Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 19 februari 2021

Uittreksel uit arrest nr. 144/2020 van 12 november 2020 Rolnummer 7134 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2018 « tot wijziging van de decreten van 12 april 2001 betreffende de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, de rechters J.-(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020204912
pub.
19/02/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 144/2020 van 12 november 2020 Rolnummer 7134 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2018 « tot wijziging van de decreten van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt en van 19 januari 2017 betreffende de tariefmethodologie die van toepassing is op gas- en elektriciteitsdistributienetbeheerders met het oog op de aanleg van de slimme meters en de flexibiliteit », ingesteld door de vzw « Groupe de Réflexion et d'Action Pour une Politique Ecologique » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, de rechters J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache en T. Detienne, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter A. Alen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 4 maart 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 5 maart 2019, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2, 2° en 5°, 4, 14°, 7, 8, 12, 4° en 5°, 14 tot 18, 24, 27 en 28 van het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2018 « tot wijziging van de decreten van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt en van 19 januari 2017 betreffende de tariefmethodologie die van toepassing is op gas- en elektriciteitsdistributienetbeheerders met het oog op de aanleg van de slimme meters en de flexibiliteit » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 september 2018) door de vzw « Groupe de Réflexion et d'Action Pour une Politique Ecologique », de vzw « Fin du nucléaire », de vzw « Nature & Progrès Belgique », de vzw « Institut Supérieur de Naturopathie Traditionnelle », Eric Defourny en Martine Dardenne, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. D. Brusselmans, advocaat bij de balie te Namen. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen en hun context B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van verscheidene bepalingen van het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2018 « tot wijziging van de decreten van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt en van 19 januari 2017 betreffende de tariefmethodologie die van toepassing is op gas- en elektriciteitsdistributienetbeheerders met het oog op de aanleg van de slimme meters en de flexibiliteit » (hierna : het decreet van 19 juli 2018).

De bestreden bepalingen wijzigen voornamelijk het decreet van het Waalse Gewest van 12 april 2001 « betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt » (hierna : het decreet van 12 april 2001). Het bestreden artikel 28 van het decreet van 19 juli 2018 vult het decreet van het Waalse Gewest van 19 januari 2017 « betreffende de tariefmethodologie die van toepassing is op gas- en elektriciteitsdistributienetbeheerders » aan.

B.1.2. De slimme meter wordt aldus gedefinieerd in artikel 2, 29°bis, van het decreet van 12 april 2001, ingevoegd bij het bestreden artikel 2, 2°, van het decreet van 19 juli 2018 : « Een elektronisch systeem dat de opgenomen of geïnjecteerde energie kan meten door informatie toe te voegen die een conventionele meter niet levert, dat gegevens kan verzenden en ontvangen in de vorm van elektronische communicatie en dat op afstand kan worden bediend om de in artikel 35bis, lid 2, genoemde functionaliteiten te verzekeren. Dit elektronische meetsysteem is van toepassing op laagspanningsaansluitingen met een aansluitvermogen van 56kVA of minder ».

De slimme meters zijn een van de elementen van een « intelligent net », gedefinieerd als volgt in artikel 2, 29ter, van het decreet van 12 april 2001, ingevoegd bij het bestreden artikel 2, 2°, van het decreet van 19 juli 2018 : « Gevorderd energienet dat bestaat uit tweewegcommunicatiesystemen, slimme meters en meet- en beheersystemen voor de werking van het net ».

B.1.3. De slimme elektriciteitsmeters worden vanaf hun installatie of in voorkomend geval vanaf de activering van een communicerende functie uitgerust met functionaliteiten die hen onderscheiden van de klassieke elektriciteitsmeters, dit wil zeggen de analoge meters of elektronische meters zonder capaciteit om gegevens zowel te verzenden als te ontvangen.

De minimale functionaliteiten van een slimme elektriciteitsmeter zijn, krachtens artikel 35bis, § 2, van het decreet van 12 april 2001 de volgende : - de voorafbetalingsfunctie en de weergave van een schatting van het beschikbare saldo op het scherm van de meter; - de veilige aflezing op afstand van de indexcijfers voor de opgenomen of geïnjecteerde actieve energie per tarifair uurschema. De dagelijkse indexcijfers per tarifair uurschema moeten de laatste 40 dagen beslaan en de maandelijkse indexcijfers per tarifair uurschema, de laatste dertien maanden; - de omschrijving van verschillende tarifaire periodes; - de onderbreking en de toelating voor het meterherstel op afstand; - de lezing op afstand van de belastingscurven in de zin van het technisch reglement voor de laatste tien dagen; - de aanpassing op afstand van het contractueel vermogen; - de supervisie op afstand en de alarmregistratie; - de herconfiguratie en de updates op afstand; - het opvolgen van de evolutie van de spanning.

B.2.1. De zo uitgebreid mogelijke aanleg van slimme elektriciteitsmeters wordt opgelegd door het Unierecht en draagt bij tot de verwezenlijking van het energiebeleid van de Europese Unie.

B.2.2.1. Artikel 3, lid 11, van de richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 « betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG » (hierna : de richtlijn 2009/72/EG) bepaalt : « Teneinde energie-efficiëntie te bevorderen bevelen de lidstaten, of indien de lidstaat hierin voorziet, de regulerende instanties, ten sterkste aan dat elektriciteitsbedrijven het gebruik van elektriciteit optimaliseren, bijvoorbeeld door het aanbieden van diensten op het gebied van energiebeheer of het ontwikkelen van innovatieve prijsformules of in voorkomend geval door de invoering van slimme metersystemen dan wel of slimme netwerken (smart grids) ».

B.2.2. Bijlage I (« Voorschriften inzake consumentenbescherming ») van dezelfde richtlijn bepaalt in punt 2 ervan : « De lidstaten zorgen ervoor dat er slimme metersystemen worden ingevoerd die de actieve participatie van de consumenten aan de markt voor levering van elektriciteit ondersteunen. De invoering van dergelijke metersystemen kan worden onderworpen aan een economische evaluatie op lange termijn van de kosten en baten voor de markt en de individuele consument of aan een onderzoek ter bepaling van welke vorm van slim meten economisch haalbaar en kosteneffectief is en welke termijn haalbaar is voor de distributie ervan.

Een dergelijke evaluatie vindt uiterlijk plaats op 3 september 2012.

Onder voorbehoud van deze evaluatie stellen de lidstaten of de bevoegde autoriteit die zij aanwijzen, een tijdschema van maximaal 10 jaar op voor de invoering van slimme metersystemen.

Wanneer de ingebruikname van slimme meters positief wordt beoordeeld, wordt uiterlijk in 2020 minstens 80 % van de consumenten voorzien van deze slimme meetsystemen.

De lidstaten of de bevoegde autoriteit die zij aanwijzen waarborgen de interoperabiliteit van dergelijke metersystemen die op hun grondgebied worden ingevoerd en houden rekening met de toepassing van adequate normen en beste praktijken en het belang van de ontwikkeling van de interne markt voor elektriciteit ».

B.2.3.1. Het « intelligent meetsysteem » wordt gedefinieerd in artikel 2, 28), van de richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 « betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG » (hierna : de richtlijn 2012/27/EU). Het gaat om een « elektronisch systeem dat het energieverbruik kan meten, meer informatie levert dan een traditionele meter, en data kan doorgeven en ontvangen middels een vorm van elektronische communicatie ».

De definitie van het intelligent meetsysteem, die wordt gebruikt op Europees niveau, valt dus ruimschoots samen met die van de « slimme meter » vervat in artikel 2, 29°bis, van het decreet van 12 april 2001.

B.2.3.2. De Europese Unie beschouwt de intelligente meetsystemen als een etappe op weg naar de oprichting van slimme netwerken.

Het « slim netwerk » wordt gedefinieerd als « een gemoderniseerd energienetwerk waaraan tweewegs digitale communicatie tussen de leverancier en de gebruiker, slimme bemetering en monitoring- en toezichtsystemen zijn toegevoegd » (punt 3, a), van de aanbeveling van de Commissie van 9 maart 2012 « inzake de voorbereiding van de uitrol van slimme metersystemen (2012/148/EU) » (hierna : de aanbeveling 2012/148/EU) en punt 2, a), van de aanbeveling van de Commissie van 10 oktober 2014 « betreffende het model voor de privacyeffectbeoordeling van slimme netten en slimme metersystemen (2014/724/EU) » (hierna : de aanbeveling 2014/724/EU).

De invoering van slimme netwerken « maken de belangrijkste onderdelen van het energiebeleid mede mogelijk ». De intelligente meetsystemen worden beschouwd als « ruggengraat van het toekomstige koolstofvrije elektriciteitssysteem », en zijn « erkend als facilitator voor de omvorming van de energie-infrastructuur om grotere hoeveelheden variabele hernieuwbare energie op te kunnen nemen, de energie-efficiëntie te verbeteren en de leveringszekerheid te garanderen » (uittreksels uit de overwegingen 1 en 2 van de aanbeveling 2014/724/EU en de overweging 1 van de aanbeveling 2012/148/EU).

B.2.3.3. Artikel 9 van de richtlijn 2012/27/EU bepaalt : « 1. De lidstaten zorgen ervoor dat eindafnemers van elektriciteit, aardgas, stadsverwarming, stadskoeling en warm water voor huishoudelijke doeleinden, voor zover dit technisch mogelijk en financieel redelijk is en voor zover dit in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen, tegen concurrerende prijzen de beschikking krijgen over individuele meters die het daadwerkelijke energieverbruik van de eindafnemer nauwkeurig weergeven en informatie geven over de werkelijke tijd van het verbruik.

Een dergelijke individuele meter tegen concurrerende prijzen wordt altijd ter beschikking gesteld wanneer : a) een bestaande meter wordt vervangen, tenzij dit technisch onmogelijk is of niet kostenefficiënt in verhouding tot de geraamde potentiële besparingen op lange termijn;b) een nieuwe aansluiting wordt gemaakt in een nieuw gebouw of ingeval van een ingrijpende renovatie overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU.2. Indien, en voor zover, de lidstaten gebruikmaken van intelligente meetsystemen en slimme meters voor aardgas en/of elektriciteit invoeren in overeenstemming met de Richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG : a) zorgen zij ervoor dat de meetsystemen de eindafnemer informatie verschaffen over de werkelijke tijd van het verbruik en dat de voor de eindafnemer beoogde energie-efficiëntie en voordelen ten volle in acht worden genomen bij het vastleggen van de minimumfuncties van de meters en de verplichtingen die aan marktdeelnemers worden opgelegd;b) zorgen zij ervoor dat de slimme meters en het dataverkeer worden beveiligd, en dat de privacy van de eindafnemer wordt beschermd, in overeenstemming met de Uniewetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens en van de persoonlijke levenssfeer;c) schrijven zij voor, in het geval van elektriciteit, dat de meterbeheerder op verzoek van de eindafnemer ervoor zorgt dat van de meter of meters de hoeveelheid elektriciteit kan worden afgelezen die bij de eindafnemer aan het net wordt geleverd;d) zorgen zij ervoor dat, op verzoek van de eindafnemer, meetgegevens inzake de input en output van elektriciteit, in een gemakkelijk te begrijpen vorm die vergelijking van aanbiedingen op basis van gelijke criteria mogelijk maakt, beschikbaar worden gesteld aan de eindafnemer of aan een derde partij die namens de eindafnemer optreedt;e) schrijven zij voor dat de afnemers bij de installatie van slimme meters het nodige advies en de nodige informatie krijgen, in het bijzonder over het volledige potentieel van die meters wat meterstandbeheer en controle van het energieverbruik betreft ». B.2.3.4. Het bestreden decreet van 19 juli 2018 zet gedeeltelijk de richtlijn 2012/27/EU om.

B.2.4.1. Na het decreet van 19 juli 2018, werd de richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 « betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (herschikking) » (hierna : de richtlijn (EU) 2019/944) aangenomen.

Artikel 19 van die richtlijn bepaalt : « 1. Teneinde energie-efficiëntie te bevorderen en eindafnemers meer zeggenschap te geven, bevelen de lidstaten, of [...] de regulerende instanties ten sterkste aan dat elektriciteitsbedrijven en andere marktdeelnemers het gebruik van elektriciteit optimaliseren, onder meer [...] door de invoering van interoperabele slimme-metersystemen, met name met energiebeheersystemen voor de consument en met slimme netwerken (smart grids), overeenkomstig de gegevensbeschermingsregels van de Unie. 2. De lidstaten zorgen ervoor dat er op hun grondgebied slimme-metersystemen worden ingevoerd die de actieve deelname van de afnemers aan de elektriciteitsmarkt ondersteunen.Voor de invoering van die systemen kan een kostenbatenbeoordeling worden gevraagd die overeenkomstig de in bijlage II vastgestelde beginselen wordt uitgevoerd. [...] 4. De lidstaten die daadwerkelijk slimme-metersystemen invoeren, zorgen ervoor dat de eindafnemers op een transparante en niet-discriminerende wijze bijdragen aan de met de invoering verbonden kosten, en houden daarbij rekening met de baten die de invoering op lange termijn voor de gehele waardeketen oplevert.[...] [...] ».

B.2.4.2. Bijlage II van die richtlijn (« Slimmemetersystemen ») bepaalt : « 1. De lidstaten zorgen ervoor dat op hun grondgebied slimme-metersystemen worden ingevoerd die kunnen worden onderworpen aan een economische evaluatie op lange termijn van de kosten en baten voor de markt en de individuele consument of aan een onderzoek om te bepalen welke vorm van slimme-metersystemen vanuit economisch standpunt redelijk en kosteneffectief is en welke termijn haalbaar is voor de distributie ervan. 2. Bij een dergelijke evaluatie wordt rekening gehouden met de methode voor een kosten-batenanalyse en de minimumfunctionaliteiten voor slimme-metersystemen voorzien in Aanbeveling van de Commissie 2012/148/EU, alsook met de beste beschikbare technieken om het hoogste niveau van cyberbeveiliging en gegevensbescherming te garanderen.3. Onder voorbehoud van deze evaluatie stellen de lidstaten of, wanneer een lidstaat dit zo heeft bepaald, de aangewezen bevoegde instantie een tijdschema van maximaal tien jaar op voor de invoering van slimme-metersystemen.Indien de ingebruikname van slimme-metersystemen positief wordt beoordeeld, wordt minstens 80 % van de eindafnemers voorzien van slimme meters binnen zeven jaar vanaf de datum van de positieve beoordeling of uiterlijk in 2024 voor die lidstaten die met de systematische invoering van slimme-metersystemen zijn gestart vóór 4 juli 2019 ».

Ten aanzien van de omvang van het beroep B.3.1. De Waalse Regering en de Vlaamse Regering stellen dat het eerste en het derde middel uitsluitend gericht zijn tegen artikel 16 van het decreet van 19 juli 2018, terwijl het tweede middel enkel betrekking heeft op artikel 24 van hetzelfde decreet. Voor het overige zou het beroep onontvankelijk zijn bij gebrek aan grieven.

B.3.2. In hun memorie van antwoord erkennen de verzoekende partijen dat de middelen gericht zijn tegen de artikelen 16 en 24 van het decreet van 19 juli 2018, maar zijn zij van oordeel dat de andere bestreden bepalingen nauw verbonden zijn met die bepalingen.

B.4.1. Het Hof bepaalt het onderwerp van het beroep tot vernietiging op basis van de inhoud van het verzoekschrift en inzonderheid rekening houdend met de uiteenzetting van de middelen.

Het onderzoekt alleen de bestreden bepalingen waartegen een middel is gericht.

B.4.2. De in het verzoekschrift uiteengezette middelen zijn enkel daadwerkelijk gericht tegen de artikelen 16 en 24 van het decreet van 19 juli 2018.

Het Hof beperkt bijgevolg zijn onderzoek tot die bepalingen.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.5. De Waalse Regering betwist het belang van de eerste, de tweede en de vierde verzoekende partij, omdat de bestreden bepalingen niet hun statutair doel zouden raken.

B.6. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

Wanneer een vereniging zonder winstoogmerk die niet haar persoonlijk belang aanvoert, voor het Hof optreedt, is vereist dat haar statutair doel van bijzondere aard is en, derhalve, onderscheiden van het algemeen belang; dat zij een collectief belang verdedigt; dat haar doel door de bestreden norm kan worden geraakt; dat ten slotte niet blijkt dat dit doel niet of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.

B.7.1. Het beroep tot vernietiging wordt ingesteld door vier verenigingen zonder winstoogmerk en twee natuurlijke personen.

B.7.2. Het statutair doel van de eerste verzoekende partij bestaat in de bevordering van een « echt ecologisch beleid », wat kan inhouden dat wordt nagedacht over de gegrondheid van de aanleg van slimme elektriciteitsmeters. Het bestreden decreet kan bijgevolg het statutair doel van de eerste verzoekende partij raken. Aangezien de andere voorwaarden voor de erkenning van het belang bij het beroep eveneens vervuld zijn, beschikt de eerste verzoekende partij over een belang bij het beroep, wat volstaat om het beroep ontvankelijk te verklaren.

Ten gronde Wat betreft het eerste middel B.8. De verzoekende partijen leiden een eerste middel af uit de schending van de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, van de artikelen 2, 3, lid 3, tweede alinea, en 9, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

B.9.1. Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, heeft artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens geen autonome werking omdat het enkel geldt voor het « genot van de rechten en vrijheden », welke in het Verdrag zijn vermeld (EHRM, grote kamer, 19 februari 2013, X en anderen t. Oostenrijk, § 94).

De verzoekende partijen voeren geen andere bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens aan, in samenhang gelezen met artikel 14 ervan. Het middel is dus onontvankelijk in zoverre het is afgeleid uit de schending van artikel 14 van dat Verdrag.

B.9.2. Bovendien tonen de verzoekende partijen niet aan hoe de artikelen 2, 3, lid 3, tweede alinea, en 9 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zouden zijn geschonden. Daarentegen zetten de verzoekende partijen uiteen hoe artikel 23 van de Grondwet zou geschonden zijn.

B.10. Bijgevolg onderzoekt het Hof het middel enkel in zoverre het is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, die eveneens het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie waarborgen.

Eerste onderdeel B.11. De verzoekende partijen bekritiseren het feit dat het bestreden artikel 16 van het decreet van 19 juli 2018, zonder redelijke verantwoording een gesegmenteerde aanleg van slimme elektriciteitsmeters organiseert, dit wil zeggen een aanleg die prioritair bepaalde categorieën van gebruikers van het elektriciteitsnet beoogt, met uitsluiting van anderen.

B.12.1. Het bestreden artikel 16 van het decreet van 19 juli 2018 herstelt artikel 35 van het decreet van 12 april 2001 in de volgende redactie : « § 1. Rekening houdend met het algemeen belang en onder voorwaarden van kosten- en batenoptimalisering, legt de distributienetbeheerder slimme meters aan op zijn netwerk voor de in de leden 2 en 6 beschreven segmenten of sectoren. Hij bepaalt zijn aanlegplan door het op te nemen in zijn aanpassingsplan bedoeld in artikel 15.

Uiterlijk op 1 januari 2023 wordt de communicatiefunctie van een slimme meter systematisch geïnstalleerd en geactiveerd in de volgende gevallen, tenzij dit technisch onmogelijk of economisch niet verantwoord is : 1° wanneer de gebruiker van het net een residentiële afnemer in wanbetaling is zoals bedoeld in artikel 33bis/1;2° wanneer de meter wordt vervangen;3° wanneer een nieuwe aansluiting wordt uitgevoerd;4° wanneer een distributienetgebruiker erom verzoekt. De Regering bepaalt onder welke voorwaarden de plaatsing of activering van de communicatiefunctie van een slimme meter als technisch onmogelijk of economisch niet redelijk wordt beschouwd.

De Regering bepaalt de verplichtingen van de distributienetbeheerder ingeval de communicatiefunctie niet kan worden geactiveerd, met name wat betreft de informatieverstrekking aan de gebruiker en de maximale termijn voor de activering.

De Regering bepaalt de maximale termijn ten laste van de distributienetbeheerder voor de plaatsing van de slimme meter in het geval bedoeld in lid 2, 4°.

Uiterlijk op 31 december 2029 bereikt de distributienetbeheerder de doelstelling van tachtig procent van slimme meters die op zijn net geplaatst worden voor de netgebruiker die voldoen aan één van de volgende kenmerken : 1° het gestandaardiseerd jaarlijks verbruik is gelijk aan 6 000kWh of meer;2° het ontwikkelbaar elektrisch netto-vermogen van stroomproductie is gelijk aan 5kWe of meer;3° de publiek toegankelijk oplaadpunten. § 2. De CWaPE publiceert jaarlijks een verslag over de evolutie van de aanleg van slimme meters, met inbegrip van de ontwikkeling van aanverwante diensten in het Waals Gewest Dit verslag bevat ook een luik over de ontwikkeling van het aantal budgetmeters en over de mogelijkheid om nieuwe prioritaire segmenten of sectoren in het aanlegplan van de distributienetbeheerders op te nemen.

Op basis van dit verslag kan de CWaPE de regering voorstellen maatregelen in te voeren ter bevordering van de technische interoperabiliteit van de meters met de verschillende door de markt ontwikkelde diensten.

De distributienetbeheerders richten een Opvolgingscomité op dat toeziet op de aanleg van slimme meters en in het bijzonder verantwoordelijk is voor de aanpak van alle sociale, economische en milieukwesties.

Dit comité wordt geleid en voorgezeten door vertegenwoordigers van de distributienetbeheerders.

De distributienetbeheerders richten het Comité op dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de consumentenrechtenorganisaties, vertegenwoordigers van de vakbonden, een vertegenwoordiger van elke in het Waals Parlement vertegenwoordigde en erkende politieke fractie, vertegenwoordigers van ondernemingen die actief zijn op het gebied van de levering van diensten en energie en elke persoon met deskundigheid op dit gebied. Elke organisatie wijst haar vertegenwoordigers aan.

Een vertegenwoordiger van de CWaPE, een vertegenwoordiger van de minister van energie en een vertegenwoordiger van de administratie wonen de vergaderingen als waarnemers bij. Het Opvolgingscomité komt ten minste om de zes maanden en voor het eerst binnen drie maanden na het begin van de aanleg bijeen. § 3. Niemand mag zich tegen de plaatsing van een slimme meter verzetten, noch de afschaffing ervan vragen, op straffe van verval van het recht op toegang tot het net.

In afwijking van het vorige lid stelt de regering de procedure en de maatregelen vast die door de distributienetbeheerder moeten worden genomen wanneer een gebruiker of een andere persoon die onder hetzelfde dak woont, verklaart te lijden onder een intolerantieprobleem in verband met de slimme meter dat naar behoren is geobjectiveerd ».

B.12.2. Luidens artikel 35, § 1, eerste, tweede en zesde lid, van het voormelde decreet van 12 april 2001 leggen de distributienetbeheerders, rekening houdend met het algemeen belang en onder voorwaarden van kosten- en batenoptimalisering, op hun netwerk slimme meters aan voor bepaalde segmenten of sectoren. Met het oog op die aanleg werken de netbeheerders een aanlegplan uit dat wordt opgenomen in hun aanpassingsplan. Het aanpassingsplan wordt onderworpen aan het toezicht en de controle van de Waalse Commissie voor Energie (hierna : de CWaPE), krachtens artikel 15, § 5, van het decreet van 12 april 2001.

B.12.3. De segmenten of sectoren die de distributienetbeheerders moeten beogen voor de aanleg van de slimme meters worden bepaald in artikel 35, § 1, tweede en zesde lid, van het decreet van 12 april 2001.

Het gaat enerzijds om segmenten of sectoren die worden gevormd door de netgebruikers : - die residentiële afnemers in wanbetaling zijn; - voor wie de meter wordt vervangen; - voor wie een nieuwe aansluiting wordt uitgevoerd of - die verzoeken om de installatie van een slimme elektriciteitsmeter.

Voor die gebruikers vindt de installatie van een slimme meter systematisch plaats op uiterlijk 1 januari 2023 tenzij dit technisch onmogelijk of economisch niet redelijk is (artikel 35, § 1, tweede lid, van het decreet van 12 april 2001).

Het gaat anderzijds om segmenten of sectoren die worden gevormd door de netgebruikers : - van wie het gestandaardiseerd jaarlijks verbruik gelijk is aan 6 000 kWh of meer; - van wie het ontwikkelbaar elektrisch netto-vermogen van stroomproductie gelijk is aan 5kWe of meer; - die over publiek toegankelijke oplaadpunten beschikken.

Voor die netgebruikers moet de distributienetbeheerder tegen uiterlijk 31 december 2029 de doelstelling bereiken van 80 % slimme elektriciteitsmeters die op het net zijn geplaatst (artikel 35, § 1, zesde lid, van het decreet van 12 april 2001).

B.13. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.14.1. Wanneer een schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie wordt aangevoerd, moet in de regel worden gepreciseerd welke categorieën van personen met elkaar moeten worden vergeleken en in welk opzicht de bestreden bepalingen een verschil in behandeling teweegbrengen dat discriminerend zou zijn.

Die vereisten zijn ingegeven, onder meer, door de zorg om aan de andere partijen in het geding de mogelijkheid te bieden op de argumenten van de verzoekende partij te repliceren, waartoe een duidelijke en ondubbelzinnige uiteenzetting van de middelen onontbeerlijk is.

B.14.2. De verzoekende partijen identificeren niet de categorieën van personen die met elkaar moeten worden vergeleken en bekritiseren enkel de juistheid en de relevantie van de keuze van de decreetgever om te voorzien in een gesegmenteerde aanleg van slimme elektriciteitsmeters door de distributienetbeheerders.

B.14.3. Uit de procedurestukken blijkt echter dat de Waalse en de Vlaamse Regering hebben kunnen begrijpen dat de verzoekende partijen het verschil in behandeling aan de orde stellen tussen enerzijds, de netgebruikers die een sector of een segment vormen waarvoor in de aanleg van slimme elektriciteitsmeters systematisch is voorzien uiterlijk op 1 januari 2023 of de netgebruikers die worden beoogd met de doelstelling van een aanleg van slimme meters ten belope van 80 % tegen 31 december 2029 uiterlijk en, anderzijds, de andere netgebruikers.

B.15. De distributienetgebruikers, ongeacht of ze tot een prioritaire sector of segment behoren voor de aanleg van de slimme elektriciteitsmeters, zijn voldoende vergelijkbaar.

B.16. Ten aanzien van de doelstellingen die met de aanleg van de slimme elektriciteitsmeters worden nagestreefd, blijkt uit B.2.1 tot B.2.4 dat de Europese Unie aan de lidstaten de verplichting oplegt om « slimme metersystemen » aan te leggen voornamelijk om de energie-efficiëntie te bevorderen, waarbij aan de netgebruikers de mogelijkheid wordt geboden actief deel te nemen aan de energiemarkt.

De slimme elektriciteitsmeters stellen de netgebruikers immers in staat om met precisie hun elektriciteitsverbruik, en zelfs hun elektriciteitsproductie te kennen, en met name de exacte momenten waarop dat verbruik of die productie plaatsvindt. Aan de hand van die gedetailleerde kennis kunnen de gebruikers hun verbruik aanpassen en streven naar een lagere elektriciteitsverbruik.

Bovendien beoogt de Europese wetgever het aandeel van de hernieuwbare energiebronnen in de geproduceerde energie te verhogen, het elektriciteitsverbruik te verminderen en de bevoorradingszekerheid te waarborgen, met name dankzij de gedetailleerde kennis die de distributienetbeheerder heeft van het elektriciteitsverbruik en de elektriciteitsinjecties op het net dat hij beheert.

B.17.1. Het Hof stelt in dat verband vast dat de voordelen van een gesegmenteerde aanleg en een geïntegreerde benadering van de elektriciteit teneinde de installatiekosten te optimaliseren werden bestudeerd, zoals de Europese wetgever daartoe verzoekt in bijlage I van de richtlijn 2009/72/EG, in bijlage II van de richtlijn (EU) 2019/944 en in de aanbeveling 2012/148/EU. B.17.2. Een dergelijke studie werd in het Waalse Gewest in 2012 uitgevoerd door de CWaPE, en in 2016 geactualiseerd.

B.18. Door, op basis van de door de CWaPE uitgevoerde studies, te beslissen om de aanleg van slimme elektriciteitsmeters te beperken tot bepaalde sectoren of segmenten van het net, streeft de decreetgever de Europese doelstelling na om de energie-efficiëntie te bevorderen, en tegelijk erover te waken dat een billijk evenwicht wordt gewaarborgd tussen de kosten van die aanleg en de baten voor de gemeenschap;

De memorie van toelichting vermeldt : « Teneinde de kosten voor de maatschappij te minimaliseren, de weerslag op de factuur voor de burgers te beperken en het algemene welzijn te maximaliseren, moet de aanleg van slimme meters gebeuren met oog voor een billijke verdeling van kosten en baten » (Parl. St., Waals Parlement, 2017-2018, nr. 1129/1, p. 4).

B.19. Om reden van het technische karakter van de materie moet aan de decreetgever een ruime beoordelingsmarge worden toegekend bij de keuze van de criteria om de netgebruikers te onderscheiden naargelang zij al dan niet prioritaire segmenten of sectoren vormen voor de aanleg van slimme elektriciteitsmeters.

B.20.1.1. Wat de vier categorieën van netgebruikers betreft, voor wie in de installatie van een elektriciteitsmeter systematisch is voorzien uiterlijk op 1 januari 2023, wordt in de parlementaire voorbereiding vermeld : « Hoewel niet alle huishoudelijke consumenten in hetzelfde tempo moeten worden uitgerust, moeten de segmenten in een dalende volgorde van prioriteit worden uitgerust, rekening houdend met de gebruiksfinaliteit van slimme meters en met de beperkingen in de industrie (voorbeeld de budgetmeters worden niet langer vervaardigd).

Op die basis werden de prioritaire segmenten geïdentificeerd als volgt : - de vervanging van de budgetmeters; - de vervanging van de versleten meters en bij nieuwe aansluitingen; - de plaatsing wanneer de klant erom verzoekt tenzij zulks technisch onmogelijk of economisch niet redelijk is » (ibid., p. 5).

De artikelsgewijze bespreking preciseert : « Het tweede lid voorziet in bepaalde gevallen van systematische installatie overeenkomstig de Europese verplichtingen : - in geval van vervanging van een bestaande meter (2°); - alsook in geval van een nieuwe aansluiting (3°).

In andere gevallen van systematische installatie wordt voorzien, namelijk : - wanneer de huishoudelijke eindafnemer in wanbetaling is (1°). De slimme meter beschikt immers over een functie van vooruitbetaling die op afstand kan worden geactiveerd en op termijn de huidige budgetmeters zal vervangen. Die zijn immers gedoemd om te verdwijnen aangezien de fabrikant van de budgetmeters zijn productie heeft stopgezet (uitputting van de stock voorzien in 2020) en het contract dat verbonden is aan de informaticadrager van het desbetreffende platform afloopt in 2023. Beoogd worden dus ook de gevallen van vervanging van budgetmeters.

Op verzoek van de gebruiker (4°) die overigens over een intelligente meter zou wensen te beschikken vóór de plaatsing ervan zoals geprogrammeerd in het aanpassingsplan van zijn distributienetbeheerder. Worden met name beoogd de prosumenten die in bepaalde gevallen belang erbij zouden kunnen hebben over een intelligente meter te beschikken om hun productieoverschot te valoriseren of flexibiliteitsdiensten aan te bieden. De distributienetbeheerder is, in dat geval, ertoe gehouden de intelligente meter te plaatsen binnen de termijn die zal worden vastgesteld door de Regering » (ibid., p.11).

B.20.1.2. De decreetgever kan niet worden verweten dat hij rekening heeft gehouden met het feit dat de productie van mechanische elektriciteitsmeters weldra zal worden stopgezet en met het feit dat de leverancier van de budgetmeters de stopzetting heeft aangekondigd van de productie van de huidige budgetmeters en van de desbetreffende informaticadrager, door te voorzien in een prioritaire aanleg van slimme meters voor de huishoudelijke afnemers in wanbetaling.

B.20.1.3. Bovendien, door te bepalen dat een slimme elektriciteitsmeter zal worden geïnstalleerd in geval van vervanging van een meter of wanneer wordt overgegaan tot een nieuwe aansluiting, vormt het bestreden artikel 16 slechts de omzetting van artikel 9, lid 1, tweede alinea, a) en b) van de richtlijn 2012/27/EU. Zoals blijkt uit B.2.3.3 voorziet die bepaling immers in twee hypothesen waarin de « individuele meters die het daadwerkelijke energieverbruik van de eindafnemer nauwkeurig weergeven en informatie geven over de werkelijke tijd van het verbruik », waarmee de intelligente meters worden beoogd, steeds ter beschikking worden gesteld : wanneer een bestaande meter wordt vervangen, tenzij dit technisch onmogelijk is of niet kostenefficiënt in verhouding tot de geraamde potentiële besparingen op lange termijn (artikel 9, lid 1, tweede alinea, a)); en wanneer een nieuwe aansluiting wordt gemaakt in een nieuw gebouw of in geval van een ingrijpende renovatie (artikel 9, lid 1, tweede alinea, b)).

B.20.1.4. Het is overigens evident dat de decreetgever de installatie van een slimme elektriciteitsmeter bij de netgebruikers die daarom verzoeken vermocht toe te staan. Het gaat immers om een recht van elke netgebruiker, bedoeld in artikel 21 van de richtlijn (EU) 2019/944.

B.20.2.1. In verband met de keuze van de netgebruikers die de categorie van gebruikers vormen voor wie de netbeheerder een doelstelling moet beogen van 80 % aanleg van slimme elektriciteitsmeters, vermeldt de parlementaire voorbereiding : « In de richtlijn 2009/72/EG was sprake van een uitrol van 80 % in acht jaar. De herziening van diezelfde richtlijn (nog steeds in bespreking) beoogt een doelstelling van 80 % in tien jaar.

Gelet op de resultaten van de door de CWaPE uitgevoerde studie blijkt dat de door Europa opgelegde termijnen suboptimaal zijn. De termijn van aanleg moet het mogelijk maken om zowel de impact op de factuur te beperken als ervoor zorgen dat binnen een redelijk tijdsbestek kan worden genoten van de verwachte voordelen van het systeem voor de gebruikers die meer dan 6 000kWh/jaar verbruiken. Voor die verbruikers wordt voorgesteld een termijn vast te stellen die gelijk is aan eenmaal de door Europa bepaalde termijn, namelijk tien jaar.

De doelstelling van de aanleg is dus dat 80 % van de gebruikers die meer dan 6 000kWh verbruiken of over een productieapparaat van meer dan 5kWe of over voor het publiek toegankelijke oplaadpunten beschikken, worden uitgerust met een slimme meter tegen 31 december 2029 » (ibid., p 5).

B.20.2.2. In de commissie heeft de minister van Energie gepreciseerd : « verscheidene kwaliteitsvolle sprekers werden gehoord [...]. Sommige van die actoren zijn per definitie voorzichtiger of meer behoudsgezind dan anderen, maar er is rekening gehouden met de noodzaak om een evenwichtige oplossing te vinden tussen de wil om er onmiddellijk tegen aan te gaan en de wil om niet ' gedwongen ' te werk te gaan wanneer de mentaliteit niet rijp is. [...] Men dient eerst te overtuigen via een gefaseerde aanpak; [...] Er is in de eerste plaats een vermindering van de perimeter van aanleg die thans de belangrijkste consumenten beoogt, dit wil zeggen zij die op jaarbasis meer dan 6 000 kilowattuur verbruiken. [Het] Waalse gemiddelde bedraagt 3 500 kilowattuur. [...] Men kan thans beter preciseren hoe men prioritair de voornaamste verbruikers zal beogen. Dat wordt verantwoord door meerdere zeer begrijpelijke redenen. Die verbruikers zijn wellicht de grootste gebruikers van hun meter en hun motivatie is a priori groter. In termen van rationeel gebruik of flexibiliteit kunnen die verbruikers de grootste weerslag op het net hebben. Zij kunnen het voorbeeld tonen om geleidelijk aan de andere verbruikers van het belang te overtuigen.

De kostprijs zal lager zijn voor de gemeenschap.

Er is ook bepaald om jaarlijks de inwerkingstelling van de aanleg door de CWaPE jaarlijks te laten evalueren. De Regering zal dan de gelegenheid hebben om een verruiming van de perimeter van de aanleg te overwegen.

De minister hoopt ook dat de kleinste verbruikers, zijnde diegenen die minder dan 6 000 kilowattuur verbruiken, geleidelijk aan belangstelling zullen tonen voor die meters. Indien zulks het geval is, zou men over enkele jaren kunnen overwegen om de drempel te verlagen teneinde een groter aantal verbruikers te beogen. Dat alles zal moeten gebeuren in het licht van een transparante voortgangscontrole en de verbintenis van de burgers in de overgang.

Zij moeten geleidelijk aan daartoe worden gebracht waarbij elke dwang dient te worden vermeden » (Parl. St., Waals Parlement, 2017-2018, nr. 1129/5, pp. 5-6).

B.20.2.3. Teneinde de doelstelling te verwezenlijken van een aanlegpercentage van slimme elektriciteitsmeters van 80 % bij sommige netgebruikers, is het redelijk verantwoord de gebruikers te beogen wier elektriciteitsverbruik aanzienlijk is, diegenen die op het net een zekere hoeveelheid door hen geproduceerde elektriciteit injecteren en diegenen die over een publiek toegankelijk elektrisch oplaadpunt beschikken.

Zoals blijkt uit de parlementaire voorbereiding en uit de memorie van de Waalse Regering kunnen vooral die gebruikers voordelen halen, in termen van rationeel energiegebruik, uit een precieze kennis van hun elektriciteitsverbruik of -productie, die wordt beschouwd als een eerste etappe naar een betere beheersing en een vermindering van het elektriciteitsverbruik. De decreetgever vermocht dus aan te nemen dat er een grotere acceptatiegraad zou zijn van de nieuwe technologie van de slimme meters bij die gebruikers. Bovendien is het redelijk te denken dat de acceptatie van de slimme elektriciteitsmeters door die eerste gebruikers andere gebruikers ertoe kan aanzetten zich ook uit te rusten met een slimme elektriciteitsmeter. Bovendien gaat het om de netgebruikers die een aanzienlijke invloed hebben op de elektriciteitsstromen van het net wegens hun verbruik of hun productie, zodat het voor de distributienetbeheerders voordelig is die stromen te kennen met oog op de verwezenlijking van hun wettelijke opdracht van netbeheer.

B.21. Ten slotte blijkt niet dat de keuze van de prioritaire segmenten of sectoren voor de aanleg van slimme elektriciteitsmeters onevenredige gevolgen heeft. De netgebruikers die niet worden beoogd door de prioritaire aanleg van de slimme meters kunnen steeds om de plaatsing van een dergelijke meter verzoeken. Wat betreft de netgebruikers aan wie de plaatsing van een slimme meter wordt opgelegd of die prioritair worden beoogd door de gesegmenteerde aanleg, heeft de decreetgever in een geregelde voortgangscontrole van de evolutie van de aanleg van de slimme meters voorzien in de vorm van een opvolgingscomité en een jaarlijks verslag over de evaluatie van de aanleg opgesteld door de CWaPE. Hij heeft ook voorzien in mogelijkheden van afwijking van de aanleg, in geval van technische onmogelijkheid, van ontstentenis van een redelijke verhouding tussen kosten en baten en van naar behoren geobjectiveerde intolerantie voor slimme meters.

B.22. Bijgevolg is de gesegmenteerde aanleg van de slimme elektriciteitsmeters, zoals georganiseerd in het bestreden artikel 16 van het decreet van 19 juli 2018, niet zonder redelijke verantwoording.

B.23. Het eerste onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.

Tweede onderdeel B.24. De verzoekende partijen voeren aan dat artikel 35, § 3, van het decreet van 12 april 2001, ingevoegd bij het bestreden artikel 16 van het decreet van 19 juli 2018, de in het middel beoogde bepalingen schendt, in zoverre het de netgebruiker verbiedt zich te verzetten tegen de plaatsing van een slimme elektriciteitsmeter en de afschaffing ervan te vragen, op gevaar af zijn recht op toegang tot het net niet te kunnen uitoefenen.

B.25. De parlementaire voorbereiding vermeldt : « een gebruiker kan de plaatsing van een intelligente meter niet weigeren noch de afschaffing ervan vragen op gevaar af zijn recht op toegang tot het net niet te kunnen uitoefenen. De doelstelling is om de aanleg van de slimme meters niet te belemmeren » (Parl. St., Waals Parlement, 2017-2018, nr. 1129/1, p. 12).

B.26. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt dat ieder het recht heeft om een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de onderscheiden wetgevers, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt niet wat die rechten, waarvan enkel het beginsel wordt uitgedrukt, impliceren, waarbij elke wetgever ermee is belast die rechten te waarborgen, overeenkomstig het tweede lid van dat artikel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten.

Artikel 23 van de Grondwet bevat een standstill-verplichting die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever het beschermingsniveau dat wordt geboden door de van toepassing zijnde wetgeving, in aanzienlijke mate vermindert zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang.

B.27. In de veronderstelling dat de bestreden bepaling afbreuk doet aan een van de in artikel 23 van de Grondwet gewaarborgde grondrechten, recht dat door de verzoekende partijen in hun verzoekschrift niet werd gespecificeerd, en zonder dat het noodzakelijk is te onderzoeken of die eventuele inbreuk een aanzienlijke achteruitgang veroorzaakt in de door een dergelijk recht geboden bescherming, bestaan er in ieder geval motieven van algemeen belang die die achteruitgang verantwoorden.

Met de organisatie van de aanleg van de slimme elektriciteitsmeters in het Waalse Gewest heeft de decreetgever immers rekening moeten houden met de op Europees niveau vastgestelde doelstelling om een ruime aanleg van slimme meters te organiseren teneinde energie-efficiëntie na te streven, met inachtneming van een evenwicht tussen kosten en baten van die aanleg, zoals is vermeld in B.18. Om die doelstelling te bereiken is het niet zonder redelijke verantwoording te bepalen dat de netgebruiker zich niet kan verzetten tegen de plaatsing van een slimme elektriciteitsmeter, noch de weghaling ervan mag vragen om een andere reden dan die van een naar behoren geobjectiveerde intolerantie voor slimme elektriciteitsmeters.

B.28. Het tweede onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.

Wat het tweede middel betreft B.29. De verzoekende partijen leiden een tweede middel af uit de schending van artikel 22 van de Grondwet, van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, van de artikelen 2, 3, lid 2, en 6, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van de artikelen 5, 6 en 13 van de richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 « betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlCIke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie » en van de artikelen 5, 6, 7, 17, 18, 21, 22 en 23 van de verordening (EU) 2016/79 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 « betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) » (hierna : de AVG).

B.30.1. Uit het verzoekschrift blijkt dat het middel is gericht tegen artikel 24 van het decreet van 19 juli 2018, in zoverre het een artikel 35septies in het decreet van 12 april 2001 invoegt.

B.30.2. De verzoekende partijen zetten niet uiteen in welk opzicht er een schending zou zijn van het recht op de eerbiediging van het privéleven gewaarborgd bij artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en bij de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat het recht omvat op de bescherming van de persoonsgegevens, anders dan door een schending van de artikelen 5, 6 en 17 van de AVG. B.30.3. Bijgevolg beperkt het Hof zijn toetsing aan artikel 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 5, 6 en 17 van de AVG, tot artikel 24 van het decreet van 19 juli 2008.

Eerste onderdeel B.31. De verzoekende partijen voeren aan dat de bestreden bepaling de distributienetbeheerder in staat stelt informatie te verwerken die afkomstig is van de slimme elektriciteitsmeters om zijn « wettelijke of reglementaire opdrachten » uit te voeren, terwijl de AVG in de mogelijkheid voorziet om die informatie rechtmatig te gebruiken uitsluitend om de inachtneming van een « wettelijke verplichting » te verzekeren. Het begrip « wettelijke verplichting » in de AVG zou minder ruim zijn dan dat van « wettelijke of reglementaire opdrachten » dat wordt gebruikt in het decreet.

B.32. Zoals het is ingevoegd bij het bestreden artikel 24 van het decreet van 19 juli 2018, bepaalt artikel 35septies, §§ 1 en 2, van het decreet van 12 april 2001 : « § 1. De distributienetbeheerder waarborgt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de netgebruikers overeenkomstig de vigerende wetgeving en de bepalingen van Verordening 2016/679/EU. De slimme meters en netwerken moeten zodanig worden ontworpen dat accidentele of onwettige vernietiging van, toegang tot en wijziging van persoonsgegevens wordt voorkomen en dat een veilige communicatie van deze gegevens mogelijk wordt gemaakt. § 2. De distributienetbeheerder is verantwoordelijk voor de verwerking van de persoonsgegevens die afkomstig zijn van de door hem verzamelde slimme meter.

De distributienetbeheerder verwerkt de informatie van de slimme meter alleen om zijn wettelijke of reglementaire opdrachten uit te voeren of om een andere legitieme opdracht uit te voeren waarvoor de toestemming van de betrokken personen vrijwillig en uitdrukkelijk voor specifieke doeleinden is gegeven.

De persoonlijke meetgegevens, met inbegrip van de afgeleide persoonsgegevens, mogen niet langer worden bewaard dan nodig is voor het bereiken van het doel waarvoor zij zijn verzameld. Deze termijn mag in geen geval langer zijn dan vijf jaar, behalve in het geval waarin de distributienetbeheerder verplicht is de gegevens voor de uitvoering van zijn opdrachten langer dan vijf jaar te bewaren. In dat geval motiveert de distributienetbeheerder de langere looptijd.

De persoonsgegevens worden anoniem overgemaakt zodra hun individualisering niet langer nodig is voor de uitvoering van de doeleinden waarvoor ze zijn verzameld ».

Krachtens de tweede paragraaf, tweede lid, van die bepaling, verwerkt de distributienetbeheerder, die de verantwoordelijke is voor de verwerking krachtens het eerste lid van dezelfde paragraaf, de informatie van een slimme elektriciteitsmeter « alleen om zijn wettelijke of reglementaire opdrachten uit te voeren of om een andere legitieme opdracht uit te voeren waarvoor de toestemming van de betrokken personen vrijwillig en uitdrukkelijk voor specifieke doeleinden is gegeven ».

B.33. De AVG is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking, alsmede op de verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen (artikel 2, lid 1, van de genoemde verordening).

Met « verwerking » van gegevens wordt bedoeld « een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens » (artikel 4, 2), van de AVG). « Persoonsgegevens » zijn « alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (' de betrokkene '); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon » (artikel 4, 1), van de AVG).

B.34.1 Artikel 5 van de AVG bepaalt de beginselen die van toepassing zijn op de verwerking van de persoonsgegevens.

Persoonsgegevens moeten worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is (artikel 5, lid 1, a), van de AVG). Zij moeten ook voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld en mogen vervolgens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt (artikel 5, lid 1, b), van de AVG).

B.34.2. De vereiste van rechtmatigheid van de gegevensverwerking, vermeld in artikel 5, lid 1, a), van de algemene verordening gegevensbescherming wordt gedetailleerd in artikel 6 van dezelfde verordening. Artikel 6, lid 1, bepaalt : « De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan : a) de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;b) de verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene vóór de sluiting van een overeenkomst maatregelen te nemen;c) de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;d) de verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon te beschermen;e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is. De eerste alinea, punt f), geldt niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken ».

B.35. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, staat artikel 35septies, § 2, tweede lid, van het decreet van 12 april 2001, in zoverre het de distributienetbeheerder toestaat informatie te verwerken van slimme elektriciteitsmeters uitsluitend om zijn « wettelijke of reglementaire opdrachten uit te voeren », de distributienetbeheerder niet toe persoonsgegevens te verwerken buiten de limitatief opgesomde gevallen van artikel 6 van de AVG. Krachtens artikel 6, lid 1, c), van de AVG, is de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig indien ze noodzakelijk is om te voldoen aan een « wettelijke verplichting ». Die verwijzing « voldoen aan een wettelijke verplichting » betekent niet dat die verplichting noodzakelijkerwijze moet vastgelegd zijn in een « wet » in de formele betekenis van het woord, aangezien de verwijzing zich in een Europese norm bevindt. De verwijzing naar een « wettelijke verplichting » beperkt zich aldus ertoe te verwijzen naar elke verplichting die voortvloeit uit een norm van de rechtsorde van de Unie of van de lidstaat, zoals wordt bevestigd in artikel 6, lid 3, van de AVG dat bepaalt dat : « de rechtsgrond voor de in lid 1, punten c) en e), bedoelde verwerking moet worden vastgesteld bij : a) het Unierecht; of b) lidstatelijk recht dat op een verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is ». Het feit dat de netbeheerder, overeenkomstig het voormelde artikel 35septies, § 2, tweede lid, persoonsgegevens kan verwerken om wettelijke of reglementaire opdrachten uit te voeren brengt bijgevolg geen schending teweeg van artikel 6 lid 1, c), van de AVG. Tweede onderdeel B.36. De verzoekende partijen zijn van mening dat de aan de distributienetbeheerder gegeven mogelijkheid om persoonsgegevens afkomstig van slimme elektriciteitsmeters langer te bewaren dan de maximale bewaringstermijn van vijf jaar, bedoeld in artikel 35septies, § 2, derde lid, van het decreet van 12 april 2001, het recht op de gegevenswissing erkend in artikel 17 van de AVG onwerkzaam maakt. In het bijzonder het woord « opdrachten », gebruikt in het voormelde artikel 35septies, § 2, derde lid, zou vaag en weinig expliciet zijn.

B.37. Artikel 35septies, § 2, derde lid, van het decreet van 12 april 2001 regelt de bewaring van de persoonsgegevens door de distributienetbeheerder. Krachtens die bepaling mogen de persoonsgegevens afkomstig van een slimme elektriciteitsmeter niet langer worden bewaard dan « nodig is voor het bereiken van het doel waarvoor zij zijn verzameld ». In ieder geval bedraagt de maximale bewaringstermijn vijf jaar « behalve in het geval waarin de distributienetbeheerder verplicht is de gegevens voor de uitvoering van zijn opdrachten langer dan vijf jaar te bewaren. In dat geval motiveert de distributienetbeheerder de langere looptijd ».

B.38.1. Artikel 5, lid 1, e), van de AVG verankert het beginsel van de beperking in de tijd wat betreft de bewaring van de persoonsgegevens, meer precies gedurende een termijn die niet langer duurt dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt.

Artikel 17, lid 1, a), van de AVG, dat dezelfde idee vertolkt, verankert het recht voor de betrokken persoon om de wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de daarmee samenhangende verplichting voor de verwerkingsverantwoordelijke om die gegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer zij niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt.

B.38.2. Het recht op gegevenswissing wordt echter gematigd in artikel 17, lid 3, van de AVG. Krachtens die bepaling kan het recht op uitwissing niet worden uitgeoefend « voor zover verwerking nodig is : [...] b) voor het nakomen van een in het Unierecht of het lidstatelijk recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend; [...] ».

B.38.3. Daaruit volgt dat een betrokken persoon verhinderd kan zijn zijn recht op uitwissing van de hem betreffende persoonsgegevens uit te oefenen in de gevallen die limitatief zijn opgesomd in de AVG. Een van die hypothesen beoogt het geval waarin de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk is voor « het nakomen van een [...] wettelijke verwerkingsverplichting [...] of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend » (artikel 17, lid 3, b), van de AVG).

B.39. Aldus, door de distributienetbeheerder toe te staan persoonsgegevens afkomstig van slimme elektriciteitsmeters langer te bewaren dan vijf jaar wanneer hij daartoe verplicht is om zijn « opdrachten » uit te voeren, ligt artikel 35septies, § 2, derde lid, van het decreet van 12 april 2001 in het verlengde van artikel 17, lid 3, b), van de AVG. De « opdrachten » waarnaar wordt verwezen in die decretale bepaling beogen de opdrachten van algemeen belang die via wettelijke of reglementaire weg worden toegekend aan de distributienetbeheerder, zonder dat het noodzakelijk is ze exhaustief op te sommen. Indien een verwerking van persoonsgegevens, die de bewaring van die gegevens kan teweegbrengen, noodzakelijk is om een wettelijke of reglementaire opdracht van de distributienetbeheerder uit te voeren, kan het recht op uitwissing niet worden uitgeoefend gedurende de tijd die beperkt is tot uitvoering van die opdracht, zonder dat zulks artikel 5, lid 1, e), noch artikel 17, lid 1, van de AVG schendt.

Derde onderdeel B.40. De verzoekende partijen voeren aan dat het begrip « onderaannemer » in artikel 35septies, § 3, van het decreet van 12 april 2001 ruimer is dan datgene dat wordt gebruikt in de AVG. In het decreet zou dat begrip vaag zijn omdat daarin geen enkele precisering wordt gegeven wat betreft het type van opdrachten waarmee de onderaannemer kan worden belast.

B.41.1. Artikel 35septies, § 3, eerste lid, van het decreet van 12 april 2001 bepaalt : « Onverminderd het permanent recht van de distributienetbeheerder mag niemand informatie van een slimme meter lezen, uitvoeren of verwerken zonder de voorafgaande, vrije, specifieke, verlichte en ondubbelzinnige toestemming van de betrokken netgebruiker, tenzij openbaarmaking aan een derde door een wettelijke of reglementaire bepaling is toegestaan en/of de informatie wordt overgemaakt aan een onderaannemer die namens en voor rekening van de distributienetbeheerder handelt ».

Die bepaling laat toe persoonsgegevens van een slimme elektriciteitsmeter mede te delen met het oog op een lezing, een uitvoering of een verwerking van die gegevens, onder andere aan een onderaannemer die handelt in naam en voor rekening van de distributienetbeheerder, zonder dat de voorafgaande, vrije, specifieke, verlichte en ondubbelzinnige toestemming van de betrokken netgebruiker moet worden verkregen.

B.42.2. Artikel 4, 8), van de AVG definieert het begrip « onderaannemer » als volgt : « Een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt ».

B.43. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, is het begrip « onderaannemer » in artikel 35septies, § 3, van het decreet van 12 april 2001 noch vaag noch ruimer dan het begrip vervat in de AVG. Het is duidelijk dat de « onderaannemer » bedoeld in het voormelde artikel 35septies, § 3, diegene is die, in naam van en voor rekening van de distributienetbeheerder, een gegevensverwerking uitvoert in het kader van de uitoefening van een of meer aan die laatste toevertrouwde wettelijke of reglementaire opdrachten. Zoals is vermeld in B.32, kan, krachtens de tweede paragraaf, tweede lid, van artikel 35septies de distributienetbeheerder uitsluitend persoonsgegevens verwerken die afkomstig zijn van slimme elektriciteitsmeters om zijn wettelijke of reglementaire opdrachten uit te voeren of om een andere legitieme opdracht uit te voeren waarvoor de toestemming van de betrokken personen vrijwillig en uitdrukkelijk voor specifieke doeleinden is gegeven. De gegevensverwerking door een onderaannemer die handelt in naam van en voor rekening van de distributienetbeheerder moet in datzelfde kader zijn gesitueerd, dit wil zeggen binnen het precieze kader van de uitvoering van de opdrachten waarmee de distributienetbeheerder bij wet of reglement is belast.

B.44. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat het tweede middel niet gegrond is.

Wat betreft het derde middel B.45.1. De verzoekende partijen leiden een derde middel af uit de schending van artikel 23, derde lid, 4°, van de Grondwet, van artikel 6, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van artikel 35 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van « het voorzorgsbeginsel en het standstill-beginsel ».

B.45.2. Aangezien de verzoekende partijen niet aantonen hoe artikel 6, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 35 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in samenhang gelezen met artikel 23 van de Grondwet, geschonden zouden zijn, beperkt het Hof zijn onderzoek tot de aangevoerde schending van artikel 23, derde lid, 4°, van de Grondwet.

Eerste onderdeel B.46. De verzoekende partijen voeren in essentie aan dat de invoering van de slimme elektriciteitsmeters een aanzienlijke achteruitgang teweegbrengt in de bescherming van het recht op een gezond leefmilieu, in zoverre die meters elektromagnetische stralen uitzenden waarvan niet kan worden vermoed dat ze onschadelijk zijn voor de mens. Die achteruitgang zou ook voortvloeien uit het feit dat de aan de Regering verleende machtiging om de procedure en de door de distributienetbeheerder te nemen maatregelen vast te stellen wanneer een persoon verklaart te lijden aan een probleem van intolerantie voor slimme meters, zich niet uitstrekt tot de vaststelling van de objectiveringscriteria van die intolerantie. Die criteria zouden bijgevolg volkomen vaag blijven.

B.47. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid : [...] 4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu; [...] ».

Artikel 23 van de Grondwet bevat een standstill-verplichting die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever het beschermingsniveau dat wordt geboden door de van toepassing zijnde wetgeving, in aanzienlijke mate vermindert zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang.

B.48.1. Artikel 35, § 3, van het decreet van 12 april 2001, ingevoegd bij het bestreden artikel 16, van het decreet van 19 juli 2018, bepaalt : « Niemand mag zich tegen de plaatsing van een slimme meter verzetten, noch de afschaffing ervan vragen, op straffe van verval van het recht op toegang tot het net.

In afwijking van het vorige lid stelt de regering de procedure en de maatregelen vast die door de distributienetbeheerder moeten worden genomen wanneer een gebruiker of een andere persoon die onder hetzelfde dak woont, verklaart te lijden onder een intolerantieprobleem in verband met de slimme meter dat naar behoren is geobjectiveerd ».

B.48.2. De artikelsgewijze bespreking preciseert : « Het tweede lid is, op basis van het voorzorgsbeginsel ingevoerd teneinde rekening te houden met de mogelijke gevolgen van de slimme meters voor de gezondheid van sommige gebruikers.

Een studie van de ISSeP (Rapport nr. 542/2016) over de blootstelling aan elektromagnetische stralen te wijten aan slimme meters (draadloze communicatie en G3-PLC) werd uitgevoerd op 19 april 2016.

Die studie besluit dat wanneer de slimme meter communiceert, de emissieniveaus ruimschoots lager liggen dan de toegelaten referentieniveaus en met name lager zijn dan de aanbevelingen van de WHO. Die emissieniveaus zijn nog zwakker voor de communicaties in G3-PLC dan voor de draadloze communicaties.

De slimme meters die in Wallonië zullen worden geïnstalleerd, kunnen worden gerangschikt volgens twee categorieën op basis van hun communicatiemiddel : - de meters met draadloze communicatie dit wil zeggen via cellulair netwerk - GPRS/3G/4G of via radiofrequentienetwerk voor gas; - de meters met draadcommunicatie : ethernetkabel of G3-PLC via het elektrisch distributienet.

De slimme meters zenden hun verbruiksgegevens eenmaal per jaar. De communicatieduur is zeer kort en de verzonden gegevensvolumes zijn miniem.

In elk geval toont de studie aan dat de gemeten niveaus lager liggen dan diegene die worden uitgezonden door de meeste voorwerpen die dagelijks worden gebruikt en voor sommige sinds verscheidene jaren(1). (1)Aldus toont de ISSeP, op bladzijde 91 van dit rapport, in het geval van de toestellen die bestemd zijn om te worden geïnstalleerd bij de klant, aan dat in het slechtste geval, dit wil zeggen met een transmissie naar het 2G-net, het gemiddelde maximumveld op 1 m van een meter ongeveer 1 V/m gedurende de emissie is. Dat is minstens 37 000 maal minder dan het referentieniveau van de Europese aanbeveling 1999/519/EG. Ter vergelijking, 1 V/m is het gemiddelde veld dat wordt bereikt op twee of drie meter van een draagbare telefoon die wordt gebruikt in slechte dekkingsomstandigheden (zie paragraaf 8.2) De duur van de transmissie bedraagt op haar beurt niet meer dan enkele seconden.

Die conclusie sluit aan bij de Franse studie die werd gepubliceerd op 15 december 2016 en in 2017 werd herzien door ' l'Agence nationale de sécurité sanitaire, alimentation, environnement, travail (l'Anses) '.

Niettemin zullen maatregelen worden genomen voor de extreme gevallen van een gebruiker of elke andere persoon die onder hetzelfde dak woont die verklaart aan een probleem van intolerantie voor de slimme meter te lijden » (Parl. St., Waals Parlement, 2017-2018, nr. 1129/1, pp. 12-13; Parl. St., Waals Parlement, 2017-2018, nr. 1129/5, p. 4).

B.49.1. Volgens de parlementaire voorbereiding heeft de decreetgever, zelfs bij ontstentenis van een wetenschappelijke basis aan de hand waarvan de symptomen van elektromagnetische hypergevoeligheid in verband kunnen worden gebracht met de slimme elektriciteitsmeters, bepaald dat de personen die verklaren te lijden aan een probleem van intolerantie voor de slimme meter, dat naar behoren is geobjectiveerd, zich tegen de installatie van een dergelijke meter kunnen verzetten.

Die netgebruikers kunnen bijgevolg een afwijking genieten van de installatie van een dergelijke meter.

B.49.2. De omstandigheid dat de objectiveringscriteria van het probleem van intolerantie voor slimme meters niet zijn vastgesteld in het bestreden decreet maar, in tegenstelling tot wat de verzoekende partijen beweren, zullen worden vastgesteld door de Waalse Regering op basis van de algemene uitvoeringsbevoegdheid die ze bezit krachtens artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, verandert niets daaraan. De vrees van de verzoekende partijen dat die criteria vaag zouden blijven, hetgeen de distributienetbeheerders een grote vrijheid zou laten om te bepalen welke personen gegronde redenen hebben om zich te beroepen op de afwijking van de installatie van een slimme elektriciteitsmeter, valt onder de uitvoering van de bestreden bepaling, waarvan het Hof geen kennis kan nemen.

B.49.3. Rekening houdend met wat voorafgaat, is er geen achteruitgang in het beschermingsniveau van het recht op een gezond leefmilieu voor die netgebruikers.

B.50. Het eerste onderdeel van het derde middel is niet gegrond.

Tweede onderdeel B.51. De verzoekende partijen bekritiseren het feit dat het bestreden decreet de netgebruikers niet verzekert tegen het brandrisico dat uitgaat van de slimme elektriciteitsmeters.

B.52. Het bestreden decreet staat niet de toepassing in de weg van de verschillende normen houdende de wettelijke en reglementaire vereisten inzake de veiligheid van producten, en in het bijzonder, inzake de beveiliging tegen brand, waaraan de in het Waalse Gewest geïnstalleerde slimme elektriciteitsmeters moeten beantwoorden.

In zoverre de grief berust op de hypothese dat de slimme elektriciteitsmeters onbestaanbaar zijn met die normen of op de hypothese dat die normen ontoereikend zijn om de netgebruikers te beschermen, heeft hij geen betrekking op het decreet dat het voorwerp uitmaakt van het beroep.

B.53. Het tweede onderdeel van het derde middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 12 november 2020.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût

^