Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 12 juli 2023

Uittreksel uit arrest nr. 165/2022 van 15 december 2022 Rolnummer 7576 en 7610 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 112 en 114 van de Nieuwe Gemeentewet en de artikelen L1133-1 en L1133-2 (...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2023043484
pub.
12/07/2023
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 165/2022 van 15 december 2022 Rolnummer 7576 en 7610 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 112 en 114 van de Nieuwe Gemeentewet (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en de artikelen L1133-1 en L1133-2 van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, respectievelijk gesteld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel en door de Rechtbank van eerste aanleg Luxemburg, afdeling Marche-en-Famenne.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij vonnis van 28 april 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 mei 2021, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « - Schenden de artikelen 112 en 114 van de Nieuwe Gemeentewet, in de interpretatie volgens welke uit die bepalingen zou kunnen worden afgeleid dat de enige toelaatbare wijze van bewijsvoering voor de bekendmaking van een gemeentelijk reglement de aantekening is in het speciale register dat door de gemeentesecretaris wordt bijgehouden, en volgens welke zij de Koning zouden hebben gemachtigd om te bepalen dat, opdat zij zou gelden als bewijs voor de bekendmaking van een gemeentelijk reglement, de aantekening in een register dat speciaal wordt bijgehouden om de bekendmaking en de datum van bekendmaking van gemeentelijke reglementen en verordeningen door middel van aanplakking vast te stellen moet worden gedaan op de eerste dag van de aanplakking, of om vormvoorschriften te bepalen, voor dat register en die aantekening, betreffende onder meer het tijdstip van de aantekening, die zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van de bekendmaking zelf of op straffe van nietigheid of niet-tegenstelbaarheid van het reglement, de artikelen 10, 11, 33, 170, 172 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 105, 108, 159, 162 en 190 van de Grondwet en met de beginselen van wettigheid en rechtszekerheid, in zoverre zij zowel de gemeentelijke overheid in haar hoedanigheid van auteur van zulk een reglement als alle personen die aan zulk een reglement kunnen worden onderworpen, met inbegrip van de gemeentelijke overheid zelf, de waarborg ontzeggen van het optreden van een beraadslagende wetgevende vergadering, te weten de wetgever zoals is bepaald in artikel 190 van de Grondwet, voor het bepalen van de essentiële elementen met betrekking tot de bekendmaking van wetten, besluiten en verordeningen alsook de vorm van de bekendmaking ervan, met inbegrip van het bewijs van die bekendmaking, en bijgevolg voor het bepalen van een essentieel element met betrekking tot het verbindende karakter van wetten, besluiten en verordeningen en, in het geval van een gemeentelijk belastingreglement, met betrekking tot de hoedanigheid van belastingschuldige, terwijl aan de auteurs van de andere types van normen (wetten, besluiten of verordeningen van algemeen of provinciaal bestuur), bedoeld in artikel 190 van de Grondwet, en aan alle personen die aan zulke normen kunnen worden onderworpen, die waarborg niet wordt ontzegd ? - Schenden de artikelen 112 en 114 van de Nieuwe Gemeentewet, geïnterpreteerd in dezelfde zin, de artikelen 10, 11, 170 en 172 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het evenredigheidsbeginsel, in zoverre zij een onverantwoord verschil in behandeling opleggen tussen een gemeente die een reglement heeft aangenomen en bekendgemaakt waarvan de bekendmaking door middel van aanplakking is vastgesteld door een aantekening in een speciaal daartoe bijgehouden register, in de vorm en binnen de termijn die zijn vastgesteld bij een uitvoeringsbesluit van die wetsbepalingen, en een gemeente die een reglement heeft aangenomen en bekendgemaakt waarvan de bekendmaking door middel van aanplakking is vastgesteld door een aantekening in een speciaal daartoe bijgehouden register, waarbij de vorm en de termijn die zijn vastgesteld bij een uitvoeringsbesluit van die wetsbepalingen niet strikt in acht zijn genomen ? - Schenden de artikelen 112 en 114 van de Nieuwe Gemeentewet, geïnterpreteerd in die zin dat de aantekening in het register van de bekendmakingen waarin het tweede lid van artikel 114 van de Nieuwe Gemeentewet voorziet de enige toelaatbare wijze van bewijsvoering is voor de bekendmaking van een gemeentelijk reglement alsook een wezenlijke voorwaarde van de bekendmakingsprocedure, die is vastgelegd op straffe van niet-tegenstelbaarheid en niet-toepasselijkheid van het gemeentelijk reglement, de artikelen 10, 11 en 170 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 190 ervan, in zoverre, in tegenstelling tot de wetskrachtige normen en reglementaire bestuurshandelingen die door andere overheden worden aangenomen, het feit of de gemeentelijke reglementen bindende kracht krijgen niet alleen afhangt van de bekendmaking ervan (in casu door middel van aanplakking) maar ook van de vermelding van die bekendmaking in het register van de bekendmakingen van de reglementen en verordeningen van de gemeentelijke overheden, met inachtneming bovendien van de vormvoorwaarden die zijn voorgeschreven bij het reglementair besluit dat is aangenomen ter uitvoering van het voormelde artikel 114, waaronder de voorwaarde dat de aantekening in het register is gedaan op de eerste dag van de bekendmaking van het reglement ? ».b. Bij vonnis van 9 juni 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 29 juni 2021, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Luxemburg, afdeling Marche-en-Famenne, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1.Schenden de artikelen L1133-1 en L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, in de interpretatie volgens welke uit die bepalingen zou kunnen worden afgeleid dat de enige toelaatbare wijze van bewijsvoering voor de bekendmaking van een gemeentelijk reglement de aantekening is in het speciale register dat door de gemeentesecretaris wordt bijgehouden, en volgens welke zij de Koning zouden hebben gemachtigd om te bepalen dat, opdat zij zou gelden als bewijs voor de bekendmaking van een gemeentelijk reglement, de aantekening in een register dat speciaal wordt bijgehouden om de bekendmaking en de datum van bekendmaking van gemeentelijke reglementen en verordeningen door middel van aanplakking vast te stellen moet worden gedaan op de eerste dag van de aanplakking, of om vormvoorschriften te bepalen, voor dat register en die aantekening, betreffende onder meer het tijdstip van de aantekening, die zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van de bekendmaking zelf of op straffe van nietigheid of niet-tegenstelbaarheid van het reglement, de artikelen 10, 11, 33, 170, 172 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 105, 108, 159, 162 en 190 van de Grondwet en met de beginselen van wettigheid en rechtszekerheid, in zoverre zij zowel de gemeentelijke overheid in haar hoedanigheid van auteur van zulk een reglement als alle personen die aan zulk een reglement kunnen worden onderworpen, met inbegrip van de gemeentelijke overheid zelf, de waarborg ontzeggen van het optreden van een beraadslagende wetgevende vergadering, te weten de wetgever zoals is bepaald in artikel 190 van de Grondwet, voor het bepalen van de essentiële elementen met betrekking tot de bekendmaking van wetten, besluiten en verordeningen alsook de vorm van de bekendmaking ervan, met inbegrip van het bewijs van die bekendmaking, en bijgevolg voor het bepalen van een essentieel element met betrekking tot het verbindende karakter van wetten, besluiten en verordeningen en, in het geval van een gemeentelijk belastingreglement, met betrekking tot de hoedanigheid van belastingschuldige, terwijl aan de auteurs van de andere types van normen (wetten, besluiten of verordeningen van algemeen of provinciaal bestuur), bedoeld in artikel 190 van de Grondwet, en aan alle personen die aan zulke normen kunnen worden onderworpen, die waarborg niet wordt ontzegd ? 2. Schenden de artikelen L1133-1 en L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, geïnterpreteerd in dezelfde zin, de artikelen 10, 11, 170 en 172 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het evenredigheidsbeginsel, in zoverre zij een onverantwoord verschil in behandeling opleggen tussen een gemeente die een reglement heeft aangenomen en bekendgemaakt waarvan de bekendmaking door middel van aanplakking is vastgesteld door een aantekening in een speciaal daartoe bijgehouden register, in de vorm en binnen de termijn die zijn vastgesteld bij een uitvoeringsbesluit van die wetsbepalingen, en een gemeente die een reglement heeft aangenomen en bekendgemaakt waarvan de bekendmaking door middel van aanplakking is vastgesteld door een aantekening in een speciaal daartoe bijgehouden register, waarbij de vorm en de termijn die zijn vastgesteld bij een uitvoeringsbesluit van die wetsbepalingen niet strikt in acht zijn genomen ? 3.Schenden de artikelen L1133-1 en L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, geïnterpreteerd in die zin dat de aantekening in het register van de bekendmakingen waarin het tweede lid van het voormelde artikel L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie voorziet de enige toelaatbare wijze van bewijsvoering is voor de bekendmaking van een gemeentelijk reglement alsook een wezenlijke voorwaarde van de bekendmakingsprocedure, die is vastgelegd op straffe van niet-tegenstelbaarheid en niet-toepasselijkheid van het gemeentelijk reglement, de artikelen 10, 11 en 170 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 190 ervan, in zoverre, in tegenstelling tot de wetskrachtige normen en reglementaire bestuurshandelingen die door andere overheden worden aangenomen, het feit of de gemeentelijke reglementen bindende kracht krijgen niet alleen afhangt van de bekendmaking ervan (in casu door middel van aanplakking) maar ook van de vermelding van die bekendmaking in het register van de bekendmakingen van de reglementen en verordeningen van de gemeentelijke overheden, met inachtneming bovendien van de vormvoorwaarden die zijn voorgeschreven bij het reglementair besluit dat is aangenomen ter uitvoering van artikel L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, waaronder de voorwaarde dat de aantekening in het register is gedaan op de eerste dag van de bekendmaking van het reglement ? 4. Schenden de artikelen L1133-1 en L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, geïnterpreteerd in die zin dat de aantekening in het register van de bekendmakingen waarin het tweede lid van artikel L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie voorziet de enige toelaatbare wijze van bewijsvoering is voor de bekendmaking van een gemeentelijk reglement alsook een wezenlijke voorwaarde van de bekendmakingsprocedure, die is vastgelegd op straffe van niet-tegenstelbaarheid en niet-toepasselijkheid van het gemeentelijk reglement, en in die zin dat het feit of de gemeentelijke reglementen bindende kracht krijgen niet alleen afhangt van de bekendmaking ervan (in casu door middel van aanplakking) maar ook van de vermelding van die bekendmaking in het register van de bekendmakingen van de reglementen en verordeningen van de gemeentelijke overheden, met inachtneming bovendien van de vormvoorwaarden die zijn voorgeschreven bij het reglementair besluit dat is aangenomen ter uitvoering van artikel L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, waaronder de voorwaarde dat de aantekening in het register is gedaan op de eerste dag van de bekendmaking van het reglement, terwijl de artikelen L2213-2 en L2213-3 van hetzelfde Wetboek, in de interpretatie ervan die werd aangenomen na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 12 november 2020, bepalen dat de provinciale reglementen en verordeningen verbindend worden de achtste dag na die van de opneming in het provinciaal Bulletin en zulks ofschoon het verschil in behandeling tussen de wijze van bekendmaking van de gemeentelijke reglementen en verordeningen en de wijze van bekendmaking van de provinciale reglementen en verordeningen op een objectief criterium berust, namelijk dat, ook al zijn beiden territoriale politieke entiteiten die door de Grondwet zijn bekleed met autonome verantwoordelijkheden, uit die autonomie, uit de verscheidenheid wat betreft de omvang van hun territoriale bevoegdheid en uit de verscheidenheid van hun bevoegdheden toch volgt dat de decreetgever, voor hun respectieve reglementen en verordeningen, in verschillende wijzen van bekendmaking kon voorzien, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het rechtszekerheidsbeginsel en met het evenredigheidsbeginsel ? ». Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7576 en 7610 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen en de context ervan B.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op de aangelegenheid van de officiële bekendmaking van de gemeentelijke reglementen en verordeningen, in het bijzonder van de belastingreglementen. Die aangelegenheid werd aan de gewesten overgedragen bij de bijzondere wet van 13 juli 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/07/2001 pub. 03/08/2001 numac 2001021378 bron diensten van de eerste minister Bijzondere wet houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen sluiten « houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen ». De samengevoegde zaken betreffen de wetgevingen die van toepassing zijn op het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en op het Waalse Gewest. Gezien de gelijkenis van de in het geding zijnde bepalingen, onderzoekt het Hof de prejudiciële vragen samen.

B.2.1. De artikelen 112 en 114 van de Nieuwe Gemeentewet, zoals zij van toepassing zijn in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, bepalen : «

Art. 112.De reglementen en verordeningen van de gemeenteraad, van het college van burgemeester en schepenen en van de burgemeester worden door laatstgenoemde bekendgemaakt door middel van een aanplakbrief en door plaatsing op de website van de gemeente.

De aanplakbrieven en de website van de gemeente, bedoeld in het eerste lid, vermelden het onderwerp van het reglement of de verordening, de datum van de beslissing waarbij het reglement of de verordening werd aangenomen, de beslissing van de toezichthoudende overheid alsmede de plaats of plaatsen waar de tekst van het reglement of de verordening ter inzage ligt van het publiek. Op de website wordt het reglement of de verordening in zijn geheel bekendgemaakt.

De burgemeester kan de akten bedoeld in het eerste lid ook bekendmaken via de pers.

De bekendmaking van een reglement of verordening op de website van de gemeente en, in voorkomend geval, via de pers, vermeldt de datum van bekendmaking via affichering.

Vanaf hun goedkeuring door de gemeenteraad, worden volgende documenten bekendgemaakt op de website van de gemeente: de gemeentelijke ontwikkelingsplannen, de gemeentelijke bestemmingsplannen, de jaarlijkse begroting, het driejaarlijks plan en de rekeningen.

Indien de gemeenteraad beslist een gemeentelijk informatieblad op papier of in elektronisch formaat te verspreiden waarin de leden van het college mededelingen kunnen doen met betrekking tot de uitoefening van hun ambt, wordt in elke uitgave van dat blad ruimte voorbehouden om de democratische politieke lijsten of fracties die vertegenwoordigd zijn in de gemeenteraad, maar geen deel uitmaken van de gemeentelijke meerderheid, de mogelijkheid te bieden zich uit te drukken. De toepassingsmodaliteiten van deze bepaling moeten vastgelegd worden in het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad of in een aparte gemeentelijke verordening. Een commissie samengesteld uit één vertegenwoordiger van elke democratische politieke fractie die in de gemeenteraad is vertegenwoordigd, zal belast zijn met het jaarlijks indienen van een verslag betreffende de naleving van deze bepaling ». «

Art. 114.De reglementen en verordeningen bedoeld in artikel 112 zijn verbindend de vijfde dag volgend op de dag van bekendmaking door aanplakbrief, behalve wanneer zij het anders bepalen.

De bekendmaking en de datum van bekendmaking van deze reglementen en verordeningen via affichering moeten blijken uit de aantekening in een speciaal daartoe gehouden register op de bij besluit van de Regering bepaalde wijze.

De bekendmaking van deze reglementen en verordeningen door het online plaatsen op de website van de gemeente of, in voorkomend geval, via de pers heeft geen invloed op de inwerkingtreding ervan ».

B.2.2. De artikelen L1133-1 en L1133-2 van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie bepalen : « Art. L1133-1. De reglementen en verordeningen van de gemeenteraad, het gemeentecollege en de burgemeester worden bekendgemaakt bij aanplakking, waarin het onderwerp van het reglement of de verordening worden aangegeven, evenals de datum van de beslissing waarbij de goedkeuring ervan geschiedde, en, in voorkomend geval, de beslissing van de toezichthoudende overheid.

Op de aanplakking wordt eveneens melding gemaakt van de plaatsen waar de tekst van het reglement of de verordening door het publiek kan worden ingezien.

Art. L1133-2. De reglementen en verordeningen bedoeld in artikel L1133-1 zijn bindend de vijfde dag volgend op de bekendmaking ervan door middel van aanplakking, tenzij andersluidend.

Van de bekendmaking en van de datum van bekendmaking van de reglementen en besluiten moet blijken door aantekening in een speciaal daartoe gehouden register, in de bij regeringsbesluit bepaalde vorm ».

B.3.1. Artikel 190 van de Grondwet bepaalt : « Geen wet, geen besluit of verordening van algemeen, provinciaal of gemeentelijk bestuur is verbindend dan na te zijn bekendgemaakt in de vorm bij de wet bepaald ».

B.3.2. De bekendmaking van de gemeentelijke reglementen en verordeningen door middel van een aanplakking strekt ertoe uitvoering te geven aan het in artikel 190 van de Grondwet gewaarborgde recht voor de rechtsonderhorige om te allen tijde kennis te kunnen nemen van die officiële teksten alvorens die hem kunnen worden tegengeworpen.

Bovendien is dat recht inherent aan de rechtstaat omdat het die kennisneming is die iedereen in staat stelt zich naar die teksten te gedragen. Teneinde dat recht te waarborgen, dient de bevoegde wetgever erover te waken dat de wijze van toegang tot die informatie aangepast is aan de ontwikkeling van de maatschappij en van de technologie.

De gedateerde en ondertekende aantekening van de bekendmaking in een register beoogt de bekendmaking van het reglement met zekerheid vast te stellen.

B.3.3. De verwijzende rechtscolleges ondervragen het Hof evenwel niet over de grondwettigheid van de techniek van aanplakking op zich. De prejudiciële vragen hebben enkel betrekking op de grondwettigheid van de draagwijdte van de machtiging die de in het geding zijnde bepalingen aan de uitvoerende macht verlenen om de wijze te bepalen waarop de bekendmaking door aanplakking van gemeentelijke reglementen en verordeningen dient te worden aangetekend in een speciaal daartoe gehouden register.

B.4. De regeringen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en van het Waalse Gewest hebben geen uitvoeringsmaatregel genomen ingevolge de regionalisering van de in B.1 vermelde bevoegdheid. Bijgevolg is het koninklijk besluit van 14 oktober 1991 « betreffende de aantekeningen in het register voor de bekendmaking van de reglementen en verordeningen van de gemeenteoverheden » (hierna : het koninklijk besluit van 14 oktober 1991) van toepassing, dat bepaalt : «

Artikel 1.De bekendmaking en de datum van bekendmaking van de reglementen en verordeningen bedoeld in artikel 112 van de nieuwe gemeentewet moeten blijken uit de aantekening in een speciaal door de gemeentesecretaris daartoe gehouden register.

Art. 2.De aantekening in het register geschiedt op de eerste dag van de bekendmaking van het reglement of van de verordening.

De aantekeningen worden genummerd in de volgorde van de opeenvolgende bekendmakingen.

Art. 3.De gedateerde en door de burgemeester en de gemeentesecretaris ondertekende aantekening wordt op de volgende wijze vastgesteld : ` Nr ... De burgemeester van de gemeente (of van de stad) ... provincie ..., bevestigt dat het reglement (of de verordening) van de gemeenteraad (of van het college van burgemeester en schepenen) (of van de burgemeester), gedateerd ..., met als onderwerp ..., bekendgemaakt werd, overeenkomstig artikel 112 van de nieuwe gemeentewet op ...

Te ..., ... (datum) De Secretaris, De Burgemeester, ' [...] ».

Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag Wat de ontvankelijkheid van de vraag betreft B.5. De nv « JC Decaux » en de nv « Orange » doen gelden dat de prejudiciële vraag geen antwoord behoeft in zoverre de bedoelde niet-tegenstelbaarheid van een belastingreglement niet voortvloeit uit de in het geding zijnde bepalingen. Zij zou uitsluitend volgen uit het koninklijk besluit van 14 oktober 1991, dat van toepassing is in de voor de verwijzende rechtscolleges hangende zaken.

B.6. Het Hof is niet bevoegd om te antwoorden op een prejudiciële vraag met betrekking tot een bepaling van een koninklijk besluit, die, bij gebreke van bekrachtiging bij wet, geen wetskrachtige norm is. Het vermag zich evenmin uit te spreken over de uiteenlopende interpretaties van een koninklijk besluit die voortvloeien uit de jurisprudentiële toepassingen van dat laatste. Ten slotte is het Hof niet bevoegd om de uitvoeringsbepalingen van een wetskrachtige norm te beoordelen.

B.7. Krachtens artikel 114 van de Nieuwe Gemeentewet, in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, en artikel L1133-2 van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, in het Waalse Gewest, vermag de uitvoerende macht de vorm te bepalen van de aantekening in het register waarin de bekendmaking en de datum van bekendmaking van gemeentelijke reglementen en verordeningen worden vastgesteld. Die bepalingen verlenen dus een machtiging aan de Waalse en de Brusselse Regering, en voorzien daarbij reeds niettemin in het bestaan van het register en dat de bekendmaking en de datum van de bekendmaking van de gemeentelijke reglementen en verordeningen moeten blijken uit een aantekening.

B.8. Uit de verwijzingsbeslissingen volgt dat, op dat punt, het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van de voormelde bepalingen in zoverre zij de uitvoerende macht ertoe machtigen om vormvoorschriften voor de aantekening in het register te bepalen die zijn voorgeschreven op straffe van niet-tegenstelbaarheid van de gemeentelijke reglementen en verordeningen. In die interpretatie vloeit de in de prejudiciële vraag beschreven grief voort uit de in het geding zijnde bepalingen.

B.9. De exceptie wordt verworpen. Het Hof onderzoekt de in het geding zijnde bepalingen uitsluitend in zoverre zij een wettelijke machtiging aan de uitvoerende macht verlenen, en houdt geen rekening met de inhoud van het koninklijk besluit van 14 oktober 1991.

Wat de interpretatie van de in het geding zijnde bepalingen betreft B.10. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepalingen met de artikelen 10, 11, 33, 170, 172 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 105, 108, 159, 162 en 190 van de Grondwet, in de interpretatie dat zij, enerzijds, als enige toelaatbare bewijs van de bekendmaking van een gemeentelijk reglement, de aantekening in een speciaal register vastleggen en, anderzijds, de uitvoerende macht toestaan om te bepalen dat de aantekening gebeurt op de eerste dag van de aanplakking, om een vormvereiste in te voeren op straffe van nietigheid van de bekendmaking of van het gemeentelijk reglement en om een vormvereiste in te voeren op straffe van niet-tegenstelbaarheid van het gemeentelijk reglement.

B.11. Het komt in de regel aan de verwijzende rechter toe om de bepalingen die hij toepast te interpreteren, onder voorbehoud van een kennelijk verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepaling.

B.12.1. Wat betreft het vastleggen van de aantekening in het speciaal register, als exclusief bewijs van de bekendmaking van een gemeentelijk reglement, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat « het enige toelaatbare bewijs van de bekendmaking van een gemeenteverordening of -reglement bestaat in de aantekening in het speciaal register » (Cass., 21 mei 2015, F.14.0098.F en 21 mei 2015, F.13.0158.F). Het is dus niet manifest onjuist de in het geding zijnde bepalingen in die zin te interpreteren.

B.12.2. Wat betreft de bepaling dat de aantekening moet gebeuren op de eerste dag van de aanplakking, is het niet manifest onjuist ervan uit te gaan dat de in het geding zijnde wettelijke machtiging in die zin kan worden geïnterpreteerd dat zij zulks omvat.

B.12.3. Over de invoering van een vormvereiste op straffe van nietigheid van de bekendmaking of van het gemeentelijk reglement, oordeelde het Hof van Cassatie : « Uit de combinatie van al die bepalingen volgt dat uit het verbindend karakter van de akten bedoeld in artikel 112 van de Nieuwe Gemeentewet en in artikel L1133-1 van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie enkel volgt dat die reglementen en verordeningen worden bekendgemaakt door aanplakking enkel volgt uit het feit dat die reglementen en verordeningen worden bekendgemaakt door aanplakking] en dat, daarentegen, de aantekening van die akten in het register bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 oktober 1991 betreffende de aantekeningen in het register voor de bekendmaking van de reglementen en verordeningen van de gemeenteoverheden enkel betrekking heeft op het bewijs van de bekendmaking, waarbij die aantekening en de inschrijving van die akten in het [...] register [...] geen voorwaarde is voor het verbindend karakter van die akten » (Cass., 21 mei 2015, F.13.0158.F).

Uit de voormelde rechtspraak blijkt, enerzijds, dat het verbindend karakter van de gemeentelijke verordeningen en reglementen volledig wordt geregeld door de in het geding zijnde bepalingen buiten de machtiging aan de uitvoerende macht om en, anderzijds, dat de bewijsregeling van de bekendmaking van de gemeentelijke reglementen en verordeningen geen enkele weerslag heeft op de geldigheid ervan. Het is bijgevolg manifest onjuist de in het geding zijnde bepalingen, wanneer zij betrekking hebben op de aantekening, te interpreteren in die zin dat zij de nietigheid van de bekendmaking of de nietigheid van het reglement beogen.

B.12.4. Ten slotte met betrekking tot de invoering van een vormvereiste op straffe van niet-tegenstelbaarheid van het gemeentelijk reglement kunnen de in het geding zijnde bepalingen redelijkerwijze in die zin worden geïnterpreteerd dat zij de mogelijkheid daartoe omvatten.

B.13. Bijgevolg onderzoekt het Hof de prejudiciële vraag slechts in zoverre zij berust op een interpretatie die niet manifest onjuist is.

Wat het antwoord op de eerste prejudiciële vraag betreft B.14. Het Hof onderzoekt eerst de kwestie van de aantekening in het speciaal register als enig toelaatbaar bewijs van de bekendmaking van een gemeentelijk reglement, en vervolgens de kwestie van de machtiging aan de uitvoerende macht.

Aantekening in het speciaal register als enig toelaatbaar bewijs van de bekendmaking van een gemeentelijk reglement B.15. Geïnterpreteerd in die zin dat de aantekening in het register het enige bewijsmiddel is voor de bekendmaking van een gemeentelijk reglement, beogen de in het geding zijnde bepalingen niet de organisatie en de werking van het bestuur maar de bescherming van de bestuurde, en van de belastingplichtige in het kader van een belastingreglement. Op die manier kan het in artikel 190 van de Grondwet beoogde algemene doel worden versterkt.

B.16. Rekening houdend met de bijzondere aard van de aanplakking, waarvan de vaststelling concreet gezien minder gemakkelijk is dan die van de bekendmaking in een officieel publicatieblad, en waarvoor het risico op aantasting aanzienlijker is, vermocht de wetgever te oordelen dat het pertinent was om in één unieke en exclusieve bewijsregeling te voorzien, die volkomen helder is, namelijk het overleggen van een aantekening in een specifiek register.

B.17. Bovendien ziet het Hof geen enkele praktische moeilijkheid welke die bewijsregeling onevenredig zou maken met het nagestreefde doel.

Dat geldt des te meer omdat het bewijs van de bekendmaking van een norm niet samenvalt met de geldigheid van die norm.

B.18. Ten slotte, in tegenstelling tot hetgeen sommige partijen voorhouden, leidt louter de omstandigheid dat bepaalde rechtscolleges vermochten te oordelen dat andere bewijsmiddelen eigenlijk niet werden uitgesloten door de in het geding zijnde bepalingen, ipso facto niet tot de ongrondwettigheid van die bepalingen. Het Hof onderzoekt ze immers in de in B.10 vermelde interpretatie van de verwijzende rechtscolleges.

B.19. In zoverre zij de aantekening in het register tot enig bewijsmiddel van de bekendmaking van een gemeentelijk reglement maken, zijn de in het geding zijnde bepalingen niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 190 van de Grondwet.

Machtiging aan de uitvoerende macht B.20. In zoverre zij betrekking hebben op de bekendmaking van normen in de ruime zin, betreffen de in het geding zijnde bepalingen een aangelegenheid die artikel 190 van de Grondwet aan de wetgever voorbehoudt. Die grondwetsbepaling belet evenwel niet dat wat de vorm van de bekendmaking betreft, een machtiging wordt verleend aan de uitvoerende macht, voor zover die machtiging voldoende nauwkeurig wordt omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen vooraf door de wetgevende macht zijn vastgesteld.

B.21. In dat geval heeft de machtiging, volgens de artikelen 114 van de Nieuwe Gemeentewet en L1133-2 van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, geen betrekking op de wijze van bekendmaking door aanplakking als zodanig, maar wel op de manier waarop het bewijs van die aanplakking moet worden geleverd.

B.22. Aangezien de federale wetgever respectievelijk de Waalse decreetgever hebben bepaald dat de wijze van bekendmaking een aanplakking dient te zijn en dat het bewijs ervan moet worden geleverd aan de hand van een aantekening in een speciaal daartoe gehouden register, hebben zij de essentiële elementen van de vorm van de bekendmaking zelf geregeld. De delegaties hebben slechts betrekking op de vorm van de aantekening in dat register.

B.23. In tegenstelling tot hetgeen sommige partijen aanvoeren, en overeenkomstig hetgeen in B.12.3 is vermeld, heeft de vorm van de aantekening in het register geen enkel gevolg voor de regelmatigheid van een gemeentelijke norm die door aanplakking is bekendgemaakt. De mogelijke niet-tegenstelbaarheid van het reglement waarvan de bekendmaking niet werd vastgesteld met inachtneming van de bepalingen die zijn aangenomen krachtens de machtiging aan de uitvoerende macht, dient te worden beschouwd als een gevolg van het gebrek aan bewijs van de bekendmaking, en mag niet worden verward met de nietigheid van de akte. Bovendien volgt die niet-tegenstelbaarheid hoofdzakelijk uit de in het geding zijnde bepalingen, die de aantekening vastleggen als het enige bewijs van de bekendmaking van gemeentelijke reglementen en verordeningen, en niet uit de machtiging of uit de reglementaire bepalingen. Om de redenen vermeld in B.15 tot B.19 is die exclusiviteit op het gebied van bewijslevering niet onbestaanbaar met de Grondwet. Bijgevolg heeft de aan de uitvoerende macht verleende machtiging geen kennelijk onevenredige gevolgen.

B.24. Uit het voorgaande volgt dat de wetgevers de essentiële elementen hebben bepaald van de maatregelen waarvan zij de uitvoering delegeren aan de uitvoerende macht, en dat die machtigingen bijgevolg niet strijdig zijn met het wettigheidsbeginsel vervat in artikel 190 van de Grondwet.

B.25. Het Hof wordt eveneens ondervraagd over de bestaanbaarheid van de machtiging die is vervat in de in het geding zijnde bepalingen, wanneer die machtiging de gemeentelijke belastingreglementen beoogt, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 170 van de Grondwet.

B.26. Artikel 170, § 4, van de Grondwet, bepaalt : « Geen last of belasting kan door de agglomeratie, de federatie van gemeenten en de gemeente worden ingevoerd dan door een beslissing van hun raad.

De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt ».

B.27. De fiscale aangelegenheid is een bevoegdheid die door de Grondwet aan de wet wordt voorbehouden, waarbij het aan de wetgever staat de essentiële elementen ervan vast te stellen. Tot de essentiële elementen van de belasting behoren de aanwijzing van de belastingplichtigen, de belastbare materie, de heffingsgrondslag, de aanslagvoet en de eventuele belastingvrijstellingen.

B.28. De machtiging die is vervat in de in het geding zijnde bepalingen biedt geenszins de mogelijkheid dat een gemeentelijk belastingreglement wordt aangenomen door een andere overheid dan de gemeenteraad.

B.29. Bovendien maakt de vorm van de aantekening in het register van de bekendmaking van gemeentelijke belastingreglementen, ook al kan hij gevolgen hebben voor het bewijs van de bekendmaking en voor de tegenstelbaarheid van die reglementen, geen deel uit van de in B.27 vermelde essentiële elementen van de belasting.

B.30. Bijgevolg zijn de in het geding zijnde bepalingen niet strijdig met het wettigheidsbeginsel vervat in artikel 170 van de Grondwet.

B.31. Het onderzoek van de in het geding zijnde bepalingen in het licht van de artikelen 33, 105, 108, 159, 162, 172 en 191 van de Grondwet, waarvan noch de verwijzende rechters, noch de partijen uiteenzetten in welk opzicht zij geschonden zouden zijn, leidt niet tot een andere conclusie.

Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.32. Die vraag aan het Hof betreft het verschil in behandeling dat door de in het geding zijnde bepalingen zou worden gecreëerd tussen, enerzijds, de gemeenten die het koninklijk besluit van 14 oktober 1991 in acht nemen en, anderzijds, die welke dat koninklijk besluit niet in acht nemen.

B.33. Het voormelde verschil in behandeling volgt niet uit de tekst van de in het geding zijnde bepalingen, die aan alle betrokken gemeenten dezelfde verplichtingen opleggen, maar uit het feit of bepaalde gemeenten het koninklijk besluit van 14 oktober 1991 al dan niet in acht nemen. Bijgevolg valt de prejudiciële vraag niet onder de bevoegdheid van het Hof.

B.34. De tweede prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Ten aanzien van de derde prejudiciële vraag B.35. Het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepalingen met, onder meer, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 190 van de Grondwet, in zoverre zij het feit of gemeentelijke reglementen en verordeningen bindende kracht krijgen, doen afhangen van de bekendmaking ervan door aanplakking maar ook van de aantekening in het register, terwijl de akten van de andere overheden bindende kracht krijgen door enkel een bekendmaking.

B.36.1. Het uitgangspunt van de prejudiciële vraag is dat een gemeentelijke norm bindende kracht krijgt door de combinatie van twee voorwaarden, namelijk de eigenlijke bekendmaking en de aantekening, terwijl de andere normen, die in een officieel publicatieblad worden bekendgemaakt, geen enkele andere formaliteit veronderstellen.

B.36.2. Volgens de artikel 114 van de Nieuwe Gemeentewet en artikel L1133-2 van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie krijgen gemeentelijke reglementen en verordeningen uitsluitend bindende kracht via een bekendmaking door aanplakking, namelijk op de vijfde dag volgend op de dag van bekendmaking op die wijze. Er is geen enkele andere voorwaarde vereist.

De aantekening in het speciaal daartoe gehouden register vormt het bewijsmiddel van die aanplakking, met name voor een rechtbank. Volgens de in B.12.3 vermelde rechtspraak van het Hof van Cassatie leidt een niet-inachtneming van de regels betreffende de vorm van de aantekening in het register tot het ontbreken van enig bewijs van de aanplakking en, bijgevolg, tot de niet-tegenstelbaarheid van het gemeentelijk reglement.

De bekendmaking in een officieel publicatieblad is, op dezelfde wijze, de enige voorwaarde voor de bindende kracht van normen die op die wijze zijn bekendgemaakt. Louter de omstandigheid dat het bestaan van de bekendmaking in het officieel publicatieblad gemakkelijker kan worden bewezen, betekent niet dat dit soort bekendmaking aan geen enkele bewijsregeling onderworpen is.

B.36.3. In zoverre zij ervan uitgaat dat de bindende kracht van gemeentelijke reglementen en verordeningen, in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en in het Waalse Gewest, afhangt van een dubbele voorwaarde van bekendmaking en aantekening, gaat de prejudiciële vraag uit van een verkeerde premisse. Het verschil in behandeling dat erin wordt beschreven, is bijgevolg onbestaande.

B.37. De derde prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Ten aanzien van de vierde prejudiciële vraag B.38. Het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepalingen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 190 van de Grondwet, in zoverre zij het feit of gemeentelijke reglementen en verordeningen bindende kracht krijgen doen afhangen van de bekendmaking ervan door aanplakking maar ook van de aantekening in het register, terwijl de akten van de provinciale overheden bindende kracht krijgen door enkel een bekendmaking in het Bulletin provincial.

B.39. Om de redenen die zijn vermeld in B.36.1 tot B.36.3, gaat de prejudiciële vraag uit van een verkeerd uitgangspunt. Het verschil in behandeling dat erin wordt beschreven, is bijgevolg onbestaande.

B.40. De vierde prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : 1. De artikelen 112 en 114 van de Nieuwe Gemeentewet en de artikelen L1133-1 en L1133-2 van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie schenden niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 170 en 190 van de Grondwet.2. De tweede, de derde en de vierde prejudiciële vraag behoeven geen antwoord. Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 15 december 2022.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, P. Nihoul

^