gepubliceerd op 30 oktober 2023
Uittreksel uit arrest nr. 21/2023 van 9 februari 2023 Rolnummer 7768 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1675/15, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel. Het Grondwet samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, M. Pâques, T. Det(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 21/2023 van 9 februari 2023 Rolnummer 7768 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1675/15, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, M. Pâques, T. Detienne, D. Pieters en S. de Bethune, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 24 februari 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 7 maart 2022, heeft de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1675/15, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het alleen de schuldeisers toelaat aan de rechter een verzoek tot herroeping mee te delen binnen vijf jaar na het einde van een minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling met kwijtschelding van schulden in hoofdsom, terwijl dat recht niet is toegekend aan de schuldbemiddelaars, die overeenkomstig artikel 2276quater van het oud Burgerlijk Wetboek nochtans aansprakelijk kunnen worden gesteld tijdens die periode ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid van artikel 1675/15, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het alleen de schuldeisers toelaat aan de rechter een verzoek tot herroeping van de kwijtschelding van schulden mee te delen binnen vijf jaar na het einde van de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling, terwijl dat recht niet wordt toegekend aan de schuldbemiddelaars, wier aansprakelijkheid in het geding kan worden gebracht gedurende dezelfde periode, met toepassing van artikel 2276quater van het oud Burgerlijk Wetboek.
B.2.1. Artikel 1675/15, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « Elke schuldeiser kan vanaf het einde van de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling die een kwijtschelding van schulden in hoofdsom inhoudt, gedurende een periode van vijf jaar een verzoek tot herroeping van de regeling meedelen omwille van een bedrieglijke handeling in zijn nadeel gesteld door de schuldenaar ».
B.2.2. In de parlementaire voorbereiding van die bepaling wordt uiteengezet : « § 2 [van artikel 1675/15 van het Gerechtelijk Wetboek] past in de veronderstelling dat de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling een kwijtschelding van schulden in hoofdsom bevat.
In dit geval, in geval van bedrog gepleegd ten nadele van één of meerdere schuldeisers, kan de rechter de kwijtschelding van schulden herroepen, en bijgevolg, de hele regeling. Een schuldeiser kan de vordering instellen gedurende een periode van vijf jaar na uitdoving van de regeling.
Het door de schuldenaar gepleegde bedrog, dat de herroeping van de kwijtschelding van schulden zou verantwoorden, betreft vooral de handelingen bestemd om beschikbare goederen of inkomsten aan de boedel te onttrekken.
Elke schuldenaar moet inderdaad weten dat de kwijtschelding van schulden slechts kan plaatshebben met de grootste doorzichtigheid inzake het vermogen, en op voorwaarde dat hij zich onthoudt van elke bedrieglijke handeling » (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nrs. 1073/1 en 1074/1, p. 49).
B.3. Artikel 2276quater van het oud Burgerlijk Wetboek bepaalt dat « de schuldbemiddelaars zijn ontlast van hun beroepsaansprakelijkheid vijf jaar na het beëindigen van hun taak ».
Ten gronde B.4.1. Het beginsel van gelijkheid en niet discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.4.2. De Ministerraad betwist de vergelijkbaarheid van de schuldeisers en schuldbemiddelaars.
Verschil en niet-vergelijkbaarheid mogen evenwel niet worden verward.
De verschillende rol van de betrokken partijen in een procedure van collectieve schuldenregeling kan weliswaar een element zijn in de beoordeling van een verschil in behandeling, maar zij kan niet volstaan om tot de niet-vergelijkbaarheid te besluiten, anders zou de toetsing aan het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie van elke inhoud worden ontdaan.
B.5.1. De procedure van collectieve schuldenregeling is door de wetgever ingesteld bij de wet van 5 juli 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/07/1998 pub. 31/07/1998 numac 1998011215 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen sluiten « betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen ». Die procedure beoogt de financiële toestand van de schuldenaar met overmatige schuldenlast te herstellen, met name hem ertoe in staat te stellen, voor zover mogelijk, zijn schulden te betalen en tegelijkertijd te waarborgen dat hij zelf en zijn gezin een menswaardig leven kunnen leiden (artikel 1675/3, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek). De financiële situatie van de persoon met overmatige schuldenlast wordt in kaart gebracht en de ongecontroleerde druk van de schuldeisers valt voor die persoon weg dankzij het optreden van een schuldbemiddelaar, die luidens artikel 1675/6 van hetzelfde Wetboek wordt aangewezen door de rechter die voorafgaandelijk uitspraak zal hebben gedaan over de toelaatbaarheid van de vordering tot collectieve schuldenregeling. De beschikking van toelaatbaarheid doet een toestand van samenloop ontstaan tussen de schuldeisers en heeft de opschorting van de loop van de intresten en de onbeschikbaarheid van het vermogen van de verzoeker tot gevolg (artikel 1675/7 van hetzelfde Wetboek).
B.5.2. De wetgever had eveneens het evenwicht tussen de belangen van de schuldenaar en die van de schuldeisers voor ogen (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nr. 1073/11, p. 20). Zo beoogt de procedure te bewerkstelligen dat de schuldeisers geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nrs. 1073/1 en 1074/1, p. 12).
B.6.1. De opdracht van de schuldbemiddelaar bestaat met name erin na te gaan of het evenwicht tussen de belangen van de schuldenaar en de belangen van de schuldeisers wordt nageleefd. Daartoe beschikt hij, gedurende zijn opdracht, over de mogelijkheid de rechter te verzoeken om de herroeping van de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling, met name wanneer hij vaststelt dat de schuldenaar een bron van inkomsten niet heeft aangegeven. Dat voorrecht wordt hem niet toegekend na het einde van zijn opdracht.
De in het geding zijnde bepaling heeft van haar kant tot doel het de schuldeisers mogelijk te maken een rechtsvordering in te stellen, na het einde van de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling, teneinde hun rechten te beschermen tegen het bedrog van de schuldenaar. Het bedrog van de schuldenaar leidt daarentegen niet ertoe dat de rechten van de schuldbemiddelaar worden geschaad, zodat de wetgever hem niet de mogelijkheid heeft geboden de herroeping van de kwijtschelding van schulden te vorderen.
B.6.2. De tegen de schuldbemiddelaar gerichte aansprakelijkheidsvordering maakt het de schuldeisers mogelijk herstel te verkrijgen indien hun rechten worden geschaad door de fout of door de nalatigheid van de schuldbemiddelaar.
Met toepassing van artikel 2276quater van het oud Burgerlijk Wetboek beschikken de schuldeisers weliswaar over een termijn van vijf jaar om de voormelde aansprakelijkheidsvordering in te stellen, maar de beroepsaansprakelijkheid van de schuldbemiddelaar kan alleen worden ingeroepen voor handelingen of een verzuim die tijdens zijn opdracht hebben plaatsgehad. De schuldbemiddelaar kan dus geen handelingen of verzuim worden verweten die na het einde van zijn opdracht hebben plaatsgehad.
De schuldbemiddelaar die een fout of een nalatigheid zou hebben begaan tijdens zijn opdracht en die derhalve ertoe zou kunnen worden veroordeeld de veroorzaakte schade te herstellen, kan niet worden gelijkgesteld met de schuldeisers die het slachtoffer zijn van bedrog vanwege de schuldenaar, terwijl zij geen enkele persoonlijke fout hebben begaan.
B.7. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat het verschil in behandeling objectief en redelijk verantwoord is.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 1675/15, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 9 februari 2023.
De griffier, De voorzitter, F. Meersschaut P. Nihoul