Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 12 juli 2022

Uittreksel uit arrest nr. 14/2022 van 3 februari 2022 Rolnummer 7502 In zake: de prejudiciële vraag over artikel 65/1, § 2, van de wet van 16 maart 1968 « betreffende de politie over het wegverkeer », gelezen in samenhang met de artikele Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022202432
pub.
12/07/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 14/2022 van 3 februari 2022 Rolnummer 7502 In zake: de prejudiciële vraag over artikel 65/1, § 2, van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten « betreffende de politie over het wegverkeer », gelezen in samenhang met de artikelen 187, § 7, en 206 van het Wetboek van strafvordering, gesteld door de Politierechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Aalst.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters en S. de Bethune, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 18 januari 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 25 januari 2021, heeft de Politierechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Aalst, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 65/1, § 2 van de Wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer, zoals ingevoegd door art. 45 van de Programmawet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 25/12/2016 pub. 29/12/2016 numac 2016021100 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, samen gelezen met art. 187 § 7 en art. 206 Wetboek van Strafvordering, de bepalingen over de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in de interpretatie dat deze bepaling, niet toelaat om afstand te doen van het beroep tegen het bevel tot betalen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of artikel 65/1, § 2, van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten « betreffende de politie over het wegwerkeer » (hierna : de Wegverkeerswet) de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet en artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens schendt in de interpretatie dat die bepaling niet toelaat afstand te doen van het beroep tegen het bevel tot betalen, terwijl een persoon die hoger beroep instelt tegen een vonnis of er verzet tegen aantekent wel afstand kan doen van zijn beroep, overeenkomstig de artikelen 187, § 7, en 206 van het Wetboek van strafvordering.

B.2.1. Artikel 65/1, § 2, van de Wegverkeerswet, zoals van toepassing voor de verwijzende rechter, bepaalt : « De overtreder of diens advocaat kan binnen de dertig dagen volgend op de dag van ontvangst van het bevel tot betalen beroep aantekenen bij de bevoegde politierechtbank. Het beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift dat neergelegd wordt op de griffie van de bevoegde politierechtbank of bij een aangetekende zending of via elektronische post die aan de griffie worden verzonden. In die laatste gevallen geldt de datum van verzending van de aangetekende zending of van de elektronische post als datum waarop het verzoekschrift werd ingediend.

De aangetekende zending wordt geacht te zijn verzonden de derde werkdag voor de ontvangst ervan op de griffie.

Het verzoekschrift wordt met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft. Op straffe van onontvankelijkheid vermeldt het verzoekschrift het nummer van het proces-verbaal of het systeemnummer.

Het verzoekschrift wordt ingeschreven in het daartoe bestemde register.

De verjaring van de strafvordering wordt geschorst vanaf de dag dat het verzoekschrift wordt ingediend, tot de dag van het definitieve vonnis.

De overtreder wordt binnen een termijn van dertig dagen vanaf de inschrijving in het daartoe bestemde register door de griffier per gerechtsbrief of per aangetekende zending opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. De griffier zendt een kopie van het verzoekschrift over aan de procureur des Konings en deelt hem de datum van de zitting mee.

De griffier deelt onverwijld de definitieve beslissing inzake de ontvankelijkheid van het beroep mee aan de procureur des Konings.

Indien het beroep ontvankelijk wordt verklaard, wordt het bevel tot betalen als niet bestaande beschouwd ».

B.2.2. Het in het geding zijnde artikel 65/1, § 2, van de Wegverkeerswet werd evenwel in zijn geheel vervangen bij artikel 29, 2°, van de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten « om justitie menselijker, sneller en straffer te maken » (Belgisch Staatsblad, 30 november 2021, inwerkingtreding op 10 december 2021) en bepaalt thans : « De persoon die het bevel tot betalen heeft ontvangen of diens advocaat kan binnen dertig dagen volgend op de dag van ontvangst van het bevel tot betalen beroep aantekenen bij de politierechtbank bevoegd volgens de plaats van de overtreding. Het beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift dat neergelegd wordt op de griffie van de bevoegde politierechtbank of bij een aangetekende zending of via elektronische post die aan de griffie worden verzonden. In die laatste gevallen geldt de datum van verzending van de aangetekende zending of van de elektronische post als datum waarop het verzoekschrift werd ingediend. De aangetekende zending wordt geacht te zijn verzonden de derde werkdag voor de ontvangst ervan op de griffie.

Op straffe van nietigheid vermeldt het verzoekschrift : 1° de naam, de voornaam en de woonplaats van de partij die beroep aantekent;2° het nummer van het proces-verbaal of het systeemnummer dat wordt vermeld op het bevel tot betalen;3° dat het om een beroep tegen het bevel tot betalen gaat;4° de redenen van het beroep. Het verzoekschrift houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft.

Het verzoekschrift wordt ingeschreven in het daartoe bestemde register.

De verjaring van de strafvordering wordt geschorst vanaf de dag dat het verzoekschrift wordt ingediend, tot de dag van het definitieve vonnis.

De verzoeker wordt binnen een termijn van dertig dagen vanaf de inschrijving in het daartoe bestemde register door de griffier per gerechtsbrief, per aangetekende zending of overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. De griffier zendt een kopie van het verzoekschrift over aan de procureur des Konings en deelt hem de datum van de zitting mee.

Het beroep maakt de zaak in zijn geheel aanhangig voor de strafrechtelijke kamer van de politierechtbank die eerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeelt.

Indien het beroep ontvankelijk wordt verklaard, wordt het bevel tot betalen als niet bestaande beschouwd. De rechtbank beoordeelt de overtredingen die aan de grondslag liggen van het bevel tot betalen, ten gronde en maakt, indien deze bewezen worden verklaard, toepassing van de strafwet.

De bij verstek veroordeelde kan tegen het vonnis in verzet komen overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 187 van het Wetboek van strafvordering.

Tegen de beslissing van de politierechtbank kan hoger beroep worden ingesteld volgens de bepalingen opgenomen in het Wetboek van strafvordering ».

De voormelde wijziging laat het in de prejudiciële vraag opgeworpen grondwettigheidsprobleem onverlet.

B.2.3. Artikel 187, § 7, van het Wetboek van strafvordering bepaalt : « De partij die verzet heeft gedaan kan ervan afstand doen of dat beperken volgens de nadere regels inzake afstand of beperking in hoger beroep, verduidelijkt in artikel 206 ».

Artikel 206 van hetzelfde Wetboek bepaalt : « De partijen in het geding kunnen afstand doen van het ingesteld hoger beroep of het ingesteld hoger beroep beperken, met een verklaring, ingediend op de griffie van de rechtbank of het hof die van het hoger beroep kennis moet nemen.

De verklaring kan in voorkomend geval ook worden gedaan op de griffie van de gevangenis of van het gemeenschapscentrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.

Van de verklaring wordt proces-verbaal opgemaakt in het daartoe bestemd register.

Bij de in het tweede lid voorziene gevallen geven de bestuurders van de inrichtingen van die verklaring onmiddellijk bericht aan het openbaar ministerie bij de rechtbank of het hof die van het hoger beroep kennis moet nemen en stelt hem, binnen vierentwintig uren, een uitgifte van het proces-verbaal in handen. Bericht en uitgifte worden bij het dossier gevoegd.

Van de afstand of beperking door het openbaar ministerie gedaan, worden de beklaagde, en in voorkomend geval de burgerlijke partij, of hun advocaten, binnen de vierentwintig uren op de hoogte gesteld.

De partijen in het geding kunnen ook op de zitting afstand doen van het ingesteld hoger beroep of het ingesteld hoger beroep beperken.

De afstand of beperking van het ingesteld hoger beroep kan worden ingetrokken totdat er akte van is verleend door het hof of de rechtbank die van het hoger beroep kennis moet nemen.

Ingeval van hoger beroep met betrekking tot de burgerlijke rechtsvordering, kan de partij tegen wie het hoger beroep gericht is, evenwel beslissen de afstand niet te aanvaarden indien incidenteel beroep is ingesteld ».

B.3. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.4.1. De Ministerraad doet gelden dat de in de prejudiciële vraag beoogde personen niet vergelijkbaar zijn. De persoon die afstand kan doen van zijn hoger beroep, met toepassing van artikel 206 van het Wetboek van strafvordering, bevindt zich in de situatie waarbij een rechtbank zich reeds gebogen heeft over zijn schuldvraag en de straftoemeting, waarbij het openbaar ministerie zelf hoger beroep kan instellen en waarbij de afstand van zijn hoger beroep niet automatisch de afstand door het openbaar ministerie inhoudt. De persoon die beroep instelt tegen het bevel tot betalen, met toepassing van artikel 65/1, § 2, van de Wegverkeerswet, heeft daarentegen nog geen rechterlijke toetsing ondergaan en het openbaar ministerie kan niet zelf in beroep gaan.

B.4.2. Verschil en niet-vergelijkbaarheid mogen niet worden verward.

De verschillen waarnaar de Ministerraad verwijst, kunnen weliswaar een element zijn in de beoordeling van een verschil in behandeling, maar zij kunnen niet volstaan om tot de niet-vergelijkbaarheid te besluiten, anders zou de toetsing aan het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie van elke inhoud worden ontdaan.

De verschillen tussen een verzoeker die beroep instelt tegen een bevel tot betalen en een verzoeker die hoger beroep instelt tegen een vonnis sluiten niet uit dat de in de prejudiciële vraag bedoelde categorieën van personen met elkaar worden vergeleken ten aanzien van de mogelijkheid om al dan niet afstand te doen van het door hen ingediende beroep.

B.5. Het bevel tot betalen is initieel ingevoerd bij de wet van 22 april 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/04/2012 pub. 25/06/2012 numac 2012014229 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968 sluiten en had tot doel « te voorkomen dat boetes onbetaald zouden blijven en de politieparketten te ontlasten » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2074/002, p. 3) : « Het bevel tot betalen wordt na de onmiddellijke inning en eventueel de minnelijke schikking en vóór de dagvaarding voor de politierechtbank geschoven zonder dat de overtreder enig recht verliest of de bevoegdheden van de rechtbank worden ingekort » (ibid.).

De parlementaire voorbereiding van de programmawet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 25/12/2016 pub. 29/12/2016 numac 2016021100 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten vermeldt : « Het [...] is de laatste stap in de procedure van een eventueel verval van de strafvordering tegen betaling van een som » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2208/001, p. 28).

B.6.1. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 22 april 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/04/2012 pub. 25/06/2012 numac 2012014229 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968 sluiten en de programmawet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 25/12/2016 pub. 29/12/2016 numac 2016021100 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten kan niet worden afgeleid dat het niet voorzien in de mogelijkheid om afstand te doen van het ingediende beroep tegen het bevel tot betalen, doelbewust dan wel een vergetelheid is. Dit impliceert niet dat er hierdoor geen redelijke verantwoording is voor het in het geding zijnde verschil in behandeling. Het Hof kan niet tot een schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie besluiten om de enkele reden dat uit de parlementaire voorbereiding niet de objectieve en redelijke verantwoording van het verschil in behandeling blijkt. De vaststelling dat een dergelijke verantwoording niet in de parlementaire voorbereiding is vermeld, sluit immers niet uit dat aan een maatregel een doelstelling van algemeen belang ten grondslag kan liggen die het eruit voortvloeiende verschil in behandeling in redelijkheid kan verantwoorden.

B.6.2. Zoals in B.5 is vermeld, vormt de proceseconomie één van de redenen tot het invoeren van het bevel tot betalen in de Wegverkeerswet. De overtreder die niet betaalt en niet ingaat op een voorstel tot minnelijke schikking, ontvangt een van rechtswege uitvoerbaar bevel tot betalen. De overtreder heeft evenwel steeds de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen dat bevel tot betalen, waardoor de politierechter wordt geadieerd.

B.7.1. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk de aard van de beslissing waartegen een beroep wordt ingesteld, zijnde een bevel tot betalen dan wel een vonnis.

B.7.2. Het bevel tot betalen is in beginsel de vijfde aanmaning tot betalen. « De overtreder krijgt namelijk een onmiddellijke inning, een rappel daarvan, een minnelijke schikking en opnieuw een rappel alvorens er een bevel tot betalen wordt uitgevaardigd » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2208/001, p. 29). De verzoeker heeft derhalve reeds op verschillende ogenblikken de kans gehad de strafvordering te doen vervallen door het betalen van de verkeersboete.

Echter, de zaak zal pas voor het eerst door een rechter kunnen worden beoordeeld, zowel wat betreft de schuldvraag als wat betreft de straftoemeting, wanneer een beroep tegen het bevel tot betalen wordt ingediend.

B.7.3. De vaststelling dat bij een bevel tot betalen enkel de overtreder een beroep kan instellen en niet het openbaar ministerie, terwijl bij een vonnis ook het openbaar ministerie ook hoger beroep kan instellen, kan niet verantwoorden waarom de overtreder geen mogelijkheid zou hebben om afstand te doen van zijn ingesteld beroep.

Daarnaast kan de doelstelling « politieparketten te ontlasten » verantwoorden waarom de adiëring van de rechterlijke macht pas mogelijk is nadat het bevel tot betalen ontvangen is, maar niet verantwoorden waarom, in geval van beroep door de overtreder, hij naderhand niet de mogelijkheid zou hebben om van dat beroep afstand te doen.

B.7.4. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat de in het geding zijnde bepaling, in de interpretatie dat afstand van beroep tegen het bevel tot betalen niet mogelijk is, niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Gelet op het voorgaande is het niet noodzakelijk de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met artikel 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, te onderzoeken.

In die interpretatie dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.

B.8.1. De in het geding zijnde bepaling kan evenwel op een andere, grondwetsconforme wijze worden geïnterpreteerd.

Er dient immers rekening te worden gehouden met het feit dat het recht op beroep heel nauw samenhangt met het recht op afstand van dit beroep.

Overeenkomstig artikel 2 van het Gerechtelijk Wetboek zijn « de in dit wetboek gestelde regels [...] van toepassing op alle rechtsplegingen, behoudens wanneer deze geregeld worden door niet uitdrukkelijk opgeheven wetsbepalingen of door rechtsbeginselen, waarvan de toepassing niet verenigbaar is met de toepassing van de bepalingen van dit wetboek ». Zo werd er terecht opgemerkt dat de regels van het Gerechtelijk Wetboek « het gemeen recht van de rechtspleging » uitmaken, met inbegrip van de strafrechtspleging (memorie van toelichting van het ontwerp van wet houdende het Gerechtelijk Wetboek, Parl. St., Senaat, 1963-1964, nr. 60, p. IV, en het verslag van de koninklijk commissaris van de gerechtelijke hervorming, ibid., p. 60).

Daarnaast bepaalt artikel 823, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek dat afstand van geding geoorloofd is in alle zaken. Er kan bijgevolg worden aangenomen dat wanneer iemand de bevoegdheid heeft om een beroep in te dienen tegen een bevel tot betalen, dit ook de bevoegdheid moet inhouden om afstand te doen van dat beroep.

B.8.2. In de interpretatie dat afstand van beroep tegen het bevel tot betalen mogelijk is, is het in het geding zijnde verschil in behandeling onbestaande.

In die interpretatie dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 65/1, § 2, van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten « betreffende de politie over het wegverkeer » schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de interpretatie dat de verzoeker geen afstand kan doen van zijn beroep tegen het bevel tot betalen. - Dezelfde bepaling schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in de interpretatie dat de verzoeker afstand kan doen van zijn beroep tegen het bevel tot betalen.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 3 februari 2022.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, L. Lavrysen

^