gepubliceerd op 05 juni 2023
Uittreksel uit arrest nr. 7/2023 van 19 januari 2023 Rolnummer 7637 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 4, 1°, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 25 april 2019 « tot regeling van de toekenn Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 7/2023 van 19 januari 2023 Rolnummer 7637 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 4, 1°, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 25 april 2019 « tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag », gesteld door de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters Y. Kherbache, T. Detienne, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 14 september 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 21 september 2021, heeft de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 4, 1°, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad van 25 april 2019 tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag, in samenhang gelezen met artikel 3, 4°, van dezelfde ordonnantie, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 23, derde lid, 6°, ervan, in zoverre het kinderen die niet langer zijn ingeschreven in het bevolkingsregister ingevolge een ambtshalve schrapping, kinderbijslag ontzegt, terwijl zij hun recht om in België te verblijven behouden en daadwerkelijk blijven wonen op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest gedurende die periode van ambtshalve schrapping ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 25 april 2019 « tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag » (hierna : de ordonnantie van 25 april 2019) bepaalt « de rechten op gezinsbijslag in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad » (artikel 2 van dezelfde ordonnantie).
Tot die gezinsbijslag behoort de kinderbijslag (artikelen 7 tot en met 14 van de ordonnantie van 25 april 2019).
B.2.1. Artikel 4 van de ordonnantie van 25 april 2019 bepaalt : « Opent recht op gezinsbijslag, het kind : 1° dat zijn woonplaats heeft in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;2° dat de Belgische nationaliteit heeft of een buitenlander is die begunstigde is van een verblijfsvergunning;3° dat aan de voorwaarden voldoet bepaald in artikel 25 of 26 ». B.2.2. Luidens artikel 3, 4°, van dezelfde ordonnantie wordt de « woonplaats » in de zin van de voormelde bepaling begrepen als « de plaats waar de persoon zijn hoofdverblijfplaats heeft volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en waar die persoon daadwerkelijk en hoofdzakelijk verblijft ».
Het « Rijksregister van de natuurlijke personen » wordt in dezelfde ordonnantie gedefinieerd als « het door de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen geregelde register » (artikel 3, 3°, van de ordonnantie van 25 april 2019).
B.3. De voormelde wetsbepalingen zijn in werking getreden op 1 januari 2020 (artikel 40 van de ordonnantie van 25 april 2019).
B.4. Uit de motieven van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Hof wordt verzocht na te gaan of artikel 4, 1°, van de ordonnantie van 25 april 2019, in samenhang gelezen met artikel 3, 4°, van dezelfde ordonnantie, bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, zoals het voortvloeit uit de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepalingen een discriminerend verschil in behandeling zouden doen ontstaan tussen de kinderen die hun « woonplaats » in de zin van de voormelde ordonnantie in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest hebben en de kinderen die hun daadwerkelijke hoofdverblijfplaats op datzelfde grondgebied hebben, maar die niet langer zijn ingeschreven in het bevolkingsregister ingevolge een ambtshalve schrapping.
B.5.1. De « plaats waar de persoon zijn hoofdverblijfplaats heeft volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen », waarvan sprake is in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van 25 april 2019, vermeld in B.2.2, is de « wettelijke woonplaats » in de zin van artikel 1, 4°, van het samenwerkingsakkoord betreffende de aanknopingsfactoren, het beheer van de lasten van het verleden, de gegevensuitwisseling inzake de gezinsbijslagen en de praktische regels betreffende de bevoegdheidsoverdracht tussen de kinderbijslagfondsen, die de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie op 6 september 2017 heeft gesloten met de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2018-2019, nr. B-160/1, p. 11).
Dat samenwerkingsakkoord definieert de « wettelijke woonplaats » als « de plaats waar een persoon in de bevolkingsregisters is ingeschreven en daar zijn hoofdverblijfplaats heeft overeenkomstig artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek ».
De registers waarnaar in die laatste definitie wordt verwezen, zijn « de registers zoals opgenomen in art. 1, 1° [,] van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen » (artikel 1, 3°, van het samenwerkingsakkoord van 6 september 2017).
Zoals aangevuld bij artikel 8 van de wet van 4 mei 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/05/2016 pub. 13/05/2016 numac 2016009201 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende internering en diverse bepalingen inzake Justitie sluiten « houdende internering en diverse bepalingen inzake Justitie », definieert artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek de « woonplaats » als « de plaats waar de persoon in de bevolkingsregisters is ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf ».
B.5.2. Artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991 « betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfdocumenten » bepaalt, sinds de wijziging ervan bij artikel 9 van de wet van 9 november 2015 « houdende diverse bepalingen Binnenlandse Zaken » : « In elke gemeente worden gehouden : 1° bevolkingsregisters waarin ingeschreven worden op de plaats waar zij hun hoofdverblijfplaats gevestigd hebben, ongeacht of zij er aanwezig dan wel tijdelijk afwezig zijn, de Belgen en de vreemdelingen die toegelaten of gemachtigd zijn om voor een langere termijn dan drie maanden in het Rijk te verblijven, die gemachtigd zijn zich er te vestigen, of die om een andere reden ingeschreven worden overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met uitzondering van de vreemdelingen die zijn ingeschreven in het in 2° bedoelde register evenals de personen bedoeld in artikel 2bis van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen; ».
B.5.3. De « personen die ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters en in het vreemdelingenregister bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991 » worden « ingeschreven in het Rijksregister van de natuurlijke personen » (artikel 2, § 1, 1°, van de wet van 8 augustus 1983 « tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen », zoals vervangen bij artikel 3 van de wet van 25 november 2018 « houdende diverse bepalingen met betrekking tot het Rijksregister en de bevolkingsregisters »).
De « hoofdverblijfplaats » is een van de gegevens die worden geregistreerd in het Rijksregister van de natuurlijke personen voor elke persoon die wordt ingeschreven in de registers bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991 (artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983, zoals gewijzigd bij artikel 6, 1°, van de wet van 25 november 2018).
B.6. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat het kind op wie de ordonnantie van 25 april 2019 van toepassing is en dat zijn daadwerkelijke hoofdverblijfplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad heeft en is ingeschreven in de bevolkingsregisters die de gemeente van zijn verblijfplaats houdt met toepassing van artikel 1, § 1, eerste, lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991, voldoet aan de in artikel 4, 1°, van dezelfde ordonnantie vermelde voorwaarde.
Uit hetgeen voorafgaat, vloeit ook voort dat het kind op wie dezelfde ordonnantie van toepassing is en dat ook zijn daadwerkelijke hoofdverblijfplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad heeft, maar niet langer is ingeschreven in de bevolkingsregisters die de Belgische gemeenten houden met toepassing van de voormelde bepaling van de wet van 19 juli 1991, wegens een ambtshalve schrapping, niet voldoet aan de voorwaarde vermeld in artikel 4, 1°, van de ordonnantie van 25 april 2019, zodat het geen recht heeft op de kinderbijslag waarin die ordonnantie voorziet.
B.7. Uit hetgeen in B.5 is vermeld, blijkt dat dat verschil in behandeling voortvloeit uit de woorden « volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen » in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van 25 april 2019.
B.8. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.9.1. De ordonnantie van 25 april 2019 legt de voorwaarden vast voor de uitoefening van het « recht op gezinsbijslagen » dat is erkend bij artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet.
Zoals de andere « economische en sociale rechten » vermeld in artikel 23, derde lid, van de Grondwet dient het « recht op gezinsbijslag » te worden gewaarborgd teneinde ieder in staat te stellen « een menswaardig leven te leiden », zoals vermeld in artikel 23, eerste lid, van de Grondwet.
B.9.2. Het « recht op gezinsbijslagen » is het recht om van de bevoegde overheid een financiële bijdrage te verkrijgen die op zijn minst gedeeltelijk de kosten van onderhoud en opvoeding van een kind compenseert (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2240/1, p. 2; ibid., 2013-2014, nr. 5-2232/5, pp. 91-92).
B.10. Tijdens de parlementaire voorbereiding van de ordonnantie van 25 april 2019 werd noch de in artikel 4, 1°, van die ordonnantie vermelde woonplaatsvoorwaarde, noch het in B.6 beschreven verschil in behandeling verantwoord.
B.11. In zoverre zij het recht van een kind op kinderbijslag afhankelijk maakt van de inschrijving van dat kind in de bevolkingsregisters, heeft die voorwaarde tot gevolg dat een kind op wie de ordonnantie van 25 april 2019 van toepassing kan zijn en dat daadwerkelijk en hoofdzakelijk in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad verblijft en dat niet kan worden gekoppeld aan een van de gezinsbijslagstelsels die van toepassing zijn in de andere gewesten van het Rijk, het recht op gezinsbijslag kan worden ontnomen dat is erkend bij artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet.
B.12. Uit het voorgaande volgt dat het in B.6 beschreven verschil in behandeling niet redelijk verantwoord is.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De woorden « volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen » in artikel 3, 4°, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 25 april 2019 « tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag » schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 19 januari 2023.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, P. Nihoul