gepubliceerd op 26 januari 2021
Uittreksel uit arrest nr. 153/2020 van 19 november 2020 Rolnummer 7304 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 118 van de wet van 5 mei 2019 « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, en de rechters (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 153/2020 van 19 november 2020 Rolnummer 7304 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 118 van de
wet van 5 mei 2019Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
05/05/2019
pub.
24/05/2019
numac
2019030435
bron
federale overheidsdienst justitie
Wet houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek
sluiten « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek », ingesteld door Hans Evenepoel en Mariette De Winter.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, en de rechters T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 21 november 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 22 november 2019, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 118 van de wet van 5 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2019 pub. 24/05/2019 numac 2019030435 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek sluiten « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 mei 2019) door Hans Evenepoel en Mariette De Winter, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. M. Maus, advocaat bij de balie van West-Vlaanderen, en Mr. P. Smeyers, advocaat bij de balie te Brussel. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepaling en de omvang van het beroep B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van artikel 118 van de wet van 5 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2019 pub. 24/05/2019 numac 2019030435 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek sluiten « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek ».
Die bepaling heeft in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : het WIB 1992), in titel VII (« Vestiging en inning van de belastingen »), hoofdstuk X (« Strafbepalingen »), afdeling II (« Strafrechtelijke sancties »), een artikel 450bis ingevoegd, dat luidt : « Ten einde te vermijden dat een veroordeelde aan een onredelijk zware straf zou worden onderworpen, houdt de rechter bij de straftoemeting rekening met de verschuldigde administratieve geldboeten en belastingverhogingen.
Artikel 42, 3°, van het Strafwetboek vindt geen toepassing op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit de fiscale misdrijven zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en op de inkomsten uit de belegde voordelen in geval de vordering van de fiscale administratie gegrond wordt verklaard en tot een effectieve betaling van deze volledige vordering heeft geleid ».
Het in de bestreden bepaling vermelde artikel 42, 3°, van het Strafwetboek bepaalt : « Bijzondere verbeurdverklaring wordt toegepast : [...]; 3° Op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en op de inkomsten uit de belegde voordelen ». B.1.2. Uit het verzoekschrift en de uiteenzetting van de middelen blijkt dat de grieven van de verzoekende partijen enkel gericht zijn tegen het tweede lid van het bij de bestreden bepaling ingevoegde artikel 450bis van het WIB 1992, in zoverre dat bepaalt dat de bijzondere verbeurdverklaring niet kan worden toegepast op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit fiscale misdrijven zijn verkregen indien de vordering van de fiscale administratie gegrond wordt verklaard en tot een effectieve betaling van die volledige vordering heeft geleid. De verzoekende partijen betwisten het beperkte toepassingsgebied van die bepaling.
B.1.3. Het Hof beperkt zijn onderzoek in die mate.
Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.2. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging. De verzoekende partijen zouden geen belang hebben bij de vernietiging van de bestreden bepaling, vermits hun juridische situatie volledig zou zijn beoordeeld vóór de inwerkingtreding van de bestreden bepaling en die bepaling aldus kennelijk niet van toepassing zou zijn op hun situatie.
B.3. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.
B.4. Tot staving van hun belang voeren de verzoekende partijen aan dat zij het voorwerp hebben uitgemaakt van een strafrechtelijk onderzoek.
Dat strafrechtelijk onderzoek heeft enerzijds geleid tot een definitieve veroordeling van de eerste verzoekende partij bij arrest van 27 januari 2016 van de correctionele kamer van het Hof van Beroep te Brussel, waarbij op grond van artikel 42, 3°, van het Strafwetboek de verbeurdverklaring werd uitgesproken van de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit de bewezen verklaarde misdrijven zijn verkregen.
Anderzijds heeft dat strafrechtelijk onderzoek aanleiding gegeven tot aanvullende aanslagen in de personenbelastingen ten laste van de verzoekende partijen, die waren gebaseerd op de vermoedelijke niet-aangegeven vermogensvoordelen. Bij beslissing van 16 januari 2018 werd het bezwaar van de verzoekers tegen die aanvullende aanslagen afgewezen. Die beslissing maakt thans het voorwerp uit van een procedure bij het Hof van Beroep te Gent.
B.5. Uit die uiteenzetting in het verzoekschrift blijkt aldus dat de strafrechtelijke veroordeling van de eerste verzoekende partij en de verbeurdverklaring van de uit het misdrijf verkregen vermogensvoordelen op grond van artikel 42, 3°, van het Strafwetboek werden uitgesproken bij arrest van 27 januari 2016, dat in kracht van gewijsde is getreden.
De bestreden bepaling, die erin voorziet dat het voormelde artikel 42, 3°, van het Strafwetboek geen toepassing vindt op de uit de fiscale misdrijven verkregen vermogensvoordelen indien de vordering van de fiscale administratie gegrond werd verklaard en tot een effectieve betaling van de volledige vordering heeft geleid, is pas in werking getreden op 1 januari 2020, zijnde nadat de strafzaak lastens de verzoekende partijen definitief was beslecht. Bijgevolg kan die bepaling de verzoekende partijen niet rechtstreeks en ongunstig raken en doen zij niet blijken van het vereiste belang bij de vernietiging ervan.
Het enkele feit dat er bij het Hof van Beroep nog een geschil aanhangig is inzake de vordering van de fiscale administratie strekkende tot een aanvullende aanslag inzake de personenbelasting, doet aan hetgeen voorafgaat geen afbreuk. De bestreden bepaling betreft immers louter de strafrechtelijke verbeurdverklaring, die reeds definitief werd uitgesproken vóór de inwerkingtreding daarvan, en regelt geenszins de vordering van de fiscale administratie.
B.6. Het beroep tot vernietiging is bijgevolg niet ontvankelijk.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 19 november 2020.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, L. Lavrysen