gepubliceerd op 05 mei 2023
Uittreksel uit arrest nr. 46/2023 van 16 maart 2023 Rolnummer 7826 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 2, d), van de programmawet van 27 december 2021 , i(...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 46/2023 van 16 maart 2023 Rolnummer 7826 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 2, d), van de
programmawet van 27 december 2021Relevante gevonden documenten
type
programmawet
prom.
27/12/2021
pub.
31/12/2021
numac
2021043625
bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
Programmawet
sluiten (invoeging van een vierde lid in artikel 2756 van het WIB 1992), ingesteld door de vzw « Pro League » en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, D. Pieters en E. Bribosia, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 30 juni 2022 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 1 juli 2022, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 2, d), van de programmawet van 27 december 2021Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2021 pub. 31/12/2021 numac 2021043625 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten (invoeging van een vierde lid in artikel 2756 van het WIB 1992), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2021, door de vzw « Pro League », de nv « Club Brugge », de nv « Koninklijke Beerschot Voetbalclub Antwerpen », de nv « Royal Antwerp Football Club », de cv « Cercle Brugge Koninklijke Sportvereniging », de cv « Koninklijke Atletiekassociatie Gent-Voetbalafdeling », de vzw « K. Racing Club Genk 322 », de cvba « OH Leuven », de nv « Koninklijke Lierse Sportkring », de nv « Royal Sporting Club Anderlecht », de nv « Sporting du pays de Charleroi », de nv « Standard de Liège », de nv « Grensverleggend » en de nv « Yellow-Red KV Mechelen », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. M. Vera en Mr. D. Buylaert, advocaten bij de balie te Brussel. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepaling B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van artikel 2756, vierde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : het WIB 1992), zoals ingevoegd bij artikel 2, d), van de programmawet van 27 december 2021Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2021 pub. 31/12/2021 numac 2021043625 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten.
B.1.2. Artikel 2756 van het WIB 1992 voorziet, onder bepaalde voorwaarden, in een vrijstelling van het doorstorten van een deel van de bedrijfsvoorheffing voor de schuldenaars ervan, voor de bezoldigingen die zij betalen of toekennen aan sportbeoefenaars. Die vrijstelling werd oorspronkelijk ingevoerd in het kader van een ruimere hervorming van het belastingstelsel voor sportbeoefenaars, en was voornamelijk bedoeld als compensatie voor de kosten die deze hervorming zou meebrengen voor sportclubs : « Teneinde de clubs tot investeringen in de opleiding van hun spelers aan te zetten en hun kas te stijven en ter compensatie van de toename van hun loonkosten (met name als gevolg van de regularisatie van sommige niet-inwonende sportbeoefenaars), wordt voorzien in de verlening van een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2787/001, p. 10). B.1.3. Met de programmawet van 27 december 2021Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2021 pub. 31/12/2021 numac 2021043625 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten wil de wetgever het fiscale stelsel voor de sportwereld aanpassen, als reactie op de vaststelling dat het bestaande stelsel niet alleen niet de beoogde doelstelling haalt, maar bovendien leidt tot misbruiken : « De actoren binnen de sportwereld (spelers/sporterbeoefenaars, clubs, sportmakelaars, ...) genieten in België momenteel van verschillende voordelige fiscale en parafiscale regelingen (gedeeltelijke vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing, gunstig belastingtarief voor jonge en buitenlandse sporterbeoefenaars, verminderde RSZ-bijdragen, die voor profvoetballers bovendien beperkt zijn tot de sectoren gezondheidszorg, pensioenen en kinderbijslag).
Op fiscaal vlak kosten deze verschillende voordelen geld aan de gemeenschap en bereiken ze in de huidige stand van zaken niet altijd de nagestreefde doelstellingen, zoals bijvoorbeeld de opleiding van jonge Belgische sporterbeoefenaars » (Parl. St., Kamer, 2021-2022, DOC 55-2349/001, p. 3).
B.1.4. Artikel 2, d), van de programmawet van 27 december 2021Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2021 pub. 31/12/2021 numac 2021043625 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten voegt aan artikel 2756 van het WIB 1992 een vierde lid toe, dat bepaalt : « De in het eerste en tweede lid bedoelde bezoldigingen komen enkel in aanmerking in de mate dat gedurende de periode waarop de vrijstelling betrekking heeft, de sportbeoefenaars aan wie deze bezoldigingen werden betaald of toegekend sportprestaties hebben geleverd voor de in het eerste lid bedoelde schuldenaar ».
Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de aldus toegevoegde voorwaarde, die bij amendement opnieuw werd ingevoegd in het wetsontwerp, bedoeld is om constructies waarbij spelers worden verhuurd aan andere sportclubs, terwijl de oorspronkelijke sportclub nog steeds het voordeel van de vrijstelling blijft genieten, tegen te gaan : « Daarnaast bevatte het voorontwerp een beperking om detacheringsmisbruik tegen te gaan. Dit amendement wil deze beperking opnieuw integreren in het ontwerp.
Hierdoor wordt ervoor gekozen om voortaan enkel de bezoldigingen van sportbeoefenaars in aanmerking te laten komen indien deze daadwerkelijk sportprestaties leveren voor de werkgever zelf. Indien dus de sportbeoefenaar wordt gedetacheerd naar een andere sportclub, zal de bedrijfsvoorheffing die werd ingehouden op de door deze sportbeoefenaar verkregen bezoldiging niet meer in aanmerking komen voor de toepassing van deze maatregel » (Parl. St., Kamer, 2021-2022, DOC 55-2349/004, p. 3).
Ten gronde B.2. Het enige middel is afgeleid uit de schending, door artikel 2, d), van de programmawet van 27 december 2021Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2021 pub. 31/12/2021 numac 2021043625 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, van de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet. In het eerste onderdeel van dat middel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepaling ten onrechte verschillende situaties op identieke wijze behandelt. De bestreden bepaling sluit de toepassing van de vrijstelling immers uit voor zowel binnenlandse als buitenlandse detacheringen, terwijl de doelstelling van de wetgever er enkel in bestaat misbruiken met buitenlandse detacheringen tegen te gaan. In het tweede onderdeel van hun enig middel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepaling een onverantwoord verschil in behandeling doet ontstaan tussen een Belgische sportclub die een speler op eigen veld laat spelen, en een Belgische sportclub die een speler op het veld van een andere Belgische club laat spelen. Het Hof behandelt beide onderdelen samen.
B.3. In hun memorie van antwoord ontwikkelen de verzoekende partijen een groot aantal nieuwe grieven, als reactie op het feit dat de Ministerraad, in zijn memorie, stelt dat de vrijstelling niet van toepassing is als de sportbeoefenaar « op de bank » zit. Noch uit de tekst van de bestreden bepaling zelf, noch uit de parlementaire voorbereiding kan op enige wijze worden afgeleid dat het de bedoeling was van de wetgever om de bestreden bepaling aldus te interpreteren.
Zonder dat moet worden nagegaan of de nieuwe grieven ontvankelijk zijn, moet worden vastgesteld dat zij op een verkeerd uitgangspunt zijn gebaseerd.
B.4.1. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.4.2. Artikel 172, eerste lid, van de Grondwet vormt, in fiscale aangelegenheden, een bijzondere toepassing van het in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vervatte beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.
B.4.3. Het komt de wetgever toe de aanslagvoet van de belasting, alsook de eventuele vrijstellingen, vast te stellen. Hij beschikt ter zake over een ruime beoordelingsbevoegdheid. Fiscale maatregelen maken immers een wezenlijk onderdeel uit van het sociaaleconomische beleid.
Zij zorgen niet alleen voor een substantieel deel van de inkomsten die de verwezenlijking van dat beleid mogelijk moeten maken, maar zij laten de wetgever ook toe om sturend en corrigerend op te treden en op die manier het sociale en economische beleid vorm te geven.
De maatschappelijke keuzen die bij het inzamelen en het inzetten van middelen moeten worden gemaakt, behoren derhalve tot de beoordelingsvrijheid van de wetgever. Het Hof vermag een dergelijke beleidskeuze, alsook de motieven die daaraan ten grondslag liggen, slechts af te keuren indien zij op een manifeste vergissing zouden berusten of indien zij kennelijk onredelijk zouden zijn.
De belastingwetgever kan daarenboven geen rekening houden met de bijzonderheden van elk gegeven geval. Hij vermag de diversiteit ervan benaderend en vereenvoudigend te omschrijven.
B.5. Zoals is vermeld in B.1.2, werd de vrijstelling waarin is voorzien in artikel 2756 van het WIB 1992 oorspronkelijk ingevoerd als compensatie, voor de sportclubs, van de gevolgen van een ruimere hervorming van het fiscale stelsel voor sportbeoefenaars. Nu die hervorming reeds dateert van 2007, en in het licht van het gunstige fiscale stelsel dat sportclubs genieten, kan de wetgever redelijkerwijze oordelen dat op zijn minst de vrijstelling aan meer voorwaarden moet worden onderworpen. Dit geldt in het bijzonder wanneer eveneens wordt vastgesteld dat de andere oorspronkelijke doelstelling van de vrijstelling, namelijk het bevorderen van de jeugdwerking, onder de bestaande voorwaarden onvoldoende wordt gerealiseerd. Ongeacht de vraag of sportclubs die hun sportbeoefenaars naar het buitenland dan wel in België detacheren, zich in wezenlijk verschillende situaties bevinden, is het evenmin kennelijk onredelijk dat de wetgever oordeelt dat de vrijstelling in alle gevallen moet worden beperkt tot de bedrijfsvoorheffing op de bezoldiging van sportbeoefenaars die effectief sportprestaties leverden voor de sportclub-werkgever. Niet alleen draagt een dergelijke eenvormige aanpak bij tot de voorspelbaarheid, het beheer en de controle van de betrokken regeling, maar bovendien kan het de fiscale wetgever die bepaalt in welke omstandigheden een preferentieel belastingstelsel van toepassing is, niet worden verweten dat hij geen rekening houdt met elk mechanisme dat eigen is aan een bepaalde beroepsgroep, in dit geval het voetbal, a fortiori wanneer die technieken net erop gericht zijn met het oog op een fiscale optimalisatie af te wijken van die wettelijk geregelde stelsels, die op zich al zeer gunstig zijn.
Dezelfde overwegingen gelden met betrekking tot het tweede onderdeel, waarin een verschil in behandeling wordt aangeklaagd tussen een Belgische sportclub-werkgever die een speler op eigen veld laat spelen, en een Belgische club-werkgever die een speler op het veld van een andere Belgische club laat spelen. Daarbij kan overigens worden opgemerkt dat niets de betrokken sportclubs verhindert om bij het bepalen van de vergoeding die de verhurende sportclub ontvangt, rekening te houden met het feit dat die sportclub niet langer de vrijstelling van doorstorting geniet.
B.6. Het middel is niet gegrond.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 16 maart 2023.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux L. Lavrysen