Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 27 september 2021

Uittreksel uit arrest nr. 113{/2021 van 22 juli 2021 Rolnummers 7578, 7588 en 7589 In zake : de vorderingen tot schorsing van de artikelen 2, 3 en 4, alsook van de bijlagen 1 tot 7, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 12 februari 2 Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021204365
pub.
27/09/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 113{/2021 van 22 juli 2021 Rolnummers 7578, 7588 en 7589 In zake : de vorderingen tot schorsing van de artikelen 2, 3 en 4, alsook van de bijlagen 1 tot 7, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 12 februari 2021 « betreffende de onderwijsdoelen voor de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs en diverse andere verwante maatregelen », ingesteld door de vzw « Katholiek Onderwijs Vlaanderen » en anderen en door de vzw « Federatie van Rudolf Steinerscholen in Vlaanderen » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, en de rechters J.-P. Moerman, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters en S. de Bethune, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vorderingen en rechtspleging a. Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 17 mei 2021 en 31 mei 2021 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 19 mei 2021 en 1 juni 2021, zijn vorderingen tot schorsing van de artikelen 2, 3 en 4, alsook van de bijlagen 1 tot 7, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 12 februari 2021 « betreffende de onderwijsdoelen voor de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs en diverse andere verwante maatregelen » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 mei 2021) ingesteld door (1) de vzw « Katholiek Onderwijs Vlaanderen », (2) de vzw « Organisatie Broeders van Liefde », (3) de vzw « Comité voor Onderwijs Annuntiaten Heverlee », (4) de vzw « Onderwijsinrichtingen Voorzienigheid », (5) de vzw « Katholiek Onderwijs Brussel Annuntiaten », (6) de vzw « Katholiek Onderwijs regio Halle Annuntiaten », (7) de vzw « Scholen voor Buitengewoon Onderwijs De Triangel », (8) de vzw « Don Bosco Onderwijscentrum », (9) de vzw « Ignatiaanse Scholen Antwerpen », (10) de vzw « INIGO, Ignatiaanse Scholen », (11) de vzw « OZCS-Koepel », (12) de vzw « Oscar Romeroscholen », (13) de vzw « Karel de Goede », (14) de vzw « Katholiek Onderwijs Bisdom Antwerpen », (15) de vzw « Scholengemeenschap Katholiek Secundair Onderwijs Vlaamse Ardennen », (16) de vzw « Sint-Donatusinstellingen Merchtem », (17) de vzw « EDUGO Scholengroep », (18) de vzw « Zaventems Vrij Onderwijs (ZAVO) », (19) de vzw « Leuvense Katholieke Scholen aan de Dijle (LKSD) », (20) de vzw « Secundair Onderwijs Sint-Quintinus », (21) de vzw « Katholiek Vlaams Onderwijs », (22) de vzw « Katholiek Onderwijs Land van Waas », (23) de vzw « OZCS West-Brabant », (24) de vzw « OZCS Keerbergen », (25) de vzw « OZCS Noord-Kempen », (26) de vzw « OZCS Midden-Kempen », (27) de vzw « OZCS Zuid-Antwerpen », (28) de vzw « OZCS Zuid-Kempen », (29) de vzw « Scholengroep Katholiek Onderwijs Brugge en Ommeland (SKOBO) », (30) de vzw « Scholengemeenschap Katholiek Secundair Onderwijs Sint-Donaas », (31) de vzw « Katholiek Secundair Onderwijs Oudenaarde », (32) de vzw « Ignatius Scholen in Beweging », (33) de vzw « KOBA Metropool », (34) de vzw « KOBA NoordkAnt », (35) de vzw « KOBA Zuiderkempen », (36) de vzw « KOBA Voorkempen », (37) de vzw « KOBA de Nete », (38) de vzw « KOBA Noorderkempen », (39) de vzw « KOBArT », (40) de vzw « KOBA ZuidkANT », (41) de vzw « KOBA Hoogstraten », (42) de vzw « Katholiek Onderwijs Hinterland », (43) de vzw « Spectrumcollege », (44) de vzw « Berkenboomscholen », (45) de vzw « Opvoeding En Cultuur in het Bisdom Antwerpen », (46) de vzw « Katholieke Scholen Heusden-Zolder », (47) de vzw « Vrij Onderwijs Regio Aalst (VORA) », (48) de vzw « Vrij Katholiek Onderwijs te Herzele », (49) de vzw « Katholiek Onderwijs Groot-Beveren », (50) de vzw « Katholieke Scholen Groot-Bornem », (51) de vzw « Katholiek Secundair Onderwijs Maasmechelen-de helix », (52) de vzw « Katholiek Secundair Onderwijs van de Zusters van de Voorzienigheid », (53) de vzw « Annuntia Scholen », (54) de vzw « Katholiek Onderwijs Wetteren », (55) de vzw « Vrij Katholiek Secundair Onderwijs Lievegem », (56) de vzw « Katholieke Scholengroep RHIZO », (57) de vzw « Katholiek Onderwijs Denderleeuw en Welle », (58) de vzw « Vrij Katholiek Onderwijs Maldegem », (59) de vzw « Katholiek Secundair Onderwijs Zottegem », (60) de vzw « Katholiek Onderwijs Ronse », (61) de vzw « Vrij Onderwijs Blankenberge-Wenduine », (62) de vzw « Katholiek Onderwijs Geel-Kasterlee », (63) de vzw « KSOM », (64) de vzw « Prizma », (65) de vzw « KOHH », (66) de vzw « Hasp-O SZZ », (67) de vzw « KITOS », (68) de vzw « Petrus & Paulus », (69) de vzw « Diocesaan Schoolcomité Denderstreek-Zuid », (70) de vzw « Centraal Katholiek Schoolcomité van Antwerpen », (71) de vzw « WICO », (72) de vzw « Verwondering », (73) de vzw « Anker », (74) de vzw « Priester Daens College », (75) de vzw « Katholiek Secundair Onderwijs Onze-Lieve-Vrouw Tongeren-Borgloon », (76) de vzw « Instituut van het Heilig Graf », (77) de vzw « Vrij Technisch Instituut Deinze », (78) de vzw « Atlas College », (79) de vzw « Sint-Gerardusscholen », (80) de vzw « Instituut Ste.Elisabeth », (81) de vzw « Schoolcomité van het Sint-Franciscusinstituut », (82) de vzw « Onze-Lieve-Vrouwlyceum », (83) de vzw « Sint-Barbaracollege », (84) de vzw « Margareta-Maria-Instituut », (85) de vzw « Vita et Pax-College Schoten », (86) de vzw « Sportschool Meulebeke », (87) de vzw « SALCO », (88) de vzw « Lemmensinstituut », (89) de vzw « Heilig-Hartcollege-Tervuren », (90) de vzw « Sint-Lievenscollege », (91) de vzw « Instituut voor Verpleegkunde Sint-Vincentius », (92) de vzw « VISO », (93) de vzw « Basisschool en Humaniora DvM », (94) de vzw « Mariagaard », (95) de vzw « Sint-Lodewijk », (96) de vzw « Hotelschool Ter Duinen », (97) de vzw « Sint-Jozefcollege Turnhout », (98) de vzw « Schoolcomité Sint-Joris », (99) de vzw « Instituut Spes Nostra », (100) de vzw « Sint-Goedele Brussel », (101) de vzw « Onze-Lieve-Vrouwinstituut Boom », (102) de vzw « College O.-L.-V.-ten-Doorn », (103) de vzw « Instituut Sint Ursula », (104) de vzw « Katholiek Secundair Onderwijs Waregem-Anzegem-Avelgem », (105) de vzw « Dominiek Savio », (106) de vzw « Windekind », (107) de vzw « Sint-Andreasinstituut », (108) de vzw « Sint-Lukas Kunstschool Brussel », (109) de vzw « Sint-Gabriëlcollege », (110) de vzw « Inrichtend Comité Sint-Lucas Gent », (111) de vzw « Abdijschool van Zevenkerken », (112) de vzw « Instituut voor Voeding », (113) de vzw « ZoWe Verpleegkunde », (114) de vzw « Sint-Lodewijk-Brugge », (115) de vzw « Vlaamse Confederatie van Ouders en Ouderverenigingen », (116) H.G., (117) S. V.E., (118) M.D., (119) D.P., (120) A.S., (121) G.N., (122) W.S., (123) W.G., (124) E.V.E., (125) T.B., (126) M.P. en (127) E.N., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. J. Roets, Mr. S. Sottiaux en Mr. L. Janssens, advocaten bij de balie van Antwerpen. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 31 mei 2021 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 1 juni 2021, is een vordering tot schorsing van dezelfde decreetsbepalingen ingesteld door (1) de vzw « Federatie van Rudolf Steinerscholen in Vlaanderen », (2) de vzw « Middelbare Steinerschool Vlaanderen », (3) de vzw « Hiberniaschool, Middelbare Steinerschool Antwerpen », (4) Hermelinde Laga, (5) Paul Philippe Stevens, (6) Wilbert Lambrechts en (7) Guy Steegmans, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.V. De Schepper en Mr. J.-F. De Bock, advocaten bij de balie te Brussel.

Bij dezelfde verzoekschriften vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van dezelfde decreetsbepalingen.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7578, 7588 en 7589 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen en de context ervan B.1.1. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7578, 7588 en 7589 vorderen de schorsing en de vernietiging van de artikelen 2, 3 en 4, alsook van de bijlagen 1 tot 7, van het decreet van 12 februari 2021 « betreffende de onderwijsdoelen voor de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs en diverse andere verwante maatregelen » (hierna : het decreet van 12 februari 2021).

B.1.2. De artikelen 2, 3 en 4 van het decreet van 12 februari 2021 bepalen : «

Art. 2.Dit decreet bevat de onderwijsdoelen voor de tweede graad en, met uitzondering van het derde leerjaar, voor de derde graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs en opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs, voor zover het eindtermen tweede en derde graad en specifieke eindtermen derde graad betreft.

De eindtermen zijn geformuleerd in functie van de zestien sleutelcompetenties die zijn bepaald in artikel 139, § 2, van de Codex Secundair Onderwijs. De specifieke eindtermen zijn ontwikkeld uit de kenmerkende onderdelen van een bepaald wetenschapsdomein.

De kennis, dimensies en indien van toepassing de context en tekstkenmerken die in de bijlagen zijn opgenomen, maken telkens integraal deel uit van de eindterm of de specifieke eindterm waarbij ze zijn vermeld, met dien verstande dat de affectieve dimensie en de psychomotorische dimensie indicatief zijn.

Art. 3.De onderwijsdoelen voor de tweede en derde graad zijn : 1° eindtermen;2° attitudinale eindtermen;3° specifieke eindtermen;4° attitudinale specifieke eindtermen. Bij de implementatie van de onderwijsdoelen in kwestie worden de volgende bepalingen nageleefd : 1° onderwijsdoelen zijn te bereiken op populatieniveau;2° tenzij het expliciet anders is vermeld, wordt een onderwijsdoel door de leerling zelfstandig gerealiseerd;3° in afwijking van punt 1° zijn attitudinale (specifieke) eindtermen minimumdoelen die omschrijven welke houdingen wenselijk worden geacht voor een bepaalde leerlingenpopulatie.Elke school heeft de maatschappelijke opdracht om de attitudinale (specifieke) eindtermen bij de leerlingenpopulatie na te streven. Attitudinale (specifieke) eindtermen zijn aangeduid met het symbool ' ° '.

Art. 4.De eindtermen voor het eerste en het tweede leerjaar van de tweede graad doorstroomfinaliteit zijn opgenomen in bijlage 1, die bij dit decreet is gevoegd.

De eindtermen voor het eerste en het tweede leerjaar van de tweede graad dubbele finaliteit zijn opgenomen in bijlage 2, die bij dit decreet is gevoegd.

De eindtermen voor het eerste en het tweede leerjaar van de tweede graad arbeidsmarktfinaliteit zijn opgenomen in bijlage 3, die bij dit decreet is gevoegd.

De eindtermen voor het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad doorstroomfinaliteit zijn opgenomen in bijlage 4, die bij dit decreet is gevoegd.

De eindtermen voor het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad dubbele finaliteit zijn opgenomen in bijlage 5, die bij dit decreet is gevoegd.

De eindtermen voor het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad arbeidsmarktfinaliteit zijn opgenomen in bijlage 6, die bij dit decreet is gevoegd.

De specifieke eindtermen voor de derde graad doorstroomfinaliteit en dubbele finaliteit zijn opgenomen in bijlage 7, die bij dit decreet is gevoegd ».

B.1.3. De bijlagen 1 tot 7 bij het decreet van 12 februari 2021 bevatten, zoals omschreven in het bestreden artikel 4, de eindtermen en specifieke eindtermen per graad van het secundair onderwijs (tweede en derde graad) en per finaliteit van de studierichting (doorstroomfinaliteit, dubbele finaliteit en arbeidsmarktfinaliteit).

B.2.1. De bestreden bepalingen kunnen niet los worden gezien van afdeling 3 (« Doelen, curriculumdossiers en leerplannen ») van deel IV, titel 1, hoofdstuk 1, van de Codex Secundair Onderwijs, die, zoals ingevoegd bij artikel 6 van het decreet van 26 januari 2018 « tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex Secundair Onderwijs, wat onderwijsdoelen betreft, en tot wijziging van de decreten Rechtspositie onderwijspersoneel " (hierna : het decreet van 26 januari 2018), bestaat uit de artikelen 138 tot 147.

B.2.2. Volgens artikel 139, § 1, eerste lid, van de Codex Secundair Onderwijs zijn eindtermen minimumdoelen die het Vlaams Parlement noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde leerlingenpopulatie.

Met minimumdoelen wordt volgens die bepaling bedoeld : een minimum aan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, bestemd voor die leerlingenpopulatie. Elke school heeft de maatschappelijke opdracht om de eindtermen met betrekking tot kennis, inzicht, vaardigheden en bepaalde attitudes bij de leerlingen te bereiken. De eindtermen moeten op populatieniveau worden bereikt. De eindtermen met betrekking tot bepaalde andere attitudes moeten bij de leerlingen worden nagestreefd.

Volgens artikel 139, § 1, tweede lid, van de Codex Secundair Onderwijs worden bepaalde eindtermen als basisgeletterdheid aangeduid.

Basisgeletterdheid zijn die eindtermen die ertoe strekken te kunnen participeren in de maatschappij. De eindtermen basisgeletterdheid moeten door elke individuele leerling worden bereikt op het einde van de eerste graad.

B.2.3. Artikel 143 van de Codex Secundair Onderwijs bepaalt de wijze waarop de onderwijsdoelen worden ontwikkeld.

De ontwikkeling van eindtermen met inbegrip van eindtermen basisgeletterdheid, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen, wordt volgens die bepaling gecoördineerd door de Vlaamse Regering, die daartoe één of meerdere ontwikkelcommissies samenstelt die ten minste bestaan uit leerkrachten uit de betrokken graad en de aansluitende graden of onderwijsniveaus, de vertegenwoordigers van het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs en vak- en andere experten uit het hoger onderwijs. De ontwikkelcommissies dienen volgens die bepaling een beperkt aantal sober geformuleerde, duidelijke, competentiegerichte en evalueerbare eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen waar de aspecten kennis, vaardigheden, inzichten en, indien van toepassing, attitudes aan bod komen, te formuleren.

De ontwikkelde eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen worden vervolgens door de Vlaamse Regering voorgelegd aan een valideringscommissie, die bestaat uit leden van de onderwijsinspectie en andere experten. De valideringscommissie valideert de ontwikkelde eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen, of stuurt ze terug naar de ontwikkelcommissies met het oog op bijsturing alvorens tot validering over te gegaan.

De eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen worden vervolgens door de Vlaamse Regering als een ontwerp van decreet ingediend bij het Vlaams Parlement, dat ze, in voorkomend geval na wijziging ervan, al dan niet goedkeurt.

B.2.4. Artikel 146 van de Codex Secundair Onderwijs voorziet in een procedure tot goedkeuring van vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen.

Wanneer een schoolbestuur oordeelt dat de eindtermen, de uitbreidingsdoelen Nederlands, de ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen onvoldoende ruimte laten voor zijn eigen pedagogische en onderwijskundige opvattingen of ermee onverzoenbaar zijn, kan het bij de Vlaamse Regering een aanvraag tot gelijkwaardigheid indienen van vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen.

Die aanvraag dient uiterlijk op 1 september van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin de vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen zullen gelden, te worden ingediend. Wanneer de aanvraag gebeurt ingevolge een wijziging van ontwikkelingsdoelen, uitbreidingsdoelen Nederlands, eindtermen of specifieke eindtermen door het Vlaams Parlement, geldt een gedoogperiode van één volledig schooljaar waarbinnen de aanvrager nog met de oude eindtermen of, in voorkomend geval, met de oude afwijkende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen, mag werken.

De Vlaamse Regering beoordeelt of de aanvraag ontvankelijk is en, zo ja, of de door de aanvrager voorgestelde vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen in hun geheel gelijkwaardig zijn met die welke zijn goedgekeurd door het Vlaams Parlement, en derhalve toelaten gelijkwaardige studiebewijzen uit te reiken. De aanvraag is slechts ontvankelijk indien precies wordt aangegeven waarom de eindtermen, de uitbreidingsdoelen Nederlands, de ontwikkelingsdoelen of de specifieke eindtermen voor de eigen pedagogische en onderwijskundige opvattingen onvoldoende ruimte laten of waarom ze er niet mee verzoenbaar zijn.

Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid en van de gelijkwaardigheid wordt het gemotiveerde advies ingewonnen van een commissie van deskundigen en de onderwijsinspectie en wordt de aanvrager telkens gehoord.

De vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen die door de Vlaamse Regering ontvankelijk en gelijkwaardig zijn beoordeeld, worden binnen zes maanden ter goedkeuring ingediend bij het Vlaams Parlement.

B.3.1. De onderwijsdoelen van de eerste graad van het secundair onderwijs zijn vastgesteld bij het decreet van 14 december 2018 « betreffende de onderwijsdoelen voor de eerste graad van het secundair onderwijs ». Dat decreet is in werking getreden op 1 september 2019 voor het eerste leerjaar van de eerste graad en op 1 september 2020 voor het tweede leerjaar van die graad (artikel 5 van het decreet van 14 december 2018).

B.3.2. De onderwijsdoelen van de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs zijn vervolgens vastgesteld bij het decreet van 12 februari 2021, waar de bestreden bepalingen deel van uitmaken.

Krachtens - het niet bestreden - artikel 24 van het decreet van 12 februari 2021 treedt het decreet voor het eerste leerjaar van de tweede graad in werking op 1 september 2021 en voor het tweede leerjaar van die graad op 1 september 2022. Voor het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad wordt de Vlaamse Regering gemachtigd de inwerkingtredingsdatum van het decreet te bepalen.

B.4. De parlementaire voorbereiding van het decreet van 12 februari 2021 vermeldt : « Eindtermen zijn het instrument waarmee de samenleving duidelijk maakt wat van ons onderwijs minimaal verwacht wordt. De voorbije 20 jaar is de wereld niet minder complex geworden. Deze nieuwe set aan eindtermen weerspiegelt deze toegenomen complexiteit : in vergelijking met 20 jaar geleden wordt er vandaag meer verwacht van ons onderwijs.

Dit betekent niet dat deze nieuwe eindtermen zomaar een uitbreiding zijn. Ze zijn tot stand gekomen na veel overleg in ontwikkelcommissies, met de betrokken professionals, met de Vlaamse Regering, met verschillende groepen aan belanghebbenden en met de bevoegde commissie van het Vlaams parlement in een hoorzitting. Op deze manier zijn de eindtermen die werden ontwikkeld en verder overlegd een uiting van wat de maatschappij anno 2020 vraagt van het onderwijs. [...] De vrijheid van onderwijs is een grondwettelijk recht. Ambitieuze en heldere eindtermen moeten haalbaar zijn voor onze scholen en steeds de nodige ruimte bieden om eigen doelen na te streven. Ze mogen van leraars geen uitvoerders maken, maar moeten net inspireren om verder te gaan en excellentie voor alle leerlingen na te streven. Daarover blijven we waken.

Deze eindtermen blijven minimumdoelen. Als maatschappij moeten we bezorgd zijn over de dalende kwaliteit van ons onderwijs. Daarom is het noodzakelijk dat deze nieuwe doelen voldoende scherp vorm krijgen, zodat het voor alle betrokkenen helder is waar deze minimumlat ligt en wat ze betekent. Heldere verwachtingen en duidelijke doelstellingen zijn een belangrijke eerste stap naar excellentie. [...] Zoals uit de verdere toelichting zal blijken zijn er na de ontwikkeling van deze eindtermen nog heel wat bijkomende inspanningen geleverd met het oog op de haalbaarheid en het creëren van voldoende ruimte in het curriculum van onze scholen om hen toe te laten om vanuit hun eigen pedagogische vrijheid verder te gaan da [n] wat dit decreet vastlegt en ook eigen doelen op te nemen. Ook in dit ontwerp dat voorgelegd wordt, werden nog een aantal bijsturingen doorgevoerd om tegemoet te komen aan deze bekommernis waar ook de Raad van State uiting aan heeft gegeven.

De manier waarop deze eindtermen tot stand zijn gekomen, is identiek aan deze van de eindtermen voor de eerste graad, die ondertussen werden ingevoerd. Maar waar we voor de eerste graad een set eindtermen voor de A-stroom en een set voor de B-stroom hadden, is het aantal richtingen waarvoor in de 2de en de 3de graad eindtermen werden ontwikkeld een veelvoud hiervan, waardoor het voorliggende decreet omvangrijker lijkt. [...] De sets (specifieke) eindtermen voor de tweede en derde graad secundair onderwijs zijn geformuleerd volgens het decreet [van 26 januari 2018] op de onderwijsdoelen. Dat decreet brengt ingrijpende wijzigingen met zich mee t.o.v. de vigerende (specifieke) eindtermen.

Ten eerste werden de eindtermen voor de tweede en derde graad per finaliteit (doorstroomfinaliteit, dubbele finaliteit, arbeidsmarktfinaliteit) geformuleerd in functie van sleutelcompetenties.

Het decreet op de onderwijsdoelen bepaalt dat de specifieke eindtermen worden vastgelegd voor het tweede leerjaar van de derde graad doorstroomfinaliteit en dubbele finaliteit en gericht zijn op het aanvatten van vervolgonderwijs. De specifieke eindtermen worden ontwikkeld uit kenmerkende onderdelen van een bepaald wetenschapsdomein. De (specifieke) eindtermen worden niet vastgehaakt aan vakken. Het zijn de schoolbesturen die de verbinding maken tussen de (specifieke) eindtermen en de vakken of vakkenclusters. Ze bepalen ook welke leraar verantwoordelijk is voor de uitwerking en realisatie van die (specifieke) eindtermen.

Bij het ontwikkelen van de eindtermen werd rekening gehouden met de uitdagingen van de 21ste eeuw en de daaraan verbonden maatschappelijke ontwikkelingen en verwachtingen. Dat leidde tot een verbreding van het curriculum. Zo is er bv. meer aandacht voor digitale competentie en mediawijsheid, STEM (Science, Technology, Engineering, Mathematics), economische en financiële competenties, juridische competenties en duurzaamheid.

Daarnaast vertonen de (specifieke) eindtermen een grotere inhoudelijke samenhang en afstemming. Zo is bv. de terminologie bij de competenties in het Nederlands en bij de competenties in andere talen onderling afgestemd, bouwen sommige specifieke eindtermen wiskunde verder op de inhouden van de basisvorming enz.

In de tweede plaats legt het decreet op de onderwijsdoelen sterker en algemener de nadruk op de resultaatsverbintenis bij de eindtermen. Het onderscheid tussen te bereiken vakgebonden eindtermen en na te streven vakoverschrijdende eindtermen is opgeheven. Zo zijn bv. eindtermen inzake burgerschapscompetenties, sociaal-relationele competenties en initiatief en ondernemingszin voortaan te bereiken eindtermen.

Dergelijke eindtermen golden tot nu toe als vakoverschrijdende, na te streven eindtermen.

Een derde belangrijke wijziging ligt in de sobere, duidelijke, competentiegerichte en evalueerbare formulering volgens een vaste systematiek met een explicitering van de kennis. Er is afgestapt van de klassieke formulering van de (specifieke) eindtermen met ' kennen ' en ' kunnen '. Waar dat relevant is worden ook de context en complexiteit geconcretiseerd. Belangrijke aandachtspunten zijn het beperkte aantal (specifieke) eindtermen en de consistentie en coherentie bij de formulering.

Tot slot is met het decreet op de onderwijsdoelen gekozen voor een bredere participatie aan het ontwikkelproces van (specifieke) eindtermen. Ontwikkelcommissies worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de onderwijskoepels en het GO!, leerkrachten en experten uit het hoger onderwijs. De valideringscommissie is samengesteld uit de onderwijsinspectie en experten (een taalexpert, onderwijskundige en ontwikkelingspsychologische experten). De valideringscommissie heeft een belangrijke rol als kwaliteitsbewaker door de validering van de (specifieke) eindtermen op basis van de criteria evalueerbaarheid, consistentie en coherentie.

De inhoudelijke accenten en de wijzigingen in statuut en formulering van de nieuwe (specifieke) eindtermen, hebben geleid tot ambitieuze, en concreet geformuleerde (specifieke) eindtermen die beantwoorden aan de uitdagingen van de 21ste eeuw. Ze zullen periodiek worden gescreend op hun actualiteitswaarde en zo nodig worden bijgestuurd. [...] De eerste generatie eindtermen is twintig jaar oud. In 1997 (gewoon secundair onderwijs), 1998 (gewoon basisonderwijs) en 1999 (buitengewoon onderwijs) zijn de eindtermen en ontwikkelingsdoelen geleidelijk aan ingevoerd in het onderwijs in Vlaanderen en in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Twintig jaar geleden was het begrip ' eindtermen ' nieuw in de geschiedenis van het Vlaamse onderwijs. Voortaan werden minimumdoelstellingen geformuleerd die door de meerderheid van de leerlingen moesten worden bereikt.

In de afgelopen twintig jaar zijn actualiseringen doorgevoerd in een aantal sets van eindtermen, maar niet op een systematische manier zoals dit nu gebeurd is voor de nieuwe eindtermen. In 2010 zijn de volgende actualiseringen in werking getreden : - vakoverschrijdende eindtermen (SO) - wetenschap en techniek (LO) - natuurwetenschappen (SO) - Nederlands en Frans (LO) - Frans 1ste graad B-stroom - moderne vreemde talen (SO) [...] Het toekomstige Vlaamse onderwijs ambieert dat jongeren in het secundair onderwijs competenties ontwikkelen die bijdragen tot hun persoonlijke ontwikkeling en hen toelaten om autonoom en interactief in de samenleving te functioneren en er een bijdrage aan te leveren.

Dat veronderstelt overdracht van kennis, inzicht, vaardigheden, attitudes en waarden tussen generaties maar ook het kritisch overstijgen van trends. Het secundair onderwijs bereidt jongeren ook voor op het functioneren op de arbeidsmarkt en/of het doorstromen naar het hoger onderwijs en vervolgopleidingen. De ambitie is elke jongere blijvend uit te dagen, zodat zoveel mogelijk jongeren uitblinken in hun talenten en hun interesses versterkt worden.

Deze visie voor het Vlaamse onderwijs van morgen en het Nederlandstalige onderwijs in Brussel kreeg vorm op basis van de (Europese) sleutelcompetenties, het maatschappelijk en het parlementair eindtermendebat, internationale ontwikkelingen, lopend nationaal onderzoek, vergelijkingen met internationale curriculumontwikkeling zoals Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO, het nationale expertisecentrum voor leerplanontwikkeling in Nederland), ' Next Generation Science Standards ' (NGSS), ' 21st century skills ', enz.

De (specifieke) eindtermen zijn competentiegericht geformuleerd. Er is bijzondere aandacht voor de inhoudelijke afstemming tussen de basisvorming en de specifieke eindtermen en voor de haalbaarheid van het totale pakket eindtermen, specifieke eindtermen en/of beroepskwalificaties. Bij het formuleren van de specifieke eindtermen wordt als doel voor ogen gehouden dat de slaagkansen van de leerlingen in het hoger onderwijs moeten verhogen.

Bij de ontwikkeling van de nieuwe (specifieke) eindtermen is uitgegaan van een reductie en een duidelijkere formulering. Op die manier komt de nieuwe generatie (specifieke) eindtermen tegemoet aan vaak gehoorde verzuchtingen wat het aantal, de overlap ertussen en de duidelijkheid betreft. De kennis wordt telkens geëxpliciteerd. Het verwachte minimumniveau moet duidelijk zijn en de (specifieke) eindterm moet evalueerbaar zijn. Daarnaast behouden we voldoende differentiële ruimte voor de leerkrachten, schoolteams en schoolbesturen om te remediëren, verdiepen en versterken op maat van de leerling. De (specifieke) eindtermen zijn in evenwicht met de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. De concrete invulling en de pedagogisch-didactische vertaling worden opgenomen door schoolbesturen » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 594/1, pp. 3-6).

Ten aanzien van de ontvankelijkheid Wat de ontvankelijkheid ratione temporis van het beroep in de zaak nr. 7578 betreft B.5.1. Het verzoekschrift in de zaak nr. 7578 werd ingediend vooraleer de bestreden bepalingen op 26 mei 2021 in het Belgisch Staatsblad werden bekendgemaakt.

B.5.2. Krachtens artikel 3, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof (hierna : de bijzondere wet van 6 januari 1989) moet een beroep tot vernietiging in beginsel worden ingesteld binnen een termijn van zes maanden na de bekendmaking van de bestreden norm. Krachtens artikel 21, tweede lid, van diezelfde bijzondere wet moet een vordering tot schorsing worden ingesteld binnen een termijn van drie maanden na de bekendmaking van de bestreden norm.

De bekendmaking van een norm vormt een voorwaarde om die norm te kunnen tegenwerpen. Weliswaar doet de bekendmaking de termijn ingaan waarbinnen de norm kan worden bestreden, maar zij vormt geen voorwaarde voor de opening van het recht van beroep tegen een aangenomen, bekrachtigde en afgekondigde norm (vergelijk HvJ, 26 september 2013, C-626/11 P, PPG en SNF t. ECHA, punten 32-39).

B.5.3. Daar het decreet van 12 februari 2021 op het ogenblik van het inleiden van het beroep in de zaak nr. 7578 was aangenomen, bekrachtigd en afgekondigd, is dat beroep ontvankelijk ratione temporis.

B.6. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7578 hebben na de bekendmaking van de bestreden bepalingen in het Belgisch Staatsblad opnieuw een verzoekschrift ingediend (zaak nr. 7588). Aangezien beide verzoekschriften in gelijkluidende bewoordingen zijn geformuleerd, dienen zij voor het verdere onderzoek ervan als één enkel beroep tot vernietiging en als één enkele vordering tot schorsing te worden beschouwd.

Wat het belang van de verzoekende partijen betreft B.7.1. Aangezien de vordering tot schorsing ondergeschikt is aan het beroep tot vernietiging, dient de ontvankelijkheid van het beroep, inzonderheid het voorhanden zijn van het vereiste belang bij het instellen ervan, reeds bij het onderzoek van de vordering tot schorsing te worden betrokken.

B.7.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig wordt geraakt.

B.7.3. De Vlaamse Regering betwist het belang van de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7578, 7588 en 7589, daar de scholen op grond van artikel 146 van de Codex Secundair Onderwijs beschikken over de mogelijkheid om een aanvraag tot gelijkwaardigheid van vervangende eindtermen in te dienen bij de Vlaamse Regering.

B.7.4. Zoals is vermeld in B.2.2, bepaalt artikel 139, § 1, eerste lid, van de Codex Secundair Onderwijs dat elke school de maatschappelijke opdracht heeft om de eindtermen met betrekking tot kennis, inzicht, vaardigheden en bepaalde attitudes bij de leerlingen te bereiken en de eindtermen met betrekking tot bepaalde andere attitudes bij de leerlingen na te streven.

Daar die bepaling elke secundaire school de opdracht geeft om de eindtermen bij de leerlingen te bereiken of na te streven, doen minstens de verzoekende partijen die secundaire scholen zijn, blijken van een belang bij een vernietiging van de bestreden bepalingen, die nieuwe eindtermen invoeren voor de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs. De omstandigheid dat de scholen op grond van artikel 146 van de Codex Secundair Onderwijs beschikken over de mogelijkheid om een aanvraag tot gelijkwaardigheid van vervangende eindtermen in te dienen bij de Vlaamse Regering, doet daar geen afbreuk aan. Daar alle verzoekschriften mede namens een aantal secundaire scholen werden ingediend, doen minstens een aantal verzoekende partijen in elk van de zaken nrs. 7578, 7588 en 7589 blijken van het vereiste belang en dient het belang van de overige verzoekende partijen niet te worden onderzocht.

B.7.5. De exceptie wordt verworpen.

Wat de ontvankelijkheid van de memorie van tussenkomst van « H/Art voor onderwijs » en anderen betreft B.8.1. De vzw « Provinciaal Onderwijs Vlaanderen », tussenkomende partij, voert aan dat de memorie van tussenkomst van « H/Art voor onderwijs » en anderen slechts ontvankelijk is in zoverre zij uitgaat van de acht natuurlijke personen die de memorie hebben ondertekend en dat de vereniging « H/Art voor onderwijs » niet kan tussenkomen in de onderhavige zaken omdat zij een feitelijke vereniging is.

B.8.2. De acht natuurlijke personen die de memorie van tussenkomst van « H/Art voor onderwijs » en anderen hebben ondertekend, kunnen in hun hoedanigheid van leerkracht, leerlingenbegeleider of coördinator in het secundair onderwijs rechtstreeks in hun situatie worden geraakt door het arrest dat het Hof dient te wijzen. In de huidige stand van de rechtspleging doen zij aldus blijken van een voldoende belang bij hun tussenkomst. Bijgevolg dient de procesbekwaamheid en het belang van de feitelijke vereniging « H/Art voor onderwijs » niet te worden onderzocht.

B.8.3. De exceptie wordt verworpen.

Ten aanzien van de vorderingen tot schorsing B.9.1. Volgens artikel 19 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 kan het Hof, op vordering van de verzoekende partij, bij een met redenen omklede beslissing, het decreet waartegen een beroep tot vernietiging gericht is, geheel of ten dele schorsen.

B.9.2. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.

B.9.3. Zoals het Hof reeds meerdere malen heeft geoordeeld (zie de arresten nrs. 116/2002, 174/2002, 34/2009 en 97/2010), volgt uit het gebruik van het woord « kan » in artikel 19 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 dat het Hof, zelfs wanneer het oordeelt dat aan de twee grondvoorwaarden in artikel 20, 1°, van dezelfde bijzondere wet om tot schorsing te kunnen overgaan is voldaan, niet is verplicht tot schorsing over te gaan. Het Hof dient na te gaan of het verantwoord is om tot schorsing van de bestreden bepalingen over te gaan, waarbij het de nadelen van de onmiddellijke toepassing van de bestreden bepalingen voor de verzoekende partijen moet afwegen tegen de nadelen voor het algemeen belang die een schorsing zou meebrengen.

B.10. Wat het risico op een moeilijk te herstellen ernstig nadeel betreft, moet een schorsing door het Hof kunnen voorkomen dat voor de verzoekende partijen door de onmiddellijke toepassing van de bestreden norm een ernstig nadeel zou ontstaan dat bij een eventuele vernietiging niet of nog moeilijk zou kunnen worden hersteld.

Uit artikel 22 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 blijkt dat, om te voldoen aan de tweede voorwaarde van artikel 20, 1°, van die wet, de personen die een vordering tot schorsing instellen, in hun verzoekschrift concrete en precieze feiten moeten uiteenzetten waaruit voldoende blijkt dat de onmiddellijke toepassing van de bepalingen waarvan zij de vernietiging vorderen, hun een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.

Die personen moeten met name het bestaan van het risico van een nadeel, de ernst en de moeilijk te herstellen aard ervan en het verband tussen dat risico en de toepassing van de bestreden bepalingen aantonen.

B.11.1. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7578 en 7588 doen in het kader van het risico op een moeilijk te herstellen ernstig nadeel ten eerste gelden dat de onderwijskoepels, de schoolbesturen en de leerkrachten tijd en middelen moeten investeren om tegen 1 september 2021 te kunnen voldoen aan de nieuwe onderwijsdoelen en dat zij dat in de loop van het schooljaar dat aanvangt op 1 september 2021 nog verder zullen moeten doen. Indien de bestreden bepalingen niet zouden worden geschorst maar later wel zouden worden vernietigd, zouden die inspanningen volgens hen tevergeefs zijn geweest en bovendien hebben geleid tot onnodige bijkomende planlast. Zij zetten uiteen dat die inspanningen onder meer betrekking hebben op het opstellen van leerplannen, het aanpassen van ondersteunend materiaal aan de nieuwe onderwijsdoelen, het vormen van de leerkrachten en de scholen, het maken van afspraken tussen de leerkrachten over de leerstof die in het eerste leerjaar en in het tweede leerjaar van de tweede graad van het secundair onderwijs aan bod dient te komen en het maken van afspraken over de vakken heen. De verzoekende partijen menen dat de financiële, organisatorische, pedagogische en morele/emotionele investering die daarmee gepaard gaat aanzienlijk is en moeilijk te herstellen, a fortiori op een moment dat de onderwijsactoren alle beschikbare middelen en pedagogische inspanningen willen inzetten om de leerachterstand veroorzaakt door de COVID-19-pandemie zo vlug mogelijk weg te werken. Zij menen dat het voormelde nadeel niet alleen geldt ten aanzien van de inwerkingtreding van de bestreden bepalingen voor het eerste leerjaar van de tweede graad, maar ook ten aanzien van de inwerkingtreding van die bepalingen voor het tweede leerjaar van die graad en voor de derde graad, omdat er weinig tijd overblijft om zich kwaliteitsvol te kunnen voorbereiden op de implementatie van die bepalingen.

B.11.2. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7578 en 7588 voeren ten tweede aan dat de nieuwe leerplannen, die op basis van de nieuwe onderwijsdoelen worden opgesteld, de basis vormen op grond waarvan de klassenraden A-, B- en C-attesten uitreiken aan de leerlingen en dat, wanneer het Hof de bestreden bepalingen niet zou schorsen maar later wel zou vernietigen, de uitgereikte B- en C-attesten tot rechtsonzekerheid zullen leiden, daar zij gebaseerd zullen zijn op leerplannen die werden opgesteld ter uitvoering van vernietigde wetskrachtige bepalingen. Zij menen dat het nadeel dat daaruit voortvloeit voor de betrokken leerlingen ernstig en moeilijk te herstellen is.

B.11.3. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7578 en 7588 doen ten slotte gelden dat wanneer de onderwijsinspectie in een inspectieverslag betreffende een school oordeelt dat die school de onderwijsdoelen niet heeft behaald, een negatief perceptieprobleem in het leven wordt geroepen voor die school, en dat een dergelijk perceptieprobleem moeilijk te herstellen is, zelfs indien het inspectieverslag na een vernietiging van de bestreden bepalingen door het Hof, retroactief zijn rechtsgrond zou verliezen.

B.12.1. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7589 voeren ten eerste aan dat de onmiddellijke uitvoering van de bestreden bepalingen een moeilijk te herstellen ernstig nadeel in het leven roept voor de leerlingen van de Steinerscholen, omdat zij vanaf 1 september 2021 onttrokken worden aan het pedagogisch project van de Steinerscholen dat, volgens hen, vanaf die datum niet meer kan worden verwezenlijkt.

B.12.2. Het tweede door de verzoekende partijen in de zaak nr. 7589 aangevoerde nadeel is soortgelijk aan het eerste - in B.11.1 vermelde - nadeel dat de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7578 en 7588 aanvoeren.

B.12.3. Een derde door de verzoekende partijen in de zaak nr. 7589 aangevoerd nadeel heeft betrekking op de aanvraag tot gelijkwaardigheid van vervangende onderwijsdoelen, die de Steinerscholen op basis van artikel 146 van de Codex Secundair Onderwijs wensen in te dienen bij de Vlaamse Regering. De verzoekende partijen wijzen erop dat die aanvraag uiterlijk op 1 september van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin de vervangende onderwijsdoelen zullen gelden, moet worden ingediend en voeren aan dat het voorbereiden van die aanvraag een enorme investering in tijd, mensen en geld vergt. De gelijkwaardige onderwijsdoelen kunnen volgens hen bovendien alleen maar even omvangrijk zijn als de door de decreetgever goedgekeurde onderwijsdoelen, wat volgens hen met zich meebrengt dat gelijkwaardige onderwijsdoelen de onmogelijkheid van de Steinerscholen om hun pedagogisch project te verwezenlijken, niet kunnen verhelpen.

B.13.1. Zoals is vermeld in B.3.2, treedt het decreet van 12 februari 2021 voor het eerste leerjaar van de tweede graad van het secundair onderwijs in werking op 1 september 2021 en voor het tweede leerjaar van die graad op 1 september 2022. Voor het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad machtigt het decreet van 12 februari 2021 de Vlaamse Regering om de inwerkingtredingsdatum van het decreet te bepalen.

Volgens artikel 138, eerste lid, van de Codex Secundair Onderwijs treden « de doelen en de leerplannen die tot stand komen in uitvoering van de bepalingen van deze afdeling [...] progressief in werking, leerjaar na leerjaar, te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad, vanaf 1 september 2019 ». Gelet op die bepaling en rekening houdend met de voor de tweede graad van het secundair onderwijs vastgestelde data van inwerkingtreding van de bestreden bepalingen, evenals met het feit dat de onderwijsdoelen van de derde graad aansluiten op die van de tweede graad, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de bestreden bepalingen voor de derde graad van het secundair onderwijs ten vroegste op 1 september 2023 in werking kunnen treden.

B.13.2. De aldus bepaalde inwerkingtreding van het decreet van 12 februari 2021 stelt het Hof in staat om, wat het tweede leerjaar van de tweede graad en het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs betreft, vóór de inwerkingtreding van de bestreden bepalingen uitspraak te doen over de beroepen tot vernietiging. Daaruit volgt dat de bestreden bepalingen, wat die leerjaren betreft, geen ernstige nadelen voor de verzoekende partijen doen ontstaan die bij een eventuele vernietiging niet of nog moeilijk zouden kunnen worden hersteld. Daaruit volgt eveneens dat de door de verzoekende partijen aangevoerde nadelen uitsluitend dienen te worden onderzocht in zoverre zij betrekking hebben op de inwerkingtreding van de bestreden bepalingen op 1 september 2021 voor het eerste leerjaar van de tweede graad van het secundair onderwijs.

B.14.1. In zoverre de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7578, 7588 en 7589 doen gelden dat de onderwijskoepels, de schoolbesturen en de leerkrachten, indien de bestreden bepalingen niet zouden worden geschorst maar later wel zouden worden vernietigd, nutteloze inspanningen dienen te leveren in het kader van de voorbereiding op de inwerkingtreding, op 1 september 2021, van de bestreden bepalingen, dient te worden vastgesteld dat het aangevoerde nadeel op het ogenblik waarop het Hof zich kan uitspreken over de vorderingen tot schorsing reeds in ruime mate is gerealiseerd. Redelijkerwijs kan immers worden aangenomen dat de onderwijskoepels, de scholen en de leerkrachten op dat ogenblik de belangrijkste voorbereidingen op de inwerkingtreding van de bestreden bepalingen hebben getroffen. Een schorsing van die bepalingen zou het aangevoerde nadeel aldus niet wezenlijk kunnen verhelpen.

Hoewel de bestreden bepalingen pas op 26 mei 2021 in het Belgisch Staatsblad werden bekendgemaakt, werd bij de voorbereiding van het decreet, waarbij het onderwijsveld betrokken was, steeds 1 september 2021 als datum van inwerkingtreding van de onderwijsdoelen voor het eerste jaar van de tweede graad van het secundair onderwijs vooropgesteld. De verzoekende partijen maken niet aannemelijk dat het voor de scholen onmogelijk is om zich tijdig aan te passen aan de bij de bestreden bepalingen ingevoerde nieuwe onderwijsdoelen.

De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7578 en 7588 voeren weliswaar eveneens aan dat de onderwijskoepels, de scholen en de leerkrachten ook in de loop van het schooljaar 2021-2022 extra inspanningen zullen moeten leveren met het oog op de implementatie van de bestreden bepalingen in het eerste jaar van de tweede graad van het secundair onderwijs, maar laten na aan te tonen in welke zin die inspanningen, ermee rekening houdend dat de belangrijkste voorbereidingen op de inwerkingtreding van de bestreden bepalingen reeds vóór de aanvang van dat schooljaar zijn getroffen, zouden dienen te worden gekwalificeerd als een ernstig nadeel in de zin van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989. De loutere omstandigheid dat scholen op organisatorisch vlak maatregelen dienen te nemen en te implementeren om zich te kunnen conformeren aan nieuwe decretale normen, vormt op zich geen ernstig nadeel in de zin van de voormelde bepaling. In zoverre de verzoekende partijen bij de uiteenzetting van het aangevoerde nadeel gewag maken van financiële en morele nadelen, dient eveneens te worden vastgesteld dat zij onvoldoende aantonen dat die nadelen ernstig en moeilijk te herstellen zijn.

B.14.2. Een schorsing van de bestreden bepalingen op een ogenblik waarop de scholen en de leerkrachten de belangrijkste voorbereidingen op de inwerkingtreding van die bepalingen achter de rug hebben, zou de organisatie en de planning van die scholen en leerkrachten wezenlijk doorkruisen, te dezen bovendien op een tijdstip waarop zij niet meer in de mogelijkheid zijn om die organisatie en planning nog fundamenteel bij te sturen. Krachtens artikel 138, tweede lid, van de Codex Secundair Onderwijs dient bij de implementatie van de onderwijsdoelen rekening te worden gehouden « met de coherentie en continuïteit over het lager en het secundair onderwijs heen en, specifiek voor het secundair onderwijs, over de graden heen ». Gelet op de sinds 1 september 2019 voor de eerste graad van het secundair onderwijs geldende nieuwe onderwijsdoelen, zou een schorsing van de voor de tweede graad van dat onderwijs geldende doelen op een tijdstip waarop de scholen en de leerkrachten niet meer in de mogelijkheid zijn om hun organisatie en planning nog fundamenteel bij te sturen, de bij de implementatie van de onderwijsdoelen vereiste coherentie en continuïteit over de graden van het secundair onderwijs heen, in het gedrang kunnen brengen. Bovendien treedt de in artikel 133/4 van de Codex Secundair Onderwijs bedoelde matrix, waarin de studierichtingen voor de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs worden geordend op basis van studiedomeinen, finaliteiten en onderwijsvormen, voor het eerste leerjaar van de tweede graad van het secundair onderwijs in werking op 1 september 2021, waardoor vanaf die datum nieuwe studierichtingen gelden voor dat jaar. Gelet op het feit dat de in bestreden bepalingen vervatte onderwijsdoelen mede zijn geënt op de voormelde matrix, zou een schorsing van die bepalingen de toepassing van die matrix en de daaraan verbonden invoering van nieuwe studierichtingen in het eerste leerjaar van de tweede graad van het secundair onderwijs in het gedrang kunnen brengen en aldus ook op dat vlak de organisatie en de planning van de scholen en de leerkrachten kunnen doorkruisen op een ogenblik waarop zij niet meer in de mogelijkheid zijn om nog fundamenteel bij te sturen. De nadelen die de onmiddellijke toepassing van de bestreden bepalingen voor de verzoekende partijen zou kunnen meebrengen, wegen aldus niet op tegen de nadelen van een schorsing van die bepalingen voor het gehele onderwijsveld.

B.15. Wat de door de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7578 en 7588 aangevoerde rechtsonzekerheid omtrent de uit te reiken B- en C-attesten en het daaruit voortvloeiende mogelijk nadeel voor de betrokken leerlingen betreft, dient te worden opgemerkt dat een vernietiging van de bestreden bepalingen niet met zich meebrengt dat de administratieve beslissingen die zouden zijn genomen op grond van die bepalingen, uit het rechtsverkeer verdwijnen. Artikel 18 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 bepaalt dat tegen zulke administratieve beslissingen, binnen een termijn van zes maanden na de bekendmaking van het vernietigingsarrest van het Hof in het Belgisch Staatsblad, elk administratief of rechterlijk beroep kan worden ingesteld dat daartegen openstaat. De rechtsonzekerheid die dergelijke beroepen met zich zouden kunnen meebrengen, volstaat echter op zich niet om te voldoen aan de in B.10 vermelde schorsingsvoorwaarde.

B.16. In zoverre de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7578 en 7588 aanvoeren dat een negatief inspectieverslag betreffende een school aanleiding kan geven tot een negatief perceptieprobleem voor die school, voeren zij een nadeel aan dat te hypothetisch is om in aanmerking te kunnen worden genomen in het kader van het onderzoek van een vordering tot schorsing.

B.17.1. Met betrekking tot de door de verzoekende partijen in de zaak nr. 7589 aangevoerde nadelen, dient rekening ermee te worden gehouden dat de Steinerscholen, zoals de verzoekende partijen aangeven in hun verzoekschrift, op basis van artikel 146 van de Codex Secundair Onderwijs, een aanvraag tot gelijkwaardigheid van vervangende onderwijsdoelen wensen in te dienen bij de Vlaamse Regering.

B.17.2. Zoals is vermeld in B.2.4, dient een dergelijke aanvraag uiterlijk op 1 september van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin de vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen zullen gelden, te worden ingediend (artikel 146, § 1, eerste lid, van de Codex Secundair Onderwijs). De in de aanvraag van de Steinerscholen vervatte vervangende onderwijsdoelen kunnen aldus ten vroegste gelden vanaf het schooljaar 2022-2023.

B.17.3. Wanneer de aanvraag tot gelijkwaardigheid van vervangende onderwijsdoelen gebeurt ingevolge een wijziging van ontwikkelingsdoelen, uitbreidingsdoelen Nederlands, eindtermen of specifieke eindtermen door het Vlaams Parlement, geldt volgens artikel 146, § 1, tweede lid, van de Codex Secundair Onderwijs een gedoogperiode van één volledig schooljaar waarbinnen de aanvrager nog met de oude eindtermen of in voorkomend geval de oude afwijkende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen mag werken.

B.18. Uit het voorgaande volgt dat wanneer de Steinerscholen een aanvraag tot gelijkwaardigheid van vervangende onderwijsdoelen indienen uiterlijk op 1 september 2021, het die scholen, op basis van artikel 146, § 1, tweede lid, van de Codex Secundair Onderwijs, is toegelaten om gedurende het schooljaar 2021-2022 te werken met de oude eindtermen of in voorkomend geval de oude afwijkende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke uitbreidingdoelen. Ermee rekening houdend dat de verzoekende partijen in de zaak nr. 7589 aangeven dat de Steinerscholen een dergelijke aanvraag wensen in te dienen, zou de onmiddellijke toepassing van de bestreden bepalingen niet met zich mee kunnen brengen dat de leerlingen van de Steinerscholen vanaf 1 september 2021 worden onttrokken aan het pedagogisch project van die scholen. De onmiddellijke toepassing van de bestreden bepalingen doet aldus het eerste door de verzoekende partijen in de zaak nr. 7589 aangevoerde - en in B.12.1 vermelde - nadeel niet ontstaan.

B.19. Wat het laatste door de verzoekende partijen in de zaak nr. 7589 aangevoerde - en in B.12.3 vermelde - nadeel betreft, dient eveneens te worden vastgesteld dat het nadeel op het ogenblik waarop het Hof zich kan uitspreken over de vorderingen tot schorsing reeds in ruime mate is gerealiseerd. Redelijkerwijs kan immers worden aangenomen dat op dat ogenblik de belangrijkste voorbereidingen betreffende de aanvraag tot het indienen van vervangende onderwijsdoelen zijn getroffen. Een schorsing van de bestreden bepalingen zou het aangevoerde nadeel aldus niet wezenlijk kunnen verhelpen. De loutere omstandigheid dat de scholen inspanningen dienen te leveren met het oog op het aanvragen van vervangende onderwijsdoelen, kan bovendien, mede gelet op het feit dat zulk een aanvraag inherent inspanningen vereist, niet worden gekwalificeerd als een ernstig nadeel in de zin van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989. In zoverre de verzoekende partijen in het kader van het derde door hen aangevoerde nadeel nog doen gelden dat gelijkwaardige onderwijsdoelen de onmogelijkheid van de Steinerscholen om hun pedagogisch project te verwezenlijken, niet zouden kunnen verhelpen, dient te worden vastgesteld dat de in een aanvraag van de Steinerscholen vervatte vervangende onderwijsdoelen te dezen ten vroegste kunnen gelden, zoals is vermeld in B.17.2, vanaf het schooljaar 2022-2023. Gelet op wat is vermeld in B.13.2, kan het voormelde aspect van het aangevoerde nadeel niet als een moeilijk te herstellen ernstig nadeel worden beschouwd.

B.20. Bijgevolg zijn de voorwaarden die het Hof ertoe zouden kunnen brengen tot schorsing van de bestreden bepalingen over te gaan niet vervuld, mede rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.9.3 en B.14.2.

Om die redenen, het Hof verwerpt de vorderingen tot schorsing.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 22 juli 2021.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, L. Lavrysen

^