gepubliceerd op 24 april 2023
Uittreksel uit arrest nr. 150/2022 van 17 november 2022 Rolnummer 7657 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 237, § 2, van de Brusselse Huisvestingscode, gesteld door de Vrederechter van het kanton Elsene. Het Grondwette samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, Y. Kherbache, T. (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 150/2022 van 17 november 2022 Rolnummer 7657 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 237, § 2, van de Brusselse Huisvestingscode, gesteld door de Vrederechter van het kanton Elsene.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, Y. Kherbache, T. Detienne, E. Bribosia en W. Verrijdt, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 21 oktober 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 25 oktober 2021, heeft de Vrederechter van het kanton Elsene de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 237 van de Brusselse Huisvestingscode (ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 17 juli 2003 houdende de Brusselse Huisvestingscode) de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in zoverre die bepaling het de verhuurders die rechtspersonen zijn niet mogelijk maakt om voor persoonlijke bewoning de huurovereenkomst op te zeggen aan de huurder van een woning (hoofdverblijfplaats), terwijl die opzeggingsmogelijkheid bestaat voor de verhuurders die natuurlijke personen zijn ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 237, § 2, van de Brusselse Huisvestingscode bepaalt : « De verhuurder kan de huurovereenkomst evenwel te allen tijde beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden, indien hij voornemens is het goed persoonlijk en werkelijk te betrekken of het op dezelfde wijze te laten betrekken door zijn afstammelingen, zijn aangenomen kinderen, zijn bloedverwanten in opgaande lijn, zijn echtgeno(o)t(e), door diens afstammelingen, bloedverwanten in opgaande lijn en aangenomen kinderen, door zijn bloedverwanten in de zijlijn en de bloedverwanten in de zijlijn van zijn echtgenoot tot in de derde graad.
Wordt de opzegging gegeven opdat bloedverwanten in de zijlijn van de derde graad het goed zouden kunnen betrekken, dan kan de opzeggingstermijn niet verstrijken vóór het einde van de eerste driejarige periode vanaf de inwerkingtreding van de huurovereenkomst.
De opzegging vermeldt de identiteit van de persoon die het goed zal betrekken en de band van verwantschap met de verhuurder. Deze laatste moet, op verzoek van de huurder, de band van verwantschap bewijzen. De verhuurder moet binnen een termijn van twee maanden, te rekenen van de kennisgeving ervan, aan dit verzoek voldoen, zoniet kan de huurder de nietigverklaring van de opzegging vorderen. Die vordering moet, op straffe van verval, uiterlijk twee maanden vóór het verstrijken van de opzeggingstermijn worden ingesteld.
Het goed moet binnen een jaar na het verstrijken van de opzegging door de verhuurder of, in geval van verlenging, na de teruggave door de huurder, worden betrokken. Het goed moet gedurende ten minste twee jaar werkelijk en doorlopend betrokken blijven. Indien de verhuurder, zonder het bewijs van buitengewone omstandigheden te leveren, de betrekking van het goed niet binnen de gestelde termijn en voorwaarden verwezenlijkt, heeft de huurder recht op een vergoeding die gelijk is aan achttien maanden huur. De partijen kunnen evenwel overeenkomen om deze mogelijkheid van voortijdige ontbinding uit te sluiten of te beperken ».
B.2. De beëindiging van de huurovereenkomst voor persoonlijke en werkelijke betrekking van het verhuurde goed was reeds in dezelfde bewoordingen voorzien in artikel 4, eerste lid, a), van de wet van 22 december 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/12/1989 pub. 20/03/2009 numac 2009000181 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de bescherming van de gezinswoning sluiten » op de bescherming van de gezinswoning ». Op 17 september 1993 heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat : « [...] de rechtspersoon niet uitgesloten is van de toepassing van art. 4, alinea 1a van de wet van 22 december 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/12/1989 pub. 20/03/2009 numac 2009000181 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de bescherming van de gezinswoning sluiten, [...] Overwegende dat artikel 4, alinea 1, a, van de wet van 22 december 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/12/1989 pub. 20/03/2009 numac 2009000181 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de bescherming van de gezinswoning sluiten op de bescherming van de gezinswoning de ` verhuurder ' of de ` verkrijger ' toelaat onder bepaalde voorwaarden af te wijken van de wettelijke huurverlenging, zonder die mogelijkheid te beperken tot enkel natuurlijke personen » (Cass., 17 september 1993, Arr. Cass., 1993, nr. 335).
Die beëindiging werd behouden door artikel 3, § 2, van de wet van 20 februari 1991 » houdende wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake huishuur ». De parlementaire voorbereiding van die wet vermeldt : « Littera a neemt de klassieke bepaling betreffende de persoonlijke bewoning van het goed over die is gesteld in artikel 4, § 1, van de wet van 22 december 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/12/1989 pub. 20/03/2009 numac 2009000181 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de bescherming van de gezinswoning sluiten.
Er moet worden opgemerkt dat de persoonlijke en werkelijke bewoning van het goed ook kan worden beschouwd uit hoofde van een verhuurder-rechtspersoon die voornemens is zijn zetel in het gehuurde goed te vestigen » (Parl. St., Kamer, 1990-1991, nr. 1357/1, p. 13).
Ingevolge de overdracht van de bevoegdheid inzake de woninghuurovereenkomsten aan de gewesten, heeft het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de ordonnantie van 27 juli 2017 » houdende de regionalisering van de woninghuurovereenkomst » aangenomen, die werd opgenomen in Titel XI van de Brusselse Huisvestingscode en die in werking is getreden op 1 januari 2018. De in het geding zijnde bepaling, die de beëindiging voor persoonlijke en werkelijke betrekking van het verhuurde goed betreft, werd eveneens overgenomen, zonder wezenlijke wijziging. De parlementaire voorbereiding van de bepaling vermeldt : « De principes inzake de duur van de huurovereenkomst zijn, algemeen, die welke golden onder de toepassing van de wet van 20 februari 1991. [...] §§ 2 tot 4 bevatten de redenen voor verbreking zoals reeds bekrachtigd door artikel 3, §§ 2 tot 4, van de wet van 20 februari 1991 » (Parl.
St., Brussels Hoofdstedelijk Parlement, 2016-2017, nr. A-488/1, pp. 39-40).
B.3. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in die zin geïnterpreteerd dat zij aan de verhuurders die rechtspersonen zijn niet toelaat om voor persoonlijke en werkelijke betrekking de huurovereenkomst op te zeggen aan een huurder van een woning-hoofdverblijfplaats.
B.4. Het komt in de regel aan de verwijzende rechter toe de bepalingen die hij toepast te interpreteren, onder voorbehoud van een kennelijk verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepaling.
B.5. Uit de in B.2 vermelde elementen blijkt dat de beëindiging voor persoonlijke en werkelijke betrekking van het verhuurde goed, zoals die is verankerd in de in het geding zijnde bepaling, zowel door een natuurlijke persoon als door een rechtspersoon kan worden toegepast.
B.6. De prejudiciële vraag berust op een kennelijk verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepaling. Bijgevolg behoeft de prejudiciële vraag geen antwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 17 november 2022.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux P. Nihoul