Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 september 2021

Uittreksel uit arrest nr. 89/2021 van 10 juni 2021 Rolnummer 7526 In zake : de vordering tot schorsing van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 december 2020 « tot wijziging van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preven Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021204245
pub.
20/09/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 89/2021 van 10 juni 2021 Rolnummer 7526 In zake : de vordering tot schorsing van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 december 2020 « tot wijziging van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid en van het decreet van 29 mei 2020 tot organisatie van de meldingsplicht en het contactonderzoek in het kader van COVID-19 », ingesteld door Maarten Roels en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, en de rechters T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, T. Detienne en D. Pieters, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 5 maart 2021 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 9 maart 2021, is een vordering tot schorsing van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 december 2020 « tot wijziging van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid en van het decreet van 29 mei 2020 tot organisatie van de meldingsplicht en het contactonderzoek in het kader van COVID-19 » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 december 2020) ingesteld door Maarten Roels, John de Vreeze, Jean-Pierre Van Cauwenberghe, Viviane Van Kerckhove, Martin van Dongen, Steve Caster, Jean van Hille, Bert De Rijck, Elien Cardon, Kathy Grambergen, Annelies Beugnies, Danny Lambert, Katty Colpaert, Marjolein Maryns, Martine Wullaert, Peter Vereecke, Carine Buyens, Maria Van Schoors, Mario Denoyette, Luc Declercq, Francine Coopman, Willy Caekebeke, Sigrid Nelissen, Sandra Delperdange, Carine De Backer, Elise De Deyn, Cateline Hendrickx, Dirk Steenhout, Eddy Matthijs, Rita Van Beneden, Rufin Wauters, Veerle Van Keymeulen, Patrick De Schepper, Aurelia Verdonck, François De Wit, François Van Den Bergh, Paul De Man, Adelheid Gysel, An Van Eetvelde, Helena Lamberts-Van Assche, Liselotte Van Dooren, Jurgen Baeck, Björn De Meyer, Joeri Gantois, Marjan De Landtsheer, Martine Verhofstadt, Renate Dooms, Rita De Backer, Pieter Willem de Vries, Annie Van Daele, Marie Brusselaers, Bastiaan Geysen, Ingeborg Vercammen, Nico Troch, Hildegarde De Meulenaere, Inge Liesens, Peter Van der Henst, Patrick Maes, Piet De Smedt, Bernd van Hassel, Fabrice Selvi, Jeroen Franssens, Kristina Van de Gaer, Inge De Decker, Kurt van Rysseghem, Patrik Boone, Geertrui Daem, Viviane Van Kerkhove, Constance Hanssens, Jan Lanckman, Karel Schoonbaert, Marleen Pensaert, Myriam Demey, Sylvia Van Damme, Magda Libbrecht, Patrick Vandendriessche, Karen Vandendriessche, Martine Feryn, Stefaan Haezebrouck, Inés Vandewoestijne, Romain Vandewoestijne, Rita Hoornaert, Cornelia Jonckheere, Francis Jonckheere, Nancy Verschoot, Anja Thorrez, Erika Hallaert, Eva Vanooteghem, Paul Van Egghen, Willy Doom, Chris Beyaert, Katrien De Puydt, Kurt vanlandschoot, Annemie De Bel, Bart Desmet, Gerda Van De Pontseele, Nathalie Tettelin, Dirk Deman, Geert Verhelst, Kate Verhelst, Valerie Destoop-Verbrugge, Carlos Debucquoy, Thierry Casteele, Gregory Lahousse, Karl Phlips, Albert Bostyn, Nick Verhulst, Veronique Claes d'Erckenteel, Danny Gaytant, Kathleen Deroo, Werner Bertels, Brigitte Schoukens, Freddy Henderix, Lydie Melsen, Paul Vandecruys, Amanda Samaey, Birgit Hederer, Geert Vandewalle, Maria-Isabel Malleiro Y Taboas, André Vegter, Veronica Van Hoet, Agnes Jonckheere, Ann Callewaert, Steven Depicker, Steven Vrancken, Bert Smets, Mieke Vriens, Elvira de Graaf, Ruud Gysen, Johannes Noldes, Sven Hellings, Carolien Damman, Nancy De Pooter, Yvonne Van Kempen, Benjamin Dewit, Dominique Van Den Broeck, Niels Ramaekers, Inge Joachims, Dominique Stulens-Lenaers, Kristof Hermans, Dennis Roovers, Rudi Princen, Marielle Lambrechts, Lieve Philips, Josy Laumen, Noël Dinjens, Ann Hendrikx, Kelly Duisters, Patrick Indekeu, Petra Gielen, Robben Van Erum, John Van Reempts, Frank Dirckx, Sascha Del Sal, Ivo Goossens, Chantal Hoeven, Christina Delbressine, Karin Hoeven, Monique Dassen, Filip Habets, Wendy Janssen, Barbara Asprokolas, Miek Maes, Marielle Alewaters, Umile Barbieri, Jochen Bessemans, Fabrice Hamel, Karel Manshoven, Didier Steyaert, Edeltraud Cosemans, Gilda Biagina Mollo, Tiziana Gallucci, Cedric Kerkhofs, Karel Gorissen, Laura Barbieri, Rosina Micieli, Hans Pauwels, Claudia De Proft, Vik Nelissen, Catherine Keupers, Christel Copermans, Juul Vanleysen, Klaas Hoogerwaard, Marleen Marchal, Nathalie Janssen, Rafaël Eijssen, Tania Claes, Katrien Weckx, Birgit Berlanger, Jean-Luc Vanderlinden, Magda Robert, Wendy Lasseel, Ingrid Vertenten, Louis Jans, Martine Beyers, William Collett, Bert Cools, Christian Panneels, Elzbieta Oleksa, Laura Sampermans, Martine Deconinck, Alain Soffers, Liesbeth Renders, Wim Van Aelst, Veerle Mattheussen, Anne Huygh, Danielle Liesenborghs, Grietje Van den Eede, Jan De Keuster, Marleen De Braekeleer, Torsten Koch, Bart Bottu, Tom Dhaenens, Derek Vanmolecot, Clark Trappeniers, Rob Daneels, Gerd Van Kogelenberg, Hilde De Smet, Hugo Dooms, Ivar Hermans, Severine Tastenhoye, Katrien Verstraete, Agnes Feyaerts, Griet Van Roosmalen, Hans Laureyssen, Dennis Geelen, Fried'l Hermans, Ignace Van Eeckhout, Nico IJff, Leen Haagdorens, Evi Vanheel, Dirk Bastiaensen, Lutgart Hanssens, Carolien Jongbloed, Danny De Cock, Francois Bosch, Hanny Poot, Luc Geenen, Muriel Van de Steen, Danny Digneffe, Frank Peeraer, Lud Verhelst, Michel Roofthooft, Mariette Pepermans, Ann Depooter, Cynthia Wyckmans, Patricia Aarts, Simon Roelants, Sofie Declercq, Dana Van den Broek, Denise Claessens, Anne Fierlafijn, Hadewych Goetelen, Brigitte Crombez, Mark Van Wauwe, Reinhilde Goossens, Leo Van den Bossche, Philip Martens, Maria Van Gompel, Esmeralda Verlinden, Jean-Marc Ravels, Lutgart Gillis, Nancy Dhont, Carine Francken, Diederik Brees, Karel Van Hilst, Luc Van Espen, Henri Vermuyten, Thierry De Mees, Gilles Hertoghe, Gisela Dietlein, Guy Poortmans, Martine Peters, Ilse Kussé, Antonis Antoniadis, Mario Verbruggen, Chris Prime, Elisa Ventrella, Ferdinand Van Ouytsel, Katie D'haene, Brigitte Pinckaers, Joris Van Dyck, Jean-Pierre Nachtegael, Kathy Farmery, Nicole Van Essche, Sissi Uytterhoeven, Efrem Van Steenwinkel, Luc Covents, Cynthia Bogaerts, Judy Daems, Lieve Ruwet, Johan Denis, Linda Immens, Peggy Van den Bergh, Alain Van den Bergh, Anne Brouwers, Bart Schelstraete, Katrien Meeussen, Marc Michiels, Dimitri Dierckx de Casterle, Dennis Deridder, Godfried Bervoets, Linda Santana, Marijke Mateusen, Karine De Proost, Peter Sels, Henri Pollaerts, Lydia Van Gestel, Dirk Rochtus, Matej Vukas, Bob Frateur, Ilona Elfers, Griet Cockx, Gunther Valgaeren, Greet Vanthienen, Guido Beysen, Nancy de Moor, Danielle De Roover, Gerda Moorkens, Kathleen Bastiaens, Liselotte Gijsels, Loran Behits, Ronald Van Roosbroeck, Krisje Scheurweghs, Kurt Deckx, Miranda Pauwels, Peggy Engelen, Sylvie Balemans, Ken Gysbrechts, Kristel Rombouts, Linda Int Panis, Rita Blank, Peter De Bie, Jeroen Faes, Paolo Craet, Karin Slootmans, Monique Wuyts, Sandra Trevisan, Dirk Van Offel, Sandra Int Panis, Anne Dorssemont, Fabienne Claeys, Guy Franck, Katrien Rommens, Nadine Van den Bergh, Elly Dekeyser, Robert Klene, Johan Van Aerschot, Rosa Boschmans, Ylvi Haass, Els Mattheeuws, Mieke Mattheeuws, Els Somers, Dien Stas, Serge Boeckx, Kervyn De Marcke Ten Dries, Andy De Geyndt, Ron Farmery, Conny Van Eycken, Gaby De Decker, Peter Lauwereys, Fabienne Sels, Marta Barandiy, Andrea Heitkamp, Karla Vannuffelen, Nadia Van Hemelrijck, Peter Vandendaele, Martina Hartmann, Godelieve Van Den Nest, Anne-Marie Sergeant, Willem Carpentier, Nathalie Borremans, Peggy Lissens, Chris Fauconnier, Carine De Neef, Marileen Janssens, Guido Crommen, Luc Desmedt, Joseph Nagy, Sheena Lee De Clercq, Inge Verjans, Victor Van de Putte, Guy Van de Putte, Joseph Brokken, Patrick Rouges, Steven Peeters, Danielle Renaut en Dirk Baeken, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. C. Knapen, advocaat bij de balie te Brussel.

Bij hetzelfde verzoekschrift vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van hetzelfde decreet. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van het bestreden decreet en zijn context B.1. De verzoekende partijen vorderen de schorsing van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 december 2020 « tot wijziging van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid en van het decreet van 29 mei 2020 tot organisatie van de meldingsplicht en het contactonderzoek in het kader van COVID-19 » (hierna : het decreet van 18 december 2020).

B.2. Het decreet van 18 december 2020 past in het kader van het aanvullen en het actualiseren van het arsenaal aan maatregelen die de verschillende overheden hebben genomen om de COVID-19-pandemie te bestrijden en verdere verspreiding van het SARS-CoV-2-virus tegen te gaan. Die maatregelen hebben enerzijds betrekking op de beveiliging van de samenleving tegen het virus en de verspreiding ervan. Zo wordt de verplichte afzondering als maatregel ingevoegd in het decreet van 21 november 2003 « betreffende het preventieve gezondheidsbeleid » (hierna : het decreet van 21 november 2003). Anderzijds hebben zij betrekking op de gegevensverwerking van bepaalde categorieën van personen in het kader van de handhaving en de contactopsporing, die reeds is ingesteld bij decreet van 29 mei 2020 « tot organisatie van de meldingsplicht en het contactonderzoek in het kader van COVID-19 » (hierna : het decreet van 29 mei 2020).

Wat de verplichting tot afzondering betreft B.3.1. Het decreet van 21 november 2003 stelt een kader vast om nadere maatregelen te nemen of beleidsinitiatieven te ontwikkelen op het gebied van preventieve gezondheidszorg met het oog op het verbeteren van de levenskwaliteit, het realiseren van gezondheidswinst en het verhogen van de efficiëntie van het gezondheidsbeleid (artikel 3).

Om dat preventieve gezondheidsbeleid concreet te organiseren, kan de overheid initiatieven en maatregelen nemen om exogene en endogene factoren (determinanten of bronnen van gevaar inzake gezondheid van de mens) te voorkomen of de gevolgen ervan tegen te gaan (artikelen 39 tot 66). Gelet op de epidemiologische ervaringen in het verleden en de centrale plaats ervan in de preventieve gezondheidszorg (Parl. St., Vlaams Parlement, 2002-2003, nr. 1709/1, p. 19) werd in specifieke maatregelen voorzien om de uitbreiding van de schadelijke effecten tegen te gaan van exogene factoren die een risico voor de gezondheid meebrengen, in het bijzonder wat de biotische factoren (virussen, bacteriën en andere micro-organismen) betreft (artikelen 44 tot 50).

Een ambtenaar-arts kan aan een persoon die is aangetast door een infectie en daarbij een bijzonder gevaar van besmetting voor anderen vormt, evenals aan personen die een verhoogd risico hebben om de infectie te hebben opgelopen, een bevel geven tot tijdelijke afzondering in een ziekenhuisafdeling of op een andere gepaste plaats (artikel 47, § 1, 1°).

B.3.2. De decreetgever beoogde, geconfronteerd met het zeer besmettelijke SARS-CoV-2-virus dat tot de ziekte COVID-19 leidt, de instrumenten van het preventieve gezondheidsbeleid te actualiseren en in handhavingsmaatregelen te voorzien om zo een gepast antwoord te bieden op de nood om verdere verspreiding ervan tegen te gaan (Parl.

St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/1, pp. 2-3). In afwijking van artikel 47 van het decreet van 21 november 2003 en beperkt tot (mogelijke) COVID-19-besmettingen, heeft de decreetgever voorzien in het opleggen van een verplichting tot afzondering van bepaalde categorieën van personen zonder enig bevel van een ambtenaar-arts, waarvan de niet-naleving strafbaar is gesteld. Hij heeft eveneens voorzien in gegevensdeling met lokale besturen met het oog op de handhaving van de afzonderingsplicht.

B.4.1. Artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003, ingevoegd bij artikel 4 van het decreet van 18 december 2020, bepaalt : « § 1. In afwijking van artikel 47, § 1, 1°, gaat iedere persoon van wie bewezen is dat hij besmet is met COVID-19 of van wie de arts een ernstig vermoeden heeft dat hij besmet is met COVID-19, onmiddellijk in tijdelijke afzondering, hetzij op zijn hoofdverblijfplaats, hetzij op een andere gepaste plaats.

De Vlaamse Regering bepaalt de termijn van de tijdelijke afzondering, vermeld in het eerste lid, op basis van de wetenschappelijke inzichten over de besmettelijkheid van COVID-19. § 2. In afwijking van artikel 47, § 1, 1°, gaat iedere persoon die in een hoogrisicogebied is geweest, onmiddellijk bij zijn aankomst in het Nederlandse taalgebied in tijdelijke afzondering, hetzij op zijn hoofdverblijfplaats, hetzij op een andere gepaste plaats.

De persoon, vermeld in het eerste lid, die terugkeert uit een hoogrisicogebied, is verplicht om zich na zijn terugkeer onmiddellijk te melden bij een COVID-19-test-centrum, bij een triagecentrum of bij zijn behandelend arts met de mededeling dat hij uit een hoogrisicogebied is teruggekeerd, zodat hij een COVID-19-test kan ondergaan.

De Vlaamse Regering bepaalt de termijn van de tijdelijke afzondering, vermeld in het eerste lid, op basis van de wetenschappelijke inzichten over de incubatietijd van COVID-19. De termijn van tijdelijke afzondering loopt af als uit een onderzoek blijkt dat de persoon geen gevaar vormt voor de volksgezondheid.

In afwijking van het eerste lid kan de Vlaamse Regering een vrijstelling van de tijdelijke afzondering of van de verplichting om zich bij een COVID-19-testcentrum, triagecentrum of behandelend arts te melden, vermeld in het tweede lid, verlenen aan : 1° een persoon die maar voor een beperkte duur in een hoogrisicogebied is geweest;2° een persoon bij wie de kans op besmetting door zijn gedrag in een hoogrisicogebied laag wordt ingeschat;3° een persoon die om essentiële redenen in een hoogrisicogebied is geweest. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels van die afwijking, bepaalt wat onder beperkte duur wordt verstaan en bepaalt de manier waarop de kans op besmetting wordt ingeschat, en legt de essentiële redenen vast waarvoor de tijdelijke afzondering, vermeld in het eerste lid, of de verplichting om zich bij een COVID-19-testcentrum, een triagecentrum of de behandelend arts te melden, vermeld in het tweede lid, niet gelden.

In deze paragraaf wordt verstaan onder hoogrisicogebied : een gebied dat de bevoegde federale dienst heeft aangeduid als een gebied met een zeer hoog risico op besmetting met COVID-19. § 3. In afwijking van artikel 47, § 1, 1°, gaat iedere andere persoon dan de personen, vermeld in paragraaf 1 en 2, die een verhoogd risico heeft op COVID-19, onmiddellijk in tijdelijke afzondering als hij op de hoogte is gebracht van het feit dat hij een verhoogd risico heeft op COVID-19, hetzij op zijn hoofdverblijfplaats, hetzij op een andere aangepaste plaats.

De persoon, vermeld in het eerste lid, is verplicht om zich onmiddellijk nadat hij kennis heeft genomen van het feit dat hij een verhoogd risico heeft op COVID-19, te melden bij een COVID-19-testcentrum, bij een triagecentrum of bij zijn behandelend arts, zodat hij een COVID-19-test kan ondergaan.

De Vlaamse Regering bepaalt de termijn van de tijdelijke afzondering, vermeld in het eerste lid, op basis van de wetenschappelijke inzichten over de incubatietijd van COVID-19. De termijn van tijdelijke afzondering loopt af als uit een onderzoek blijkt dat de persoon geen gevaar vormt voor de volksgezondheid.

De Vlaamse Regering bepaalt nader op welke manier de persoon, vermeld in het eerste lid, op de hoogte wordt gebracht van het feit dat hij een verhoogd risico heeft op COVID-19.

Het verhoogde risico op COVID-19, vermeld in het eerste lid, wordt door de Vlaamse Regering vastgesteld op basis van de richtlijnen van de bevoegde federale dienst ».

B.4.2. Artikel 34/1 van het decreet van 21 november 2003, ingevoegd bij artikel 2 van het decreet van 18 december 2020, bepaalt : « In het kader van COVID-19 kunnen de volgende persoonsgegevens van een persoon als vermeld in artikel 47/1, § 1, eerste lid, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, met de gemeente worden gedeeld, binnen de bevoegdheden van de gemeenten conform artikel 135, § 2, van de Nieuwe Gemeentewet van 24 juni 1988, met het oog op de handhaving van de maatregelen, vermeld in artikel 47/1, door de burgemeester van de hoofdverblijfplaats of een andere gepaste plaats waar die persoon in tijdelijke afzondering gaat : 1° de voor- en achternaam;2° het adres van de plaats waar die persoon in tijdelijke afzondering gaat;3° de termijn van de tijdelijke afzondering. De Vlaamse Regering wijst een entiteit aan die optreedt als verwerkingsverantwoordelijke voor de doorgifte van de persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid. De gemeente, vermeld in het eerste lid, is de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens die conform het eerste lid werden gedeeld.

De persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, worden door de gemeente uiterlijk tot het einde van de maatregel, vermeld in artikel 47/1, bewaard ».

B.4.3. Daarnaast heeft een aantal van de bestreden bepalingen betrekking op het invoegen van verwijzingen naar artikel 47/1 om het toepassingsgebied van handhavingsmaatregelen uit te breiden.

Zo wordt de niet-naleving van de in artikel 47/1 vermelde verplichting tot afzondering strafbaar gesteld. Artikel 79 van het decreet van 21 november 2003, zoals gedeeltelijk vervangen bij het bestreden artikel 6 van het decreet van 18 december 2020, bepaalt : « Onverminderd de toepassing van de in het Strafwetboek gestelde straffen, worden gestraft met een geldboete van 26 tot 500 euro en met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden of met een van deze straffen alleen : 1° degenen die geen gevolg geven aan de dwangmaatregelen, vermeld in artikel 41, § 1, § 5 en § 6, artikel 47 en artikel 47/1, of die de uitvoering of naleving ervan verhinderen of belemmeren; [...] ».

Voorts dient de Vlaamse Regering met het oog op het toezicht op de naleving van onder meer artikel 47/1 het initiatief te nemen om ambtenaren aan te stellen (artikel 44, § 3, 3°, zoals gewijzigd bij artikel 3 van het decreet van 18 december 2020) die bevoegd zijn om een proces-verbaal op te stellen als de verplichtingen die vermeld zijn in artikel 47/1 niet worden nageleefd (artikel 49, zoals gewijzigd bij artikel 5 van het decreet van 18 december 2020).

Artikel 49, § 1, van het decreet van 21 november 2003, zoals gewijzigd bij artikel 5 van het decreet van 18 december 2020, bepaalt : « Als de verplichtingen, vermeld in artikel 45, § 3, artikel 47, § 1, artikel 47/1 en artikel 48 niet worden nageleefd, zijn de aangeduide ambtenaren die met het toezicht belast zijn, onverminderd de bevoegdheden van de gemeenten conform artikel 135, § 2, van de Nieuwe Gemeentewet van 24 juni 1988, bevoegd om een proces-verbaal op te stellen. Hun processen-verbaal hebben bewijskracht tot het tegendeel bewezen is. Een afschrift van hun proces-verbaal wordt de betrokkene binnen vijf werkdagen aangetekend toegestuurd ».

Wat de contactopsporing betreft B.5.1. De decreetgever beoogde de afbouw van de oorspronkelijk opgelegde beperkingen van fysieke contacten mogelijk te maken en tegelijk de risico's van verdere verspreiding van het zeer besmettelijke SARS-CoV-2-virus die daarmee gepaard gaan, tegen te gaan door in te zetten op contactonderzoek en die opdracht in het kader van COVID-19 tijdelijk toe te kennen aan een samenwerkingsverband van externe partners (Parl. St., Vlaams Parlement, 2019-2020, nr. 314/1, pp. 2 en 4; 2020-2021, nr. 488/1, p. 2). Daartoe heeft hij het decreet van 29 mei 2020 aangenomen.

Dat contactonderzoek is nauw verweven met de federaal opgerichte gegevensbanken van Sciensano en de normatieve ontwikkelingen in dat verband (koninklijk besluit nr. 18 van 4 mei 2020 « tot oprichting van een databank bij Sciensano in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 » (hierna : het koninklijk besluit nr. 18 van 4 mei 2020); koninklijk besluit nr. 44 van 26 juni 2020 « betreffende de gezamenlijke gegevensverwerking door Sciensano en de door de bevoegde regionale overheden of door de bevoegde agentschappen aangeduide contactcentra, gezondheidsinspecties en mobiele teams in het kader van een contactonderzoek bij personen die (vermoedelijk) met het coronavirus COVID-19 besmet zijn op basis van een gegevensbank bij Sciensano » (hierna : het koninklijk besluit nr. 44 van 26 juni 2020); het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, betreffende de gezamenlijke gegevensverwerking door Sciensano en de door de bevoegde gefedereerde entiteiten of door de bevoegde agentschappen aangeduide contactcentra, gezondheidsinspecties en mobiele teams in het kader van een contactonderzoek bij personen die (vermoedelijk) met het coronavirus COVID-19 besmet zijn op basis van een gegevensbank bij Sciensano (hierna : het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020)).

B.5.2. Het decreet van 18 december 2020 strekt ertoe de contactopsporing te actualiseren in het licht van de federale ontwikkelingen betreffende de gegevensbanken van Sciensano, de lacunes in de bestaande regeling weg te werken en de lokaal gegroeide initiatieven wettelijk te verankeren en te integreren in het geheel (Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/1, p. 3).

B.6.1. Artikel 3 van het decreet van 29 mei 2020, zoals gewijzigd bij artikel 9 van het decreet van 18 december 2020, bepaalt : « Om de bevoegdheid over het tegengaan van de verspreiding van infecties, vermeld in artikel 44, § 2, van het decreet van 21 november 2003, te kunnen uitvoeren in het kader van de pandemie van COVID-19, kan de Vlaamse Regering met behoud van de toepassing van artikel 44, § 3, van het voormelde decreet een samenwerkingsverband van externe partners aanstellen dat een centraal contactcentrum opricht dat belast wordt met opdrachten van opsporing en begeleiding van personen met een bevestigde of vermoedelijke diagnose van COVID-19, of van personen die mogelijk een risicodragend contact hebben gehad met een persoon die besmet is met COVID-19 of die vermoedelijk besmet is met COVID-19. De persoonsgegevens worden verwerkt conform het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020.

De Vlaamse Regering wijst een agentschap aan dat optreedt als verwerkingsverantwoordelijke en dat een verwerkingsovereenkomst sluit met het samenwerkingsverband van externe partners, vermeld in het eerste lid, conform artikel 28, lid 3, van de algemene verordening gegevensbescherming.

De personen die in opdracht van het centrale contactcentrum, vermeld in het eerste lid, de opdrachten, vermeld in het eerste lid, uitvoeren, zijn gebonden door het beroepsgeheim, vermeld in artikel 458 van het Strafwetboek.

Het centrale contactcentrum, vermeld in het eerste lid, staat mee onder toezicht van en wordt aangestuurd door de ambtenaren-artsen en de ambtenaren van het agentschap, vermeld in artikel 44, § 3, 2° en 3°, van het decreet van 21 november 2003.

Het samenwerkingsverband van externe partners, vermeld in het eerste lid, maakt een inhoudelijk en financieel verslag op over de opdrachten die eraan zijn toegekend. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud van het inhoudelijk en financieel verslag.

De Vlaamse Regering bepaalt welke technische en organisatorische maatregelen het samenwerkingsverband van externe partners treft ter bescherming van de verwerking van de persoonsgegevens door het centrale contactcentrum, vermeld in het eerste lid ».

Ingevolge de bestreden bepalingen wordt de benaming van het in artikel 3 van het decreet van 29 mei 2020 vermelde contactcentrum van het samenwerkingsverband van externe partners gewijzigd in « centraal contactcentrum » (artikel 9, 1° en 4°, van het decreet van 18 december 2020). Daarnaast hebben de bestreden wijzigingsbepalingen betrekking op de verwerking van de persoonsgegevens door dat contactcentrum (artikel 9, 2°, 3° en 5°, van het decreet van 18 december 2020).

B.6.2. Artikel 4 van het decreet van 29 mei 2020, zoals vervangen bij artikel 10 van het decreet van 18 december 2020, bepaalt : « Het centrale contactcentrum, vermeld in artikel 3, eerste lid, is samengesteld uit : 1° callcentermedewerkers;2° callcentersupervisors;3° veldonderzoekers;4° supervisors van veldonderzoekers. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie van het centrale contactcentrum ».

B.6.3. Artikel 5 van het decreet van 29 mei 2020, zoals vervangen bij artikel 11 van het decreet van 18 december 2020, bepaalt : « § 1. Bij het centrale contactcentrum, vermeld in artikel 3, eerste lid, wordt een databank voor veldonderzoekers opgericht.

De persoonsgegevens in de databank, vermeld in het eerste lid, worden verwerkt voor de volgende doeleinden : 1° het afleggen van fysieke bezoeken door de veldonderzoekers van het contactcentrum in het kader van de doeleinden, vermeld in artikel 3, § 2, 1° en 2°, A, van het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020;2° de voortgangscontrole op de fysieke bezoeken, vermeld in punt 1°, door de supervisors van veldonderzoekers. § 2. In de databank, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, worden persoonsgegevens verwerkt van : 1° personen bij wie een COVID-19-test heeft uitgewezen dat ze besmet zijn;2° personen bij wie de arts een ernstig vermoeden heeft dat ze besmet zijn met COVID-19, maar bij wie geen COVID-19-test is uitgevoerd of voorgeschreven, of bij wie de COVID-19-test heeft uitgewezen dat ze niet besmet waren;3° personen met wie de personen, vermeld in punt 1° en 2°, in contact zijn geweest gedurende een periode van veertien dagen voor en na de eerste tekenen van de besmetting met COVID-19, waarbij een bepaalde appreciatiemarge op grond van wetenschappelijke inzichten in rekening kan worden genomen;4° de veldonderzoekers die bij het centrale contactcentrum werken. De volgende persoonsgegevens worden in de databank, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, verwerkt van de personen, vermeld in het eerste lid, punt 1° tot en met 3° : 1° de voor- en achternaam;2° de provincie waar ze wonen;3° de geboortedatum;4° de taal;5° de contactgegevens, met inbegrip van het adres en telefoonnummer;6° de scriptcode waaruit kan worden afgeleid of de persoon een indexpersoon is, een persoon met wie de indexpersoon contact heeft gehad en die een hoog risico op besmetting heeft, of een persoon met wie de indexpersoon contact heeft gehad en die een laag risico op besmetting heeft;7° de status van het fysieke bezoek. De persoonsgegevens, vermeld in het tweede lid, 1° tot en met 6°, zijn afkomstig van de gegevensbank III, vermeld in het artikel 1, § 1, 8°, van het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020.

Het persoonsgegeven, vermeld in het tweede lid, 7°, wordt in de databank ingegeven door de veldonderzoeker.

De persoonsgegevens, vermeld in het tweede lid, worden in de databank, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, bewaard voor een termijn van maximaal tien dagen.

De volgende persoonsgegevens worden in de databank, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, verwerkt van de personen, vermeld in het eerste lid, 4° : 1° het identificatienummer in het centrale contactcentrum;2° de voor- en achternaam;3° de contactgegevens, met inbegrip van de postcode, het telefoonnummer en het e-mailadres;4° de regio waar de veldonderzoeker fysieke bezoeken aflegt;5° de externe partner waarvoor de veldonderzoeker werkzaam is;6° de naam van de supervisor van de veldonderzoeker. De persoonsgegevens, vermeld in het zesde lid, worden in de databank, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, bewaard tot maximaal veertien dagen na het aflopen van het contract met de veldonderzoeker.

De Vlaamse Regering kan de persoonsgegevens, vermeld in het tweede en zesde lid, nader preciseren. § 3. De supervisor van de veldonderzoeker heeft voor het doeleinde, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, toegang tot de persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 2, tweede en zesde lid, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de aansturing van de veldonderzoekers die onder zijn toezicht staan.

De veldonderzoeker heeft voor het doeleinde, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, 1°, toegang tot de persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, van de personen bij wie hij overeenkomstig zijn opdracht een fysiek bezoek moet afleggen ».

Die bepaling laat de oprichting toe van een databank met het oog op de organisatie en het opvolgen van de fysieke bezoeken die de veldonderzoekers van het contactcentrum afleggen, en zij bepaalt de voorwaarden inzake de gegevensverwerking in het kader van die bezoeken.

B.6.4. Artikel 6 van het decreet van 29 mei 2020, zoals vervangen bij artikel 12 van het decreet van 18 december 2020, bepaalt : « Met behoud van de toepassing van artikel 44 van het decreet van 21 november 2003 kunnen lokale besturen of zorgraden, als aanvulling bij of ter vervanging van de opdrachten die worden uitgevoerd door het centrale contactcentrum, vermeld in artikel 3, eerste lid, lokale contactcentra oprichten die belast worden met opdrachten van opsporing en begeleiding van personen met een bevestigde of vermoedelijke diagnose van COVID-19, of van personen die mogelijk een risicodragend contact hebben gehad met een persoon die besmet is met COVID-19 of die vermoedelijk besmet is met COVID-19. De persoonsgegevens worden door de lokale contactcentra verwerkt conform het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020.

De Vlaamse Regering wijst een entiteit aan die optreedt als verwerkingsverantwoordelijke en die een verwerkingsovereenkomst sluit met de lokale besturen of de zorgraden, vermeld in het eerste lid, conform artikel 28, lid 3, van de algemene verordening gegevensbescherming.

De persoon die in opdracht van een lokaal contactcentrum als vermeld in het eerste lid, de opdrachten, vermeld in het eerste lid, uitvoert, is overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek gebonden door het beroepsgeheim.

De lokale contactcentra, vermeld in het eerste lid, staan mee onder toezicht van de ambtenaren-artsen en de ambtenaren van de administratie, vermeld in artikel 44, § 3, 2° en 3°, van het decreet van 21 november 2003. Als lokale contactcentra niet voldoen aan de verplichtingen, vermeld in dit decreet, kunnen de voormelde ambtenaren en ambtenaren-artsen de lokale besturen of de zorgraden aanmanen om alle verplichtingen aan de hand van een remediëringsplan na te komen binnen een termijn die door die ambtenaren en ambtenaren-artsen wordt bepaald.

De lokale besturen of de zorgraden, vermeld in het eerste lid, maken een inhoudelijk verslag op over de opdrachten die zijn toegekend aan de lokale con- tactcentra die ze hebben opgericht. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud van het inhoudelijk verslag.

De Vlaamse Regering bepaalt welke technische en organisatorische maatregelen de lokale besturen of de zorgraden treffen ter bescherming van de verwerking van de persoonsgegevens door de lokale contactcentra, vermeld in het eerste lid ».

B.6.5. Artikel 6/1 van het decreet van 29 mei 2020, zoals ingevoegd bij artikel 13 van het decreet van 18 december 2020, bepaalt : « De lokale besturen of de zorgraden bepalen de samenstelling van lokale contactcentra als vermeld in artikel 6, eerste lid.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie van lokale contactcentra ».

De voormelde bepalingen regelen de oprichting van « lokale contactcentra » door lokale besturen of zorgraden als aanvulling bij of ter vervanging van de opdrachten die door het centrale contactcentrum worden uitgevoerd, hun samenstelling en de voorwaarden waaronder zij persoonsgegevens dienen te verwerken (artikelen 12 en 13 van het decreet van 18 december 2020).

B.6.6. Artikel 6/2 van het decreet van 29 mei 2020, zoals ingevoegd bij artikel 14 van het decreet van 18 december 2020, bepaalt : « § 1. Bij de zorgraden kunnen COVID-19-teams worden opgericht.

De COVID-19-teams, vermeld in het eerste lid, verrichten de volgende activiteiten : 1° ondersteuning bij het contact- en omgevingsonderzoek bieden aan de ambtenaren, vermeld in artikel 40 en 44, § 3, 3°, van het decreet van 21 november 2003, en aan de ambtenaren-artsen, vermeld in artikel 44, § 3, 2°, van hetzelfde decreet;2° op verzoek van de lokale besturen advies verlenen over de te nemen maatregelen om een verdere verspreiding van COVID-19 te voorkomen;3° medische en psychosociale ondersteuning organiseren voor de personen die met COVID-19 besmet zijn of vermoedelijk besmet zijn. Deze activiteit is gericht tot individuele personen; 4° een afstemming van hulpvragen van zorgaanbieders organiseren in geval van schaarste van materiaal, en in geval van behoefte aan kennisuitwisseling en ondersteuning;5° zorgaanbieders sensibiliseren om het draagvlak voor het contactonderzoek te verhogen. In dit lid wordt verstaan onder : 1° contact- en omgevingsonderzoek: het onderwerpen van een persoon of zijn leefomgeving aan een medisch of milieukundig onderzoek dat nodig is om besmettingsbronnen op te sporen, als die persoon na contact met een geïnfecteerde persoon of na contact met een andere besmettingsbron mogelijk besmet is en door contacten met anderen, al dan niet bij de uitoefening van een beroepsactiviteit, die infectie kan overdragen;2° medische en psychosociale ondersteuning organiseren: informeren over, doorverwijzen naar en samen met de betrokken persoon contact opnemen om die medische en psychosociale ondersteuning mogelijk te maken. De Vlaamse Regering kan de activiteiten van het COVID-19-team, vermeld in het tweede lid, nader preciseren.

Elk COVID-19-team bestaat minstens uit een medisch expert. Die medische expert is een arts.

De Vlaamse Regering kan de samenstelling van het COVID-19-team en de rol van de medisch expert nader preciseren en kan nadere regels bepalen voor de organisatie van het COVID-19-team.

De leden van het COVID-19-team die de opdrachten, vermeld in het tweede lid, uitvoeren, zijn overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek gebonden door het beroepsgeheim.

De leden van het COVID-19-team staan mee onder toezicht van de ambtenaren-artsen en ambtenaren van de administratie, vermeld in artikel 44, § 3, 2° en 3°, van het decreet van 21 november 2003. In het kader van het toezicht kunnen intervisiemomenten worden georganiseerd tussen de medische experten, vermeld in het vierde lid, en de ambtenaren-artsen en ambtenaren van de administratie, vermeld in artikel 44, § 3, 2° en 3°, van het decreet van 21 november 2003. Als COVID-19-teams niet voldoen aan de verplichtingen, vermeld in dit decreet, kunnen de voormelde ambtenaren en ambtenaren-artsen de zorgraden aanmanen om alle verplichtingen aan de hand van een remediëringsplan na te komen binnen een termijn die door die ambtenaren en ambtenaren-artsen wordt bepaald.

De zorgraden die een COVID-19-team oprichten, maken een inhoudelijk verslag op over de opdrachten die aan dat COVID-19-team werden toegekend. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud van het inhoudelijke verslag. § 2. Voor het verrichten van de activiteiten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, verwerken de COVID-19-teams de volgende persoonsgegevens van de personen bij wie een COVID-19-test heeft uitgewezen dat ze besmet zijn en van de personen van wie de arts een ernstig vermoeden heeft dat ze besmet zijn met COVID-19, maar bij wie geen COVID-19-test is uitgevoerd of voorgeschreven, of bij wie de COVID-19-test heeft uitwezen dat ze niet besmet waren : 1° de identificatiegegevens;2° de contactgegevens;3° het geslacht;4° de leeftijd;5° de datum waarop de COVID-19-test is afgenomen;6° de datum van de eerste ziektesymptomen;7° de eventuele collectiviteiten waarmee de persoon in contact is geweest;8° de personen met wie ze in contact zijn geweest gedurende een periode van veertien dagen voor en na de eerste tekenen van de besmetting met COVID-19, waarbij een bepaalde appreciatiemarge op grond van wetenschappelijke inzichten in rekening kan worden genomen;9° de relevante criteria voor de inschatting van een hoog of laag besmettingsrisico en het geven van advies;10° de gezondheidsgegevens die nodig zijn voor het contact- en omgevingsonderzoek, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°, en voor de medische en psychosociale ondersteuning, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°;11° andere gegevens dan die over de gezondheid die nodig zijn voor het contact- en omgevingsonderzoek, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°, en voor de medische en psychosociale ondersteuning, vermeld in paragraaf 1, tweede lid 3°. Voor het verrichten van de activiteiten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, verwerken de COVID-19-teams de volgende persoonsgegevens van de personen met wie de personen, vermeld in het eerste lid, in contact zijn geweest : 1° de voor- en achternaam;2° de postcode;3° het telefoonnummer;4° het antwoord op de vraag of die personen symptomen van COVID-19 hebben;5° de taalvaardigheid;6° het feit dat die personen al dan niet een gezondheidszorgberoep uitoefenen. De Vlaamse Regering kan de persoonsgegevens, vermeld in het eerste en tweede lid, nader preciseren.

De persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 6°, en het tweede lid, 1° tot en met 4°, worden, voor zover ze beschikbaar zijn, aan de zorgraden bezorgd door een entiteit die de Vlaamse Regering aanwijst.

De persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, 7° tot en met 11°, en het tweede lid, 5° en 6°, worden door het COVID-19-team ingewonnen bij de betrokkene.

De COVID-19-teams hebben alleen toegang tot de persoonsgegevens, vermeld in het eerste en tweede lid, van de personen van wie de hoofdverblijfplaats of een andere gepaste plaats waar de betrokkene in tijdelijke afzondering verblijft, ligt in het werkgebied van de zorgraad waarbij het COVID-19-team is opgericht.

Het COVID-19-team kan na toestemming van de betrokkene of zijn vertegenwoordiger de gegevens, vermeld in het eerste lid, delen met zorgaanbieders als vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 26 april 2019 betreffende de organisatie van de eerstelijnszorg, de regionale zorgplatformen en de ondersteuning van de eerstelijnszorgaanbieders, met het oog op het organiseren van medische en psychosociale ondersteuning als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°.

De Vlaamse Regering wijst een entiteit aan die optreedt als verwerkingsverantwoordelijke voor de gegevens die de COVID-19-teams verwerken. Die entiteit sluit een verwerkingsovereenkomst conform artikel 28, lid 3, van de algemene verordening gegevensbescherming, met de zorgraad waarbij een COVID-19-team is opgericht.

De persoonsgegevens, vermeld in het eerste en tweede lid, worden door het COVID-19-team bewaard gedurende een termijn van maximaal dertig dagen, met uitzondering van de persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, van personen als vermeld in het eerste lid, bij wie de medische en psychosociale ondersteuning, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, langer dan dertig dagen duurt. In het laatste geval worden de persoonsgegevens bewaard tot maximaal drie dagen na het einde van die medische en psychosociale ondersteuning.

De Vlaamse Regering kan bepalen welke technische en organisatorische maatregelen de zorgraad treft ter bescherming van de verwerking van de persoonsgegevens door het COVID-19-team ».

De voormelde bepaling regelt de oprichting van COVID-19-teams bij de zorgraden, hun samenstelling, hun activiteiten, het toezicht en de voorwaarden waaronder zij gegevens kunnen verwerken.

Ten aanzien van de vordering tot schorsing B.7. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.

Ten aanzien van het risico op een moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.8. Een schorsing door het Hof moet kunnen voorkomen dat voor de verzoekende partijen door de onmiddellijke toepassing van de bestreden norm een risico op een ernstig nadeel zou ontstaan dat bij een eventuele vernietiging niet of nog moeilijk zou kunnen worden hersteld.

Uit artikel 22 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof blijkt dat, om te voldoen aan de tweede voorwaarde van artikel 20, 1°, van die wet, de personen die een vordering tot schorsing instellen, in hun verzoekschrift concrete en precieze feiten moeten uiteenzetten waaruit voldoende blijkt dat de onmiddellijke toepassing van de bepalingen waarvan zij de vernietiging vorderen, hun een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.

Die personen moeten met name het bestaan van het risico van een nadeel, de ernst ervan en het verband tussen dat risico en de toepassing van de bestreden bepalingen aantonen.

B.9.1. De verzoekende partijen voeren niet aan dat de bepalingen van het bestreden decreet die betrekking hebben op de organisatie van het contactonderzoek en op de COVID-19-teams hun een moeilijk te herstellen ernstig nadeel zouden berokkenen. Evenmin voeren zij aan dat de verwerking van hun persoonsgegevens in het kader van het bestreden decreet hun een moeilijk te herstellen ernstig nadeel zou berokkenen.

Bijgevolg is de vordering tot schorsing onontvankelijk in zoverre zij is gericht tegen de artikelen 2 en 7 tot 15 van het bestreden decreet.

B.9.2. Gelet op de wijze waarop de verzoekende partijen het ernstig nadeel dat zij aanvoeren omschrijven in hun verzoekschrift, is de vordering tot schorsing beperkt tot artikel 47/1, § § 2 en 3, van het decreet van 21 november 2003, zoals gewijzigd bij het decreet van 18 december 2020 en de daarmee samenhangende bepalingen, vermeld in B.4.2, en strekt zij zich niet uit tot de tijdelijke afzondering vermeld in artikel 47/1, § 1.

Het Hof beperkt zijn onderzoek in dit stadium dan ook tot die bepalingen.

B.10.1. Het door de verzoekende partijen aangevoerde moeilijk te herstellen ernstig nadeel berust op de aanname dat de verplichte afzondering bedoeld in artikel 47/1, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003 een « vrijheidsberoving » in de zin van artikel 5, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens uitmaakt. Volgens de Vlaamse Regering is die maatregel daarentegen een « vrijheidsbeperking » in de zin van artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.10.2. Artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid.

Niemand mag van zijn vrijheid worden beroofd, behalve in de navolgende gevallen en langs wettelijke weg : a) indien hij op rechtmatige wijze wordt gevangen gehouden na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter;b) indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gevangen wordt gehouden, wegens weigering een overeenkomstig de wet door een rechter gegeven bevel op te volgen of ten einde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te verzekeren;c) indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gevangen gehouden ten einde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer redelijke termen aanwezig zijn om te vermoeden, dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat het noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan;d) in het geval van rechtmatige gevangenhouding van een minderjarige met het doel in te grijpen in zijn opvoeding of in het geval van zijn rechtmatige gevangenhouding, ten einde hem voor het bevoegde gezag te geleiden;e) in het geval van rechtmatige gevangenhouding van personen die een besmettelijke ziekte zouden kunnen verspreiden, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen of van landlopers;f) in het geval van rechtmatige arrestatie of gevangenhouding van personen ten einde hen te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of indien tegen hen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.2. Iedere gearresteerde moet onverwijld en in een taal, welke hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen welke tegen hem zijn ingebracht. [...] 4. Eenieder die door arrestatie of gevangenhouding van zijn vrijheid is beroofd heeft het recht voorziening te vragen bij de rechter opdat deze op korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de gevangenhouding onrechtmatig is. [...] ».

Artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Een ieder die zich wettig op het grondgebied van een Staat bevindt, heeft het recht zich daar vrij te verplaatsen en er in vrijheid woonplaats te kiezen. 2. Een ieder is vrij welk land ook, met inbegrip van het zijne, te verlaten.3. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die welke bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van 's lands veiligheid of van de openbare veiligheid, ter handhaving van de openbare orde, ter voorkoming van strafbare handelingen, ter bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.4. De in het eerste lid genoemde rechten kunnen ook, in bepaaldelijk omschreven gebieden, worden gebonden aan bij de wet voorziene beperkingen, welke gerechtvaardigd worden door het openbaar belang in een democratische samenleving ». B.10.3. Artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens waarborgt slechts de fysieke vrijheid van de persoon en is dus niet van toepassing op loutere beperkingen van de bewegingsvrijheid, die onder het toepassingsgebied van artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens vallen (EHRM, grote kamer, 12 september 2012, Nada t. Zwitserland, § 225; grote kamer, 23 februari 2017, de Tommaso t. Italië, § 80). In dat verband heeft de grote kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beklemtoond dat zich in een moderne samenleving situaties kunnen voordoen waarin het publiek in het algemeen belang beperkingen op zijn bewegingsvrijheid dient te aanvaarden (EHRM, grote kamer, 15 maart 2012, Austin e.a. t. Verenigd Koninkrijk, § 59).

B.10.4. Of een vrijheidsbeperkende maatregel dient te worden beschouwd als een beperking van de bewegingsvrijheid in de zin van artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dan wel als een vrijheidsberoving in de zin van artikel 5, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, hangt af van verschillende factoren, die steeds in concreto dienen te worden onderzocht.

Daarbij dient niet zozeer rekening te worden gehouden met de inhoud van de vrijheidsbeperkende maatregel, maar veeleer met zijn intensiteit. Belangrijke factoren bij zijn kwalificatie zijn de context waarin hij is genomen, zijn aard, zijn duur, zijn gevolgen en zijn uitvoeringswijze (EHRM, grote kamer, 12 september 2012, Nada t.

Zwitserland, § 225; grote kamer, 23 februari 2017, de Tommaso t.

Italië, § § 80-81). De gevolgen van de maatregel moeten overigens cumulatief en in hun onderlinge wisselwerking worden onderzocht (EHRM 6 november 1980, Guzzardi t. Italië, § 95).

B.10.5. Wat de context betreft, dient rekening te worden gehouden met de eigenschappen van het SARS-CoV-2-virus en met de epidemiologische realiteit van de COVID-19-pandemie. Het SARS-CoV-2-virus is een zeer besmettelijk virus dat overdraagbaar is via de lucht en dat in de praktijk hoofdzakelijk via de ademhaling wordt overgedragen. Nauwe fysieke contacten tussen personen vormen dus de grootste risicofactor.

De COVID-19-pandemie wordt gekenmerkt door een hoog reproductiegetal.

Zonder sanitaire maatregelen kent zij bijgevolg een zeer snelle exponentiële verspreiding. Daarnaast wordt zij gekenmerkt door een hoog aantal asymptomatische patiënten die niettemin als superverspreiders kunnen fungeren. Van de patiënten die wel symptomen ontwikkelen, dient een substantieel aantal te worden gehospitaliseerd, waarvan zelfs een aanzienlijk aantal intensieve zorg nodig heeft of zelfs overlijdt.

In die context bestaat een rechtstreeks verband tussen, enerzijds, de aard en de intensiteit van de maatregelen die de nauwe fysieke contacten tussen personen beperken en, anderzijds, het aantal patiënten en de belasting van het zorgsysteem. De bestreden maatregel is een vorm van preventieve quarantaine die, samen met verschillende andere maatregelen, de verspreiding van het SARS-CoV-2-virus beoogt te beperken door te vermijden dat asymptomatische patiënten of patiënten die nog geen ziektesymptomen vertonen, anderen besmetten.

B.10.6. Wat de aard van de vrijheidsbeperkende maatregel betreft, bepalen artikel 47/1, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003 dat de personen die in een hoogrisicogebied zijn geweest, die een verhoogd risico op COVID-19 hebben of die op de hoogte zijn gebracht van het feit dat zij een verhoogd risico op COVID-19 hebben, zich gedurende een welbepaalde periode op een vaste plaats dienen af te zonderen. Die verplichting vloeit rechtstreeks voort uit het bestreden decreet en beperkt op aanzienlijke wijze de bewegingsvrijheid.

De afzondering gaat evenwel niet gepaard met fysieke dwang. De betrokkene staat evenmin onder permanente bewaking, noch door personen, noch door technische hulpmiddelen zoals een enkelband of camerabewaking.

De plaats van de afzondering wordt niet opgelegd door de overheid, maar kan vrij worden gekozen door de betrokkene. Hij kan kiezen voor zijn hoofdverblijfplaats of een andere gepaste plaats, en kan zijn afzondering dus doorbrengen in een vertrouwde omgeving. De bestreden bepaling stelt aan die plaats geen enkele andere voorwaarde dan dat zij een daadwerkelijke afzondering mogelijk maakt.

De verplichte afzondering bedoeld in artikel 47/1, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003 is, in tegenstelling tot de verplichte afzondering bedoeld in artikel 47/1, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, overigens geen absolute maatregel. Krachtens artikel 3, vierde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021 « tot uitvoering van artikel 34/1, tweede lid, en artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juni 2020 tot uitvoering van het decreet van 29 mei 2020 tot organisatie van de meldingsplicht en het contactonderzoek in het kader van COVID-19 » (hierna : het besluit van 8 januari 2021) kan de tijdelijke afzondering vermeld in artikel 47/1, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003 immers tijdelijk worden opgeheven om een noodzakelijke activiteit te vervullen die niet kan worden uitgesteld.

Bovendien kan de Vlaamse Regering bepaalde personen die in een hoogrisicogebied zijn geweest, krachtens artikel 47/1, § 2, vierde lid, van het decreet van 21 november 2003 vrijstellen van de tijdelijke afzondering en van de verplichte COVID-19-test. Het gaat meer bepaald om personen die maar voor een beperkte duur in een hoogrisicogebied zijn geweest, personen die daar om essentiële redenen zijn geweest en personen bij wie de kans op besmetting door hun gedrag aldaar laag wordt ingeschat. Artikel 4 van het besluit van 8 januari 2021 bepaalt dat onder een beperkte duur minder dan 48 uur moet worden verstaan, dat de inschatting van de kans op besmetting gebeurt via de zelfevaluatie die is opgenomen in het Passagier Lokalisatie Formulier, en dat 14 opgesomde categorieën van personen worden geacht om essentiële redenen in het buitenland verblijven.

Gelet op die kenmerken kan de tijdelijke afzondering, in tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, niet met een voorlopige hechtenis worden gelijkgesteld.

B.10.7. Wat de duur van de maatregel van verplichte afzondering betreft, verplicht de bestreden bepaling de Vlaamse Regering ertoe de termijn van de tijdelijke afzondering te bepalen op basis van de wetenschappelijke inzichten over de incubatietijd van COVID-19. Zij preciseert bovendien dat de tijdelijke afzondering afloopt als uit een onderzoek blijkt dat de betrokkene geen gevaar vormt voor de volksgezondheid.

Ter uitvoering daarvan bepaalt artikel 3, tweede en derde lid, van het besluit van 8 januari 2021 dat de afzondering in beginsel tien dagen duurt vanaf de laatste dag dat de betrokkene in een hoogrisicogebied is geweest of vanaf het laatste contact dat heeft geleid tot een verhoogd risico op COVID-19, maar dat zij eindigt indien hij een negatieve COVID-19-test heeft ondergaan die ten vroegste kan worden afgenomen op de zevende dag van de tijdelijke afzondering.

B.10.8. Wat de gevolgen van de maatregel van verplichte afzondering betreft, bevat de bestreden bepaling, behoudens de verplichting om zich te laten testen, geen beperkingen op de tijdsbesteding van de betrokkene. Hij kan gedurende de ganse duur van zijn afzondering alle activiteiten ontplooien die met die afzondering verenigbaar zijn, voor zover zij niet in strijd zijn met andere maatregelen die in het kader van de strijd tegen de COVID-19-pandemie zouden zijn genomen.

Indien de betrokkene kan telewerken, is het hem geenszins verboden zijn werkzaamheden onverkort vanuit de plaats van zijn afzondering voort te zetten. Tevens kan hij onbeperkt via alle telecommunicatiemiddelen contact houden met derden en kan hij zich onbeperkt informeren.

De in artikel 47/1, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003 bedoelde personen die de verplichte afzondering niet naleven, stellen zich krachtens artikel 79 van dat decreet bloot aan een geldboete van 26 tot 500 euro en aan een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden of aan een van die straffen alleen. Een eventuele strafvervolging van de overtreder maakt het voorwerp uit van een beoordeling in feite en in rechte door een onafhankelijke en onpartijdige strafrechter.

B.10.9. Ondanks het zonder twijfel ingrijpende karakter van een principiële verplichting, opgelegd aan een persoon die geen of nog geen ziektesymptomen vertoont, om zich gedurende zeven tot tien dagen af te zonderen en in weerwil van de mogelijke strafsancties, lijkt de in artikel 47/1, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003 bedoelde maatregel geen vrijheidsberoving in de zin van artikel 5, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens te vormen.

De onderlinge wisselwerking van alle kenmerken van die maatregel leidt er prima facie toe dat die maatregel veeleer als een beperking op de bewegingsvrijheid in de zin van artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens dient te worden beschouwd. De cumulatieve benadering van die kenmerken lijkt niet tot een andere conclusie te leiden.

B.10.10. De verzoekende partijen kunnen het door hen aangevoerde moeilijk te herstellen ernstig nadeel bijgevolg niet doen steunen op de aanname dat de tijdelijke afzondering een vrijheidsberoving in de zin van artikel 5, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens uitmaakt.

B.11. In zoverre de verzoekende partijen aanvoeren dat een verplichte COVID-19-test hun fysieke integriteit zou aantasten, zetten zij geen concrete en precieze feiten uiteen die toelaten de ernst van dat nadeel te beoordelen. Zij tonen niet aan dat dit onderzoek buitengewoon pijnlijk is of dat het gepaard gaat met een risico op ernstige complicaties. Het lichte en kortstondige ongemak dat onvermijdelijk gepaard gaat met elk medisch onderzoek, is geen moeilijk te herstellen ernstig nadeel in de zin van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof.

B.12. In zoverre de verzoekende partijen tot slot verwijzen naar eenieders « principiële procesbekwaamheid » om maatregelen aan te vechten die de essentiële fundamenten van de rechtsstaat raken, verwarren zij het moeilijk te herstellen ernstig nadeel in het kader van de vordering tot schorsing met het belang bij het beroep tot vernietiging.

B.13. Uit het voorgaande vloeit voort dat de verzoekende partijen niet aantonen dat de onmiddellijke toepassing van de bestreden bepaling hun een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.

Aangezien niet is voldaan aan een van de voorwaarden die zijn opgelegd bij artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, kan de vordering tot schorsing niet worden ingewilligd.

Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 10 juni 2021.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, L. Lavrysen

^