gepubliceerd op 06 april 2022
Uittreksel uit arrest nr. 169/2021 van 25 november 2021 Rolnummer 7365 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 19bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 « tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 169/2021 van 25 november 2021 Rolnummer 7365 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 19bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 « tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst der onderwijsinstellingen van de Franse Gemeenschap », zoals ingevoegd bij artikel 156 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 10 maart 2006 « betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst », gesteld door de Raad van State.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne en D. Pieters, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 247.028 van 11 februari 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 februari 2020, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 19bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst der onderwijsinstellingen van de Franse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 10 maart 2006 en zoals het was opgesteld vóór de wijziging ervan bij het decreet van 11 juli 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/07/2018 pub. 28/08/2018 numac 2018013341 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende verschillende maatregelen betreffende het statuut van het onderwijzend personeel type decreet prom. 11/07/2018 pub. 10/08/2018 numac 2018031663 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende diverse bepalingen inzake het gespecialiseerd onderwijs sluiten, de artikelen 10, 11 of 24 van de Grondwet in zoverre die bepaling niet voorziet in de mogelijkheid, voor het personeelslid op wie zij van toepassing is, om tegen de beslissing tot ontslag wegens een zware fout, zonder opzegtermijn, bezwaar in te dienen bij een kamer van beroep, terwijl die mogelijkheid uitdrukkelijk is voorbehouden, bij de artikelen 28bis en 43ter van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, respectievelijk aan de tijdelijk aangestelde personeelsleden die wegens een zware fout zonder opzegtermijn zijn ontslagen en aan de prioritaire tijdelijke of beschermde tijdelijke personeelsleden die wegens een zware fout zonder opzegtermijn zijn ontslagen, en terwijl die mogelijkheid eveneens is voorbehouden aan de tijdelijken die met een opzegtermijn zijn ontslagen en aan de prioritaire tijdelijken of beschermde tijdelijken die met een opzegtermijn zijn ontslagen, bij respectievelijk de artikelen 28 en 43 van hetzelfde koninklijk besluit van 22 maart 1969, alsook aan de leraars-stagiairs godsdienst die met een opzegtermijn zijn ontslagen, bij artikel 18 van het voormelde koninklijk besluit van 25 oktober 1971 ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 19bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 « tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst der onderwijsinstellingen van de Franse Gemeenschap » (hierna : het koninklijk besluit van 25 oktober 1971), zoals ingevoegd bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 10 maart 2006 « betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst » (hierna : het decreet van 10 maart 2006) en zoals het was opgesteld vóór de wijziging ervan bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 11 juli 2018 « houdende verschillende maatregelen betreffende het statuut van het onderwijzend personeel » (hierna : het decreet van 11 juli 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/07/2018 pub. 28/08/2018 numac 2018013341 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende verschillende maatregelen betreffende het statuut van het onderwijzend personeel type decreet prom. 11/07/2018 pub. 10/08/2018 numac 2018031663 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende diverse bepalingen inzake het gespecialiseerd onderwijs sluiten).
B.1.2. Zoals het van toepassing is in de zaak voor de verwijzende rechter, bepaalt artikel 19bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 : « § 1. Elke stagiair kan wegens een zware fout zonder vooropzeg ontslagen worden. Als zware fout wordt elke nalatigheid beschouwd die elke samenwerking tussen het personeelslid en het inrichtingshoofd van de inrichting waar hij aangesteld is onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. § 2. Vanaf het ogenblik dat hij op de hoogte is van elementen die een zware fout zouden kunnen uitmaken, roept het inrichtingshoofd bij een ter post aangetekend schrijven het personeelslid op voor een hoorzitting die ten vroegste vijf werkdagen en ten laatste tien werkdagen na de versturing van de oproepingsbrief moet plaatshebben.
De procedure verloopt verder wanneer het personeelslid niet op de hoorzitting verschijnt of er niet vertegenwoordigd wordt.
Bij de hoorzitting kan het personeelslid bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden, in dienstactiviteit of in ruste, van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging. § 3. Als het inrichtingshoofd na de hoorzitting of bij afwezigheid van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger op de hoorzitting meent dat er voldoende elementen zijn die een zware fout verantwoorden, zendt hij het voorstel tot ontslag onmiddellijk over aan de Regering die haar beslissing binnen de drie werkdagen vanaf de versturing van het voorstel meedeelt.
Het ontslag gaat mee met het bewijs dat de verweten feiten werkelijk zijn gebeurd. Het wordt ofwel bij deurwaardersexploot, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven, dat uitwerking heeft met ingang van de derde werkdag volgend op de datum van versturing, meegedeeld aan het personeelslid.
Een kopie van de beslissing wordt overgezonden aan het hoofd van de eredienst ».
B.1.3. Artikel 19bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 preciseert de nadere regels van de procedure voor ontslag wegens een zware fout, zonder opzegtermijn, die van toepassing is op de stagedoende leermeesters en leraars godsdienst van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs.
B.2.1. Artikel 19bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 werd, met ingang van 1 september 2018, gewijzigd bij artikel 37 van het decreet van 11 juli 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/07/2018 pub. 28/08/2018 numac 2018013341 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende verschillende maatregelen betreffende het statuut van het onderwijzend personeel type decreet prom. 11/07/2018 pub. 10/08/2018 numac 2018031663 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende diverse bepalingen inzake het gespecialiseerd onderwijs sluiten. Naast een aantal andere wijzigingen, heeft die bepaling in artikel 19bis een vierde paragraaf ingevoegd, die luidt als volgt : « Binnen tien dagen na de kennisgeving, bedoeld in § 3, kan het personeelslid bij aangetekend schrijven tegen de beslissing tot ontslag zonder opzegtermijn voor een zware fout bij de Kamer van Beroep in beroep gaan.
Het beroep is niet opschortend.
Het niet-verschijnen van de rechtmatig opgeroepen partij of diens vertegenwoordiger verhindert niet dat de Kamer van Beroep een beslissing neemt.
De Kamer van Beroep brengt haar met redenen omklede advies uit aan de Regering binnen een maand na de datum van ontvangst van het beroep, door toepassing van de opschorting van tijd als bedoeld in artikel 147, lid 2. De Regering doet een uitspraak binnen een maand na ontvangst van het advies van de Kamer van Beroep ».
B.2.2. Ingevolge de wijziging ervan bij het decreet van 11 juli 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/07/2018 pub. 28/08/2018 numac 2018013341 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende verschillende maatregelen betreffende het statuut van het onderwijzend personeel type decreet prom. 11/07/2018 pub. 10/08/2018 numac 2018031663 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende diverse bepalingen inzake het gespecialiseerd onderwijs sluiten, bepaalt artikel 19bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 voortaan dus dat een stagedoende leraar of leermeester godsdienst van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs in beroep kan gaan bij de kamer van beroep om de ten aanzien van hem genomen beslissing tot ontslag wegens een zware fout te betwisten. De parlementaire voorbereiding van het decreet van 11 juli 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/07/2018 pub. 28/08/2018 numac 2018013341 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende verschillende maatregelen betreffende het statuut van het onderwijzend personeel type decreet prom. 11/07/2018 pub. 10/08/2018 numac 2018031663 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende diverse bepalingen inzake het gespecialiseerd onderwijs sluiten preciseert in dat verband : « Het doel is de harmonisering van de tuchtprocedures, de procedures tot verwijdering, het opstellen van de verslagen en beoordelingsstaten, alsook het beroep daartegen,... in de verschillende statuten van het officieel onderwijs. Op die manier waarborgt men een gelijke behandeling van alle door die statuten beoogde personeelsleden, overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van de Grondwet [...]. Vanuit die optiek van harmonisering van de statuten wordt in de volgende maatregelen voorzien : [...] er wordt ook voorzien in een beroep tegen het ontslag wegens een zware fout van een technisch personeelslid van de CPMS (Centres psycho-médico-sociaux), en van een leermeester/leraar godsdienst. Met de invoering van die maatregelen wordt, voor elk ontslag, ongeacht de categorie waartoe het personeelslid behoort (tijdelijk of stagedoend), ongeacht het statuut dat op hem/haar van toepassing is, ongeacht of het ontslag is uitgesproken met een opzegtermijn dan wel wegens een zware fout, in een beroep bij de kamer van beroep voorzien » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2017-2018, nr. 657/1, pp. 5 en 6). « De wijziging die wordt aangebracht heeft tot doel een gelijke behandeling van soortgelijke categorieën van personeel te verzekeren.
Er wordt voorzien in een mogelijkheid om beroep in te stellen bij de kamer van beroep in geval van ontslag wegens een zware fout van een leermeester godsdienst/leraar godsdienst van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs, zoals die mogelijkheid reeds bestaat voor de andere leerkrachten die onderworpen zijn aan het statuut van 22 maart 1969.
Dat artikel verduidelijkt eveneens de opschorting van de termijn op het niveau van de kamer van beroep, en de inwerkingtreding van de maatregel » (ibid., p. 12).
B.3.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op het verschil in behandeling tussen de stagedoende leermeesters en leraars godsdienst van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs die zijn ontslagen wegens een zware fout, zonder opzegtermijn, en, enerzijds, de andere tijdelijke, prioritaire tijdelijke en beschermde tijdelijke leden van het onderwijzend personeel van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs die zijn ontslagen wegens een zware fout, zonder opzegtermijn, en, anderzijds, de stagedoende leraars godsdienst van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs die zijn ontslagen met een opzegtermijn alsook de andere tijdelijke, prioritaire tijdelijke en beschermde tijdelijke personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs die zijn ontslagen met een opzegtermijn. Krachtens artikel 19bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971, zoals het van toepassing is in de zaak voor de verwijzende rechter, kunnen de stagedoende leermeesters en leraars godsdienst van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs die zijn ontslagen wegens een zware fout niet verzoeken om het advies van een kamer van beroep tegen de ontslagmaatregel die ten aanzien van hen is genomen, terwijl wel in die mogelijkheid is voorzien, krachtens verschillende bepalingen van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 en van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 « tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen » (hierna : het koninklijk besluit van 22 maart 1969), voor de voormelde leden van het onderwijzend personeel van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs.
B.3.2. De prejudiciële vraag betreft de bestaanbaarheid van dat verschil in behandeling met de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet.
B.4.1. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet waarborgen het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Artikel 24, § 4, van de Grondwet is een bijzondere toepassing van dat beginsel in onderwijszaken.
B.4.2. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.5.1. De Franse Gemeenschapsregering voert aan dat de stagedoende leermeesters en leraars godsdienst van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs die zijn ontslagen wegens een zware fout, zonder opzegtermijn, enerzijds, en de andere prioritaire tijdelijke en beschermde tijdelijke leden van het onderwijzend personeel van dat onderwijs die zijn ontslagen met een opzegtermijn alsook de stagedoende leraars godsdienst van dat onderwijs die zijn ontslagen met een opzegtermijn, anderzijds, niet vergelijkbaar zijn in het licht van de in het geding zijnde bepaling, gelet op de ernst van de fout die aanleiding heeft gegeven tot het ontslag.
B.5.2. Verschil en niet-vergelijkbaarheid mogen niet met elkaar worden verward. Te dezen moet het Hof zich uitspreken over de vergelijking tussen leden van het onderwijzend personeel van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs die niet vastbenoemd zijn en ten aanzien van wie een ontslagmaatregel is genomen. Die categorieën van personen zijn vergelijkbaar. Het loutere feit dat het ontslag in het ene geval niet gepaard gaat met een opzegtermijn en in de andere gevallen wel, kan weliswaar een element zijn in de beoordeling van een verschil in behandeling, maar kan niet volstaan om tot de niet-vergelijkbaarheid te besluiten, anders zou de toetsing aan het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie van elke inhoud worden ontdaan.
B.6.1. Artikel 19bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971, zoals het van toepassing is op het geschil voor de verwijzende rechter, biedt de stagedoende leermeesters en leraars godsdienst van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs die zijn ontslagen wegens een zware fout niet de mogelijkheid om in beroep te gaan bij een kamer van beroep ter betwisting van de ten aanzien van hen genomen beslissing tot ontslag.
B.6.2. De mogelijkheid om in beroep te gaan bij een kamer van beroep was oorspronkelijk bedoeld voor verscheidene personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs die niet vastbenoemd waren en ten aanzien van wie een ontslagmaatregel was genomen met een opzegtermijn.
Wat betreft de tijdelijke leden van het onderwijzend personeel die worden ontslagen met een opzegtermijn, bepaalt artikel 28, vijfde en zesde lid, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 : « Het tijdelijk personeelslid dat opgezegd is, mag binnen de tien dagen na de kennisgeving van de opzegging een aangetekend bezwaarschrift indienen bij de Minister, die het onmiddellijk doorstuurt naar de raad van beroep. Deze brengt bij de Minister advies uit binnen een termijn van ten hoogste twee maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het bezwaarschrift, door toepassing van de opschorting van tijd als bedoeld in artikel 147, lid 2. De Minister beslist binnen een termijn van één maand ingaande op de datum van ontvangst van het advies.
Op eigen verzoek wordt het tijdelijk personeelslid door de raad van beroep gehoord. Hij mag zich laten bijstaan door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de in actieve dienst zijnde of gepensioneerde personeelsleden van het rijksonderwijs of door een afgevaardigde van een erkende vakvereniging ».
Wat betreft de prioritaire tijdelijke of beschermde tijdelijke leden van het onderwijzend personeel die worden ontslagen met een opzegtermijn, bepaalt artikel 43, eerste tot vijfde lid, van hetzelfde koninklijk besluit : « De prioritair tijdelijke of de beschermde tijdelijke tegen wie een gemotiveerd voorstel tot ontslag wordt geformuleerd, kan binnen tien dagen een bezwaarschrift indienen bij het inrichtingshoofd of de door de Regering aangewezen ambtenaar-generaal of de afgevaardigde van die ambtenaar, die hem dezelfde dag de ontvangst ervan bevestigt.
Het inrichtingshoofd of de door de Regering aangewezen ambtenaar-generaal of de afgevaardigde van die ambtenaar zendt het bezwaarschrift de dag van de ontvangst over aan de Minister. Zodra de Minister het bezwaarschrift ontvangen heeft, stuurt hij het door naar de raad van beroep. Deze brengt bij de Minister advies uit binnen een termijn van ten hoogste twee maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het bezwaarschrift, door toepassing van de opschorting van tijd als bedoeld in artikel 147, alinea 2.
Het personeelslid wordt op eigen verzoek door de raad van beroep gehoord. Hij mag zich laten bijstaan door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de in actieve dienst zijnde of gepensioneerde personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, of door een afgevaardigde van een erkende vakvereniging.
De niet-verschijning van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger belet de raad van beroep niet, zich uit te spreken.
De Minister beslist binnen de maand te rekenen van de ontvangst van het advies. Bij gebrek aan ministeriële beslissing binnen deze termijn geldt het advies van de raad van beroep als beslissing ».
Wat betreft de stagedoende leraars godsdienst die worden ontslagen met een opzegtermijn, bepaalt artikel 18, § 3, eerste tot vijfde lid, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 : « De stagiair waarvoor een gemotiveerd voorstel tot ontslag gemaakt wordt, kan binnen de tien dagen een schriftelijke klacht indienen bij het inrichtingshoofd dat de ontvangst ervan de dag zelf bewijst.
Het inrichtingshoofd zendt dezelfde dag het voorstel tot ontslag over aan de Regering. Hij overhandigt een kopie aan zijn inspecteur of aan het hoofd van de eredienst naargelang het geval. Bij ontvangst van deze kopie maakt de Regering de klacht over aan de Raad van beroep.
Deze geeft zijn advies aan de Regering binnen een termijn van hoogstens twee maanden vanaf de datum van ontvangst van de klacht.
Het personeelslid wordt op zijn aanvraag gehoord door de Raad van beroep. Het kan bijgestaan worden door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, in dienstactiviteit of in ruste, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.
Bij het niet verschijnen van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger kan de Raad zich toch uitspreken.
De Regering doet uitspraak binnen de termijn van een maand vanaf de ontvangst van het advies van de Raad van beroep. Wanneer het ontslag voorgesteld werd door het hoofd van de eredienst of door de bevoegde inspecteur, is de Regering gebonden door het advies van de Raad van beroep ».
B.6.3. De decreetgever heeft vervolgens die mogelijkheid om in beroep te gaan bij een kamer van beroep uitgebreid tot bepaalde personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs die worden ontslagen wegens een zware fout, zonder opzegtermijn.
B.6.4. Wat betreft de tijdelijke leden van het onderwijzend personeel die zijn ontslagen wegens een zware fout, zonder opzegtermijn, bepaalt artikel 28bis, § 4, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969, zoals ingevoegd bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 10 februari 2011 « houdende diverse bepalingen inzake leerplichtonderwijs en onderwijs voor sociale promotie » (hierna : het decreet van 10 februari 2011Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/02/2011 pub. 25/02/2011 numac 2011029084 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende diverse bepalingen inzake leerplichtonderwijs en onderwijs voor sociale promotie sluiten) : « Het personeelslid kan binnen de tien dagen een schriftelijke klacht bij de Minister indienen. Die klacht wordt per aangetekende brief ingediend. Zodra de Minister de klacht ontvangen heeft, kan hij de klacht bij de Raad van beroep doen toekomen. Deze brengt zijn advies uit aan de Regering binnen een termijn van hoogstens twee maanden na de datum van ontvangst van de klacht.
Het personeelslid wordt op eigen aanvraag door de Raad van beroep verhoord. Hij kan zich laten bijstaan door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, in dienstactiviteit of in ruste, of door een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie.
De niet-verschijning van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken.
De Regering doet uitspraak vanaf de ontvangst van het advies ».
Wat betreft de prioritaire tijdelijke en beschermde tijdelijke leden van het onderwijzend personeel die zijn ontslagen wegens een zware fout, zonder opzegtermijn, bepaalt artikel 43ter, § 4, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969, zoals het werd ingevoegd bij het decreet van 10 februari 2011Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/02/2011 pub. 25/02/2011 numac 2011029084 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende diverse bepalingen inzake leerplichtonderwijs en onderwijs voor sociale promotie sluiten : « Het personeelslid kan binnen de tien dagen een schriftelijke klacht bij de Minister indienen. Die klacht wordt per aangetekende brief ingediend. Zodra de Minister de klacht ontvangen heeft, kan hij de klacht bij de Raad van beroep doen toekomen. Deze brengt zijn advies uit aan de Regering binnen een termijn van hoogstens twee maanden na de datum van ontvangst van de klacht.
Het personeelslid wordt op eigen aanvraag door de Raad van beroep verhoord. Hij kan zich laten bijstaan door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, in dienstactiviteit of in ruste, of door een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie.
De niet-verschijning van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken.
De Regering doet uitspraak vanaf de ontvangst van het advies ».
In de parlementaire voorbereiding van het decreet van 10 februari 2011Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/02/2011 pub. 25/02/2011 numac 2011029084 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende diverse bepalingen inzake leerplichtonderwijs en onderwijs voor sociale promotie sluiten wordt gepreciseerd dat, wat betreft de procedure voor ontslag wegens een zware fout, zonder opzegtermijn, zoals bepaald in de voormelde artikelen 28bis en 43ter, de decreetgever zich heeft geïnspireerd op het koninklijk besluit van 22 maart 1969, meer bepaald op de beroepsmogelijkheden die zijn vastgelegd in de voormelde artikelen 28 en 43 van dat koninklijk besluit : « Gelet op de zwaarte van de sanctie van ontslag wegens een zware fout, zonder opzegtermijn, strekt het voorliggende amendement dus ertoe een mogelijkheid toe te kennen tot indiening van een bezwaar, die vergelijkbaar is met de bestaande regeling in geval van ontslag met opzegtermijn » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2010-2011, nr. 161/2, p. 3).
B.6.5. Die evolutie toont aan dat, bij de aanneming van artikel 19bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971, bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 10 maart 2006, de stagedoende leermeesters en leraars godsdienst van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs die waren ontslagen wegens een zware fout, zonder opzegtermijn, op dezelfde manier werden behandeld als de tijdelijke, prioritaire tijdelijke en beschermde tijdelijke leden van het onderwijzend personeel van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs die waren ontslagen wegens een zware fout, zonder opzegtermijn, omdat geen enkele van de personen die tot die twee categorieën behoorden over de mogelijkheid beschikte om in beroep te gaan bij een kamer van beroep ter betwisting van de ontslagmaatregel wegens een zware fout. Dat was evenwel niet langer het geval op het ogenblik van de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het geschil voor de verwijzende rechter.
B.7. De mogelijkheid om in beroep te gaan bij een kamer van beroep ter betwisting van een beslissing tot ontslag, is een substantiële waarborg voor een tijdelijk of stagedoend personeelslid van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs dat is ontslagen. Zoals de verwijzende rechter opmerkt, draagt de kamer van beroep, wanneer in haar optreden is voorzien inzake ontslag van tijdelijke personeelsleden of stagiairs, met het met redenen omklede advies dat zij verstrekt, ertoe bij dat het orgaan dat de eindbeslissing vermag te nemen een betere kennis heeft van het betrokken dossier. Dat advies is immers, voor het betrokken personeelslid, een waarborg voor de inachtneming, door de overheid, van haar zorgvuldigheidsplicht.
De regelmatigheid van de procedure voor de kamer van beroep is een voorwaarde voor de geldigheid van de tuchtprocedure zelf (zie RvSt, 1 juli 2011, nr. 214.375; 14 juli 2009, nr. 195.228; 30 november 2001, nr. 101.371). De redenen waarom de bevoegde overheid afwijkt van het advies van de kamer van beroep moeten bovendien kunnen worden opgemaakt uit de motivering van de beslissing tot ontslag, « zodat het gesanctioneerde personeelslid, en de Raad van State, wanneer bij hem een beroep is ingesteld, de als bewezen beschouwde feiten kunnen identificeren, kennis kunnen hebben van de kwalificatie die eraan wordt gegeven alsook van de redenen die de tuchtoverheid ertoe hebben gebracht om, wat de strafmaat betreft, de straf te kiezen die daadwerkelijk werd toegepast » (RvSt, 9 juli 2015, nr. 231.907). Het belang van de tuchtprocedure wordt versterkt door het feit dat de Raad van State slechts een marginale toetsing uitvoert van de bevoegdheid van de bevoegde overheid om een handeling te kwalificeren als een tuchtvergrijp (RvSt, 9 juli 2015, nr. 231.907; 27 september 2011, nr. 215.346; 25 juni 2008, nr. 184.728).
B.8. Gelet op het belang van de tussenkomst van de kamer van beroep, bestaat er geen enkele redelijke verantwoording voor de afwezigheid, van de mogelijkheid voor de stagedoende leermeesters en leraars godsdienst van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs die waren ontslagen wegens een zware fout zonder opzegtermijn om die ontslagbeslissing te betwisten voor de kamer van beroep, zoals dat het geval is in het geschil voor de verwijzende rechter.
Het voorgaande geldt des te meer, gelet op de zwaarte van de sanctie van ontslag wegens een zware fout zonder opzegtermijn. Het is overigens om die reden dat de Franse Gemeenschap, bij decreet van 10 februari 2011Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/02/2011 pub. 25/02/2011 numac 2011029084 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende diverse bepalingen inzake leerplichtonderwijs en onderwijs voor sociale promotie sluiten, de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de kamer van beroep heeft uitgebreid tot de prioritaire tijdelijke en beschermde tijdelijke leden van het onderwijzend personeel die zijn ontslagen wegens een zware fout zonder opzegtermijn en waarom zij er, bij decreet van 11 juli 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/07/2018 pub. 28/08/2018 numac 2018013341 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende verschillende maatregelen betreffende het statuut van het onderwijzend personeel type decreet prom. 11/07/2018 pub. 10/08/2018 numac 2018031663 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende diverse bepalingen inzake het gespecialiseerd onderwijs sluiten, voor geopteerd heeft om in die mogelijkheid ook te voorzien voor de stagedoende leraars of leermeesters godsdienst van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs. Wanneer de decreetgever voorziet in een waarborg voor een categorie van personen die zijn ontslagen wegens een zware fout zonder opzegtermijn, dient die waarborg ook te worden toegekend aan de andere personen die het voorwerp uitmaken van zulk een maatregel en die zich bijgevolg in vergelijkbare situaties bevinden.
B.9. Zoals ze van toepassing is op het geschil voor de verwijzende rechter, is de in het geding zijnde bepaling bijgevolg niet bestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, in zoverre zij niet in de mogelijkheid voorziet, voor de stagedoende leermeesters en leraars godsdienst van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs die worden ontslagen wegens een zware fout, zonder opzegtermijn, om bij een kamer van beroep een schriftelijk bezwaar in te dienen tegen de beslissing tot ontslag.
B.10.1. De Franse Gemeenschapsregering verzoekt het Hof de gevolgen van de in het geding zijnde bepaling te handhaven om reden dat de vaststelling van ongrondwettigheid van dien aard is dat alle beslissingen tot ontslag die op grond van die bepaling zijn genomen, op de helling komen te staan.
B.10.2. De handhaving van de gevolgen dient als een uitzondering op de declaratoire aard van het in het prejudiciële contentieux gewezen arrest te worden beschouwd. Alvorens te beslissen de gevolgen van de in het geding zijnde bepaling te handhaven, moet het Hof vaststellen dat het voordeel dat uit de niet-gemoduleerde vaststelling van ongrondwettigheid voortvloeit, buiten verhouding staat tot de verstoring die het voor de rechtsorde met zich zou meebrengen.
Te dezen wordt niet aangetoond dat de niet-gemoduleerde vaststelling van ongrondwettigheid verstoringen met zich meebrengt voor de rechtsorde. Immers dient te worden opgemerkt dat de vaststelling van ongrondwettigheid van een bepaling in het prejudicieel contentieux niet met zich meebrengt dat de administratieve beslissingen die op grond van die bepaling zouden zijn genomen, uit de rechtsorde verdwijnen.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 19bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 « tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst der onderwijsinstellingen van de Franse Gemeenschap », zoals ingevoegd bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 10 maart 2006 « betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst » en zoals het was opgesteld vóór de wijziging ervan bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 11 juli 2018 « houdende verschillende maatregelen betreffende het statuut van het onderwijzend personeel », schendt de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, in zoverre het de stagedoende leermeesters en leraars godsdienst van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs niet de mogelijkheid biedt om in beroep te gaan bij de kamer van beroep ter betwisting van de ten aanzien van hen genomen beslissing tot ontslag wegens een zware fout.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 25 november 2021.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, P. Nihoul