Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 31 maart 2021

Uittreksel uit arrest nr. 140/2020 van 22 oktober 2020 Rolnummer 7145 In zake: de prejudiciële vragen over artikel 88, § § 1 en 2, van de wet van 4 april 2014 « betreffende de verzekeringen », gesteld door de Franstalige Ondernemin Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter F. Daoût, emeritus voorzitter A. Alen, overe(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021200588
pub.
31/03/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 140/2020 van 22 oktober 2020 Rolnummer 7145 In zake: de prejudiciële vragen over artikel 88, § § 1 en 2, van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten « betreffende de verzekeringen », gesteld door de Franstalige Ondernemingsrechtbank te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter F. Daoût, emeritus voorzitter A. Alen, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, en de rechters T. Merckx-Van Goey, R. Leysen, M. Pâques, Y. Kherbache en T. Detienne, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 28 februari 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 maart 2019, heeft de Franstalige Ondernemingsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 88, § § 1 en 2, van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten betreffende de verzekeringen niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het in veel kortere termijnen voorziet dan de termijnen voor vordering tot nietigverklaring wegens ongeldigheid van de overeenkomst, met name wegens wilsgebreken, die in het gemeen recht in artikel 1304 van het Burgerlijk Wetboek zijn bedoeld, of voor persoonlijke rechtsvordering (cf.artikel 2262bis, § 1, eerste lid) of buitencontractuele aansprakelijkheid ? »; 2. « Schendt artikel 88, § § 1 en 2, van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten betreffende de verzekeringen, meer in het bijzonder, niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het in veel kortere termijnen voorziet dan de termijnen voor vordering tot nietigverklaring wegens ongeldigheid van de overeenkomst, met name wegens wilsgebreken, die in het gemeen recht in artikel 1304 van het Burgerlijk Wetboek zijn bedoeld, of voor persoonlijke rechtsvordering (cf.artikel 2262bis, § 1, eerste lid) of buitencontractuele aansprakelijkheid, waardoor een onverantwoorde discriminatie in het leven wordt geroepen tussen personen die in een levensverzekeringsproduct in tak 23 hebben belegd en een persoon die heeft belegd in een financieel instrument of beleggingsproduct dat verbonden is of verband houdt met een onderliggend fonds van dat instrument of product ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 88, § § 1 en 2, van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten « betreffende de verzekeringen » (hierna : de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten) bepaalt : « § 1. De verjaringstermijn voor elke rechtsvordering voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst bedraagt drie jaar. In de levensverzekering bedraagt de termijn dertig jaar voor wat betreft de rechtsvordering aangaande de reserve die op de datum van opzegging of op de einddatum gevormd is door de betaalde premies, onder aftrek van de verbruikte sommen.

De termijn begint te lopen vanaf de dag van het voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan. Wanneer degene aan wie de rechtsvordering toekomt, bewijst dat hij pas op een later tijdstip van het voorval kennis heeft gekregen, begint de termijn te lopen vanaf dat tijdstip, maar hij verstrijkt in elk geval vijf jaar na het voorval, behoudens bedrog.

In de aansprakelijkheidsverzekering begint de termijn, wat de regresvordering van de verzekerde tegen de verzekeraar betreft, te lopen vanaf het instellen van de rechtsvordering door de benadeelde, onverschillig of het gaat om een oorspronkelijke eis tot schadeloosstelling dan wel om een latere eis naar aanleiding van een verzwaring van de schade of van het ontslaan van een nieuwe schade.

In de persoonsverzekering begint de termijn, wat de rechtsvordering van de begunstigde betreft, te lopen vanaf de dag waarop deze tegelijk kennis heeft van het bestaan van de overeenkomst, van zijn hoedanigheid van begunstigde en van het voorval dat de verzekeringsprestaties opeisbaar doet worden. § 2. Onder voorbehoud van bijzondere wettelijke bepalingen, verjaart de vordering die voortvloeit uit het eigen recht dat de benadeelde tegen de verzekeraar heeft krachtens artikel 150 door verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit of, indien er misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd.

Indien de benadeelde evenwel bewijst dat hij pas op een later tijdstip kennis heeft gekregen van zijn recht tegen de verzekeraar, begint de termijn pas te lopen vanaf dat tijdstip, maar hij verstrijkt in elk geval na verloop van tien jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit of, indien er misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd ».

B.2. Zoals de Ministerraad opmerkt, is artikel 88, § 2, van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten te dezen niet van toepassing, aangezien het voor de verwijzende rechter hangende geschil geen betrekking heeft op aansprakelijkheidsverzekeringsovereenkomsten. In zoverre zij betrekking hebben op die bepaling, behoeven de prejudiciële vragen geen antwoord.

B.3.1. De verwijzende rechter verzoekt het Hof de verjaringsregeling die van toepassing is in het verzekeringsrecht te vergelijken met de gemeenrechtelijke verjaringsregeling in het algemeen, in de eerste prejudiciële vraag, en in zoverre zij van toepassing zou zijn op de vorderingen aangaande overeenkomsten die betrekking hebben op bepaalde andere financiële producten, in de tweede vraag.

Uit de omstandigheden van de zaak, zoals zij in het verwijzingsvonnis zijn uiteengezet, blijkt dat het Hof meer bepaald wordt verzocht om, enerzijds, de situatie van de personen die in een tak 23-levensverzekeringsproduct hebben belegd te vergelijken en, anderzijds, die van de personen die overeenkomsten hebben gesloten met betrekking tot die andere financiële producten. Het Hof onderzoekt de twee prejudiciële vragen dus samen, in die zin.

B.3.2. De prejudiciële vragen hebben betrekking op de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 88, § 1, van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten, in zoverre het, inzake verzekeringen, in veel kortere verjaringstermijnen voorziet dan de termijnen die in het gemeen recht van toepassing zijn op de vorderingen tot nietigverklaring van een overeenkomst, met name wegens wilsgebreken, op de persoonlijke rechtsvorderingen of op die welke gegrond zijn op een buitencontractuele aansprakelijkheid, waardoor een discriminatie zou ontstaan tussen, enerzijds, personen die in een tak 23-levensverzekeringsproduct hebben belegd en, anderzijds, personen die hebben belegd in een financieel instrument of beleggingsproduct dat verbonden is of verband houdt met een onderliggend fonds van dat instrument of product.

Terwijl de eerste categorie van personen onderworpen is aan een verjaringstermijn van drie jaar vanaf de dag van het voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan of, in voorkomend geval, vanaf de dag waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van dat voorval, zonder dat een termijn van vijf jaar na het voorval mag worden overschreden, behoudens bedrog, is de tweede categorie van personen onderworpen aan de gemeenrechtelijke verjaringstermijnen zoals bepaald in de artikelen 1304 en 2262bis van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 1304 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt in het eerste lid dat, « in alle gevallen waarin de rechtsvordering tot nietigverklaring of tot vernietiging van een overeenkomst niet door een bijzondere wet tot een kortere tijd is beperkt, [...] deze rechtsvordering tien jaren [duurt] », en in het tweede lid dat « in geval van geweld [...] deze tijd eerst [begint] te lopen van de dag waarop dit heeft opgehouden en, in geval van dwaling of van bedrog, van de dag waarop deze zijn ontdekt ». Uit artikel 2262bis, § 1, van hetzelfde Wetboek, volgt overigens dat een buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering onderworpen is aan een termijn van vijf jaar vanaf de dag waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon, zonder dat een termijn van twintig jaar mag worden overschreden te rekenen vanaf de dag volgend op die waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt, zich heeft voorgedaan (tweede en derde lid), en dat een contractuele aansprakelijkheidsvordering onderworpen is aan een termijn van tien jaar, in principe te rekenen vanaf de dag waarop de verplichting opeisbaar wordt.

B.4. In de interpretatie van de verwijzende rechter zijn de vorderingen die bij hem aanhangig zijn gemaakt, namelijk vorderingen tot relatieve nietigverklaring van verzekeringsovereenkomsten en vorderingen op grond van een buitencontractuele en contractuele aansprakelijkheid van de verzekeraar, « rechtsvorderingen voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst », in de zin van artikel 88, § 1, eerste lid, van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten, zodat zij onderworpen zijn aan de verjaringsregeling waarin die bepaling voorziet. Die interpretatie is niet kennelijk onjuist. Het Hof antwoordt dus in de interpretatie van de verwijzende rechter.

B.5. Inzake verjaring is er een zodanige verscheidenheid aan situaties dat uniforme regels in het algemeen niet haalbaar zouden zijn en dat de wetgever moet kunnen beschikken over een ruime beoordelingsbevoegdheid wanneer hij die aangelegenheid regelt. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende verjaringstermijnen in verschillende omstandigheden, houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die verjaringstermijnen, een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.6.1. Het recht op toegang tot de rechter, zoals het onder meer is gewaarborgd door artikel 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, is niet absoluut en kan onderworpen worden aan beperkingen, onder meer wat de ontvankelijkheidsvoorwaarden van een beroep betreft, voor zover dergelijke beperkingen de essentie van dat recht niet aantasten en voor zover zij in een evenredige verhouding staan met een legitieme doelstelling. Het recht op toegang tot de rechter wordt geschonden indien de regeling ervan niet langer de rechtszekerheid en de goede rechtsbedeling dient, maar veeleer een soort barrière vormt die de rechtsonderhorige verhindert dat zijn geschil ten gronde door de bevoegde rechter wordt beoordeeld (EHRM, 27 juli 2007, Efstathiou e.a. t. Griekenland, § 24;24 februari 2009, L'Erablière ASBL t. België, § 35).

B.6.2. De aard van een verjaringstermijn of de manier waarop hij wordt toegepast, zijn in strijd met het recht op toegang tot de rechter indien zij de rechtsonderhorige verhinderen om een rechtsmiddel aan te wenden dat in beginsel beschikbaar is (EHRM, 12 januari 2006, Mizzi t.

Malta, § 89; 7 juli 2009, Stagno t. België, § 28), indien de haalbaarheid ervan afhankelijk is van omstandigheden buiten de wil van de verzoeker (EHRM, 22 juli 2010, Melis t. Griekenland, § 28) of indien zij als gevolg hebben dat elke vordering bij voorbaat tot mislukken is gedoemd (EHRM, 11 maart 2014, Howald Moor e.a. t.

Zwitserland).

B.7. Zoals de Ministerraad, de verwerende partij voor de verwijzende rechter en de tussenkomende partij onderstrepen, bevinden de in B.3.2 vermelde categorieën van personen zich in objectief verschillende omstandigheden, rekening houdend met de respectieve kenmerken van de producten waarin zij hebben belegd en met de aard van de overeenkomst die zij daartoe hebben gesloten, namelijk een verzekeringsovereenkomst of een andere overeenkomst.

Tak 23-levensverzekeringsovereenkomsten vertonen weliswaar, op economisch vlak, gelijkenissen met de overeenkomsten waarbij een particulier belegt in een financieel instrument of beleggingsproduct dat ook verbonden is aan of verband houdt met een onderliggend fonds van dat instrument of product in zoverre, enerzijds, zij beide verbonden zijn aan investerings- of beleggingsfondsen en, anderzijds, alleen de particulier het financiële risico draagt. Dat neemt niet weg dat zij de voornaamste kenmerken van een verzekeringsovereenkomst hebben, meer bepaald wat betreft de mogelijkheid, voor de verzekeringnemer, om een andere begunstigde dan zichzelf aan te wijzen, en het bestaan van een toevalsgebonden feit, dat te maken heeft met het leven van de verzekerde, en als zodanig onderworpen zijn aan de ter zake geldende regelgeving, naast een voordelige fiscale regeling.

In tegenstelling tot hetgeen de eisende partijen voor de verwijzende rechter aanvoeren, impliceert het proces van « mifidisering » van het verzekeringsrecht, dat zich voltrekt onder het gezag van het recht van de Europese Unie, met de richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 « betreffende verzekeringsdistributie (herschikking) », waarvan de beginselen geïnspireerd zijn op de richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 « betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EU en Richtlijn 2011/61/EU (herschikking) » (MiFID II genoemd), niet dat de regelingen voor tak 23-levensverzekeringen en financiële instrumenten of beleggingsproducten die ook verbonden zijn aan of verband houden met een onderliggend fonds van dat instrument of product volledig zouden moeten worden gelijkgesteld, ook op het vlak van de verjaring.

B.8. De invoering van een korte verjaringstermijn van drie jaar voor de rechtsvorderingen voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst is niet zonder redelijke verantwoording, gelet op de wil van de wetgever om het risico van verlies van de bewijzen in geval van een schadegeval te voorkomen, zoals wordt aangegeven in de parlementaire voorbereiding van de bepaling waarbij die termijn is ingevoerd (Parl. St., Kamer, 1869-1870, nr. 57, p. 28; Parl. St., Senaat, 1872-1873, nr. 43, p. 10), en op de noodzaak om een goede werking van de verzekeringsmaatschappijen te waarborgen.

B.9.1. Er dient niettemin te worden nagegaan of de toepassing van die korte termijn geen onevenredige beperking van de rechten van de betrokken personen met zich meebrengt.

B.9.2. Enerzijds is een verjaringstermijn van drie jaar, te rekenen vanaf het voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan of, in voorkomend geval, vanaf het tijdstip waarop de benadeelde van dat voorval kennis heeft gekregen, niet dermate kort dat hij de betrokken personen zou beletten om een rechtsvordering in te stellen, in geval van betwisting.

Het feit dat, wanneer diegene aan wie de rechtsvordering toekomt pas op een later tijdstip kennis heeft gekregen van het voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan, de termijn pas vanaf dat tijdstip begint te lopen zonder dat hij echter in principe een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf het voorval mag overschrijden, is niet zonder redelijke verantwoording, om dezelfde redenen als die welke in B.8 zijn vermeld. Er dient in dat verband te worden vastgesteld dat, in geval van bedrog, die absolute termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf het voorval niet van toepassing is, zodat het volstaat dat de vordering wordt ingesteld binnen een termijn van drie jaar vanaf het tijdstip waarop dat voorval is ontdekt.

B.9.3. Anderzijds voorzien de artikelen 88 en 89 van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten in een aantal specifieke bepalingen, ten opzichte van het gemeen recht van de verjaring die ertoe strekken een evenwicht tot stand te brengen tussen de belangen van de verschillende personen die bij een verzekeringsovereenkomst betrokken zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval voor het dwingende karakter van de verjaringstermijnen waarin werd voorzien, dat voortvloeit uit artikel 56 van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten en waardoor een voor de verzekerde nadelige inkorting van de wettelijke termijnen onmogelijk wordt, voor de specifieke gronden voor schorsing of stuiting van de verjaring (artikel 89 van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten), of nog voor de termijn van dertig jaar, in de levensverzekering, die van toepassing is op de rechtsvordering aangaande de reserve die op de datum van opzegging of op de einddatum gevormd is door de betaalde premies, onder aftrek van de verbruikte sommen (artikel 88, § 1, eerste lid, tweede zin, van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten).

B.9.4. Gelet op het voorgaande doet de in het geding zijnde bepaling niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de betrokken personen. In tegenstelling tot hetgeen de eisende partijen voor de verwijzende rechter beweren, zijn de aard van de in het geding zijnde verjaringstermijnen en de manier waarop zij worden toegepast niet zodanig dat zij de rechtsonderhorige verhinderen om een rechtsmiddel aan te wenden dat in principe beschikbaar is, dat de haalbaarheid van die termijnen afhankelijk is van omstandigheden buiten zijn wil, noch dat zij als gevolg hebben dat elke vordering bij voorbaat tot mislukken zou zijn gedoemd.

B.10. De in het geding zijnde bepaling is niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 88, § 1, van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten « betreffende de verzekeringen » schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 22 oktober 2020.

De griffier, De voorzitter, F. Meersschaut F. Daoût

^