdrempel en de leden van het onderwijzend personeel die aan een leeftijdsdrempel zijn onderworpen en die dat niet kunnen, redelijk verantwoord was.

B.5.4. Het feit dat het Hof, zoals het verwijzende rechtscollege opmerkt, zijn onderzoek in zijn voormelde arrest nr. 104/2015 heeft beperkt tot het geval van een leerkracht die in dienst is getreden op een ogenblik waarop de militaire dienstplicht voor mannen nog bestond (B.4.3), terwijl de dienstplicht reeds was afgeschaft bij de indiensttreding van de eisende partij voor het verwijzende rechtscollege, leidt niet tot een andere conclusie. In sociaal-economische aangelegenheden beschikt de decreetgever immers over een ruime beoordelingsbevoegdheid. Wanneer de decreetgever de ongelijkheid wil herstellen die zich als gevolg van een evolutie van het recht of van de maatschappij, te dezen de afschaffing van de militaire dienstplicht, heeft voorgedaan in andere domeinen, zoals de werkgelegenheid en de arbeidsmarkt, mag hij de nodige tijd nemen om een dergelijke hervorming tot stand te brengen. Dat geldt des te meer aangezien de afschaffing van de dienstplicht een aangelegenheid is die onder de bevoegdheden van de federale wetgever valt en waarop de decreetgever dus niet kon anticiperen. Overigens gelden de in B.15.3 tot B.15.5 van het arrest nr. 104/2015 vermelde redenen eveneens voor de situatie waarin de loopbaan van het lid van het onderwijzend personeel een aanvang heeft genomen na de afschaffing van de militaire dienstplicht.

B.5.5. Evenmin kan het de decreetgever worden verweten dat hij, zoals het verwijzende rechtscollege aangeeft, de geldelijke anciënniteit van de leden van het onderwijzend personeel die onderworpen blijven aan de leeftijdsdrempels, niet heeft « bevroren » op 31 augustus 2008. Met het oog op de eenvormigheid en de praktische toepasbaarheid van de overgangsregeling, is het redelijk verantwoord dat de decreetgever de bestaande regels inzake de leeftijdsdrempels zonder uitzondering heeft behouden ten aanzien van de leden van het onderwijzend personeel die aan die drempels onderworpen blijven en is het eveneens redelijk verantwoord dat hij geen rekening heeft gehouden met de bijzondere situatie waarin elk individueel personeelslid zich kan bevinden. De leeftijdsdrempel van de weddeschaal « master » niet toepassen op de berekening van de geldelijke anciënniteit van die leden van het onderwijzend personeel, zou daarnaast leiden tot een verschil in behandeling tussen de leden van het onderwijzend personeel die aan de leeftijdsdrempels zijn onderworpen, naargelang zij vóór of na 31 augustus 2008 een master hebben behaald.

De in B.5.3 vermelde omstandigheid heeft bovendien geen onevenredige gevolgen voor die leden van het onderwijzend personeel. De verhoging van de leeftijdsdrempel heeft immers enkel invloed op de berekening van de geldelijke anciënniteit, die wordt verminderd met twee jaar, maar heeft geen weerslag op de hogere weddeschaal die zij kunnen genieten als gevolg van het behalen van hun masterdiploma. Die verhoging stemt daarenboven overeen met de principiële duur van de masterstudies.

B.6. Uit de redenen die voorafgaan, vloeit voort dat de in het geding zijnde bepaling redelijk verantwoord is, in zoverre zij het niet mogelijk maakt om voor de berekening van de geldelijke anciënniteit van de leden van het onderwijzend personeel die aan de leeftijdsdrempels zijn onderworpen en die na 31 augustus 2008 een master hebben behaald, de anciënniteit te laten meetellen die is verworven tussen de leeftijdsdrempel van de weddeschaal « bachelor » die op 31 augustus 2008 op hen van toepassing was en de leeftijdsdrempel van hun nieuwe weddeschaal « master », en dat zij bijgevolg bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet, in samenhang gelezen met de richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 « tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep ».

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 28 van het programmadecreet van de Franse Gemeenschap van 12 december 2008 « houdende verscheidene maatregelen betreffende de radio-omroep, de oprichting van een begrotingsfonds voor de financiering van programma's voor het opsporen van kankers, de onderwijsinrichtingen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra en de schoolgebouwen » schendt niet de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet, in samenhang gelezen met de richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 « tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep », in zoverre het het niet mogelijk maakt om voor de berekening van de geldelijke anciënniteit van de leden van het onderwijzend personeel die aan de leeftijdsdrempels zijn onderworpen en die na 31 augustus 2008 een master hebben behaald, de anciënniteit te laten meetellen die is verworven tussen de leeftijdsdrempel van de weddeschaal « bachelor » die op 31 augustus 2008 op hen van toepassing was en de leeftijdsdrempel van hun nieuwe weddeschaal « master ».

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 23 maart 2023.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux P. Nihoul

^