Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 18 januari 2021

Uittreksel uit arrest nr. 18/2020 van 6 februari 2020 Rolnummer 7237 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel L4146-17 van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, gesteld door de gouverneur van de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020202556
pub.
18/01/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 18/2020 van 6 februari 2020 Rolnummer 7237 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel L4146-17 van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, gesteld door de gouverneur van de provincie Luxemburg.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij beslissing van 18 juli 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 25 juli 2019, heeft de gouverneur van de provincie Luxemburg de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 4146-17 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie (WPDD), al dan niet in samenhang gelezen met artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van de gemeentekieswet van 4 augustus 1932, artikel 8 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 20, lid 2, b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat de burgers van de Europese Unie die geen Belg zijn ' het actief en passief kiesrecht ' bij de gemeenteraadsverkiezingen waarborgt ' onder dezelfde voorwaarden als de [Belgische] onderdanen ', in zoverre die wetsbepaling(en) bij het houden van nieuwe gemeenteraadsverkiezingen ten gevolge van de ongeldigverklaring van vorige verkiezingen, de laatste nuttige dag om te verzoeken in het kiesregister te worden ingeschreven, vaststelt (vaststellen) op de dag vóór de kennisgeving van de beslissing tot ongeldigverklaring, zodat de onderdanen van de Europese Unie die geen Belg zijn, zodra zij op de hoogte ervan worden gebracht dat nieuwe verkiezingen zullen worden gehouden, in de juridische onmogelijkheid verkeren om te verzoeken in dat register te worden ingeschreven en aldus worden verhinderd daaraan deel te nemen als kiezer of als kandidaat, waarbij wordt gepreciseerd dat de Belgische burgers, die ambtshalve in het kiesregister zijn ingeschreven, geen enkele demarche hoeven te doen en aldus noodzakelijkerwijs, behalve in geval van uitsluiting van het kiesrecht, dat fundamentele recht genieten ? 2. Schendt artikel 4146-17 van het WPDD, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van de gemeentekieswet van 4 augustus 1932, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van de Grondwet, in zoverre het de onderdanen van de Europese Unie die geen Belg zijn en de onderdanen van een Staat buiten de Europese Unie niet toelaat zich te laten inschrijven in de kieslijsten naar aanleiding van nieuwe gemeenteraadsverkiezingen ten gevolge van een ongeldigverklaring, vanaf de dag vóór de kennisneming van die ongeldigverklaring, waardoor, onder de onderdanen van de Europese Unie die geen Belg zijn en onder de onderdanen van een Staat buiten de Europese Unie, een verschil in behandeling wordt ingevoerd naargelang zij wensen deel te nemen aan de gewone verkiezingen die van rechtswege om de zes jaar plaatshebben op de tweede zondag van oktober, dan wel wensen deel te nemen aan de gewone verkiezingen die worden gehouden ten gevolge van de ongeldigverklaring van de onmiddellijk daaraan voorafgaande gemeenteraadsverkiezingen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel L4146-17 van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie (hierna : het WPDD), al dan niet in samenhang gelezen met artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van de gemeentekieswet van 4 augustus 1932 (hierna : de gemeentekieswet).

Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen B.2.1. Artikel L4146-17 van het WPDD, zoals ingevoegd bij artikel 2 van het decreet van het Waalse Gewest van 1 juni 2006 « tot wijziging van Boek I van Deel IV van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie » (hierna : het decreet van 1 juni 2006), bepaalt : « Bij gehele of gedeeltelijke ongeldigverklaring van de verkiezing maakt het gemeentecollege de lijst van de gemeenteraadskiezers op, op de dag van de kennisgeving van die beslissing aan de gemeenteraad; het college roept de kiezers op voor nieuwe verkiezingen te houden binnen vijftig dagen na die kennisgeving. De precieze kalender van de kiesverrichtingen wordt door de Regering bepaald ».

B.2.2. Artikel L4146-17 van het WPDD is geïnspireerd op de inhoud van artikel 77, tweede lid, van de gemeentekieswet, zoals ingevoegd bij artikel 7 van de wet van 9 juni 1982 « tot wijziging van de artikelen 1, 4, 6, 23, 26, 65 en 77 van de gemeentekieswet, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 4 augustus 1932 ».

In de parlementaire voorbereiding van de voormelde wet van 9 juni 1982 wordt vermeld : « De huidige gemeentekieswet bepaalt slechts op welke datum het college van burgemeester en schepenen de lijst van de gemeenteraadsverkiezingen moet vaststellen voor de gewone vernieuwing van de gemeenteraden (namelijk 1 augustus : cf. art. 4). [Artikel] 7 van het voorstel [vult] een leemte op in die zin dat [het bepaalt] op welke datum het college dezelfde verplichting dient na te leven [...] [in geval van] nieuwe verkiezing na de gehele of gedeeltelijke ongeldigverklaring van de verkiezing die plaatsgehad heeft op de normale datum dan wel van de buitengewone verkiezing » (Parl. St., Senaat, 1980-1981, nr. 653/1, p. 3).

Artikel 218, § 4, tweede lid, van het Vlaamse decreet van 8 juli 2011 « houdende de organisatie van de lokale en provinciale verkiezingen en houdende wijziging van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, het Provinciedecreet van 9 december 2005 en het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn » bevat overigens een bepaling die analoog is aan het in het geding zijnde artikel L4146-17 van het WPDD. B.2.3. Artikel L4112-1, § 3, van het WPDD, zoals ingevoegd bij artikel 2 van het decreet van 1 juni 2006, bepaalt : « Voor de gemeenteraadsverkiezingen bestaat het electoraat niet alleen uit de personen met de Belgische nationaliteit, maar ook uit de onderdanen uit de lidstaten van de Europese Unie en uit derde staten die behalve voor de nationaliteit de in artikel L4121-1, § 1, van Titel II van dit Wetboek bedoelde voorwaarden en de in de artikelen 1bis en 1ter van de gemeentekieswet bedoelde voorwaarden vervullen ».

B.2.4. Artikel L4112-2, § 3, van het WPDD, zoals ingevoegd bij artikel 2 van het decreet van 1 juni 2006, bepaalt : « Het register van de kiezers, dat ook kiesregister wordt genoemd, omvat alle personen die tot de stemming worden opgeroepen. Het vermeldt de namen van alle toegelaten kiezers die in het bevolkingsregister van de gemeente inschreven zijn ».

Ten aanzien van de kiezerslijst bepaalt artikel L4122-2, § § 2 en 3, van het WPDD : « § 2. In dit register worden vermeld : 1. de personen die op vermelde datum in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven zijn en de andere in de artikelen L4121-1, § 1, bedoelde kiesbevoegdheidsvoorwaarden vervullen;2. de toegelaten kiezers die tussen 1 augustus en de datum van de verkiezingen de leeftijd van achttien jaar bereiken;3. de personen voor wie de schorsing van het kiesrecht een einde neemt vóór de datum van de verkiezingen. Het register van de kiezers vermeldt de naam, de voornamen, de geboortedatum, het geslacht, de hoofdverblijfplaats en het identificatienummer in het Rijksregister van de natuurlijke personen. § 3. Voor de krachtens artikel 1bis van de gemeentekieswet toelaatbare kiezers wordt hun nationaliteit vermeld in het kiezersregister.

Bovendien staat naast hun naam de letter ' C '.

Voor de krachtens artikel 1ter van de gemeentekieswet toelaatbare kiezers vermeldt het kiezersregister ook hun nationaliteit. Bovendien staat naast hun naam de letter ' E ' ».

In de parlementaire voorbereiding van het decreet van 1 juni 2006 wordt eraan herinnerd dat de kiezerslijst « is onderworpen aan de openbaarheid en vatbaar is voor beroep van burgers » en « tot dag ' D ' kan worden gewijzigd » (Parl. St., Waals Parlement, 2005-2006, nr. 357/1, p. 3).

B.3.1. Artikel 1bis van de gemeentekieswet, zoals ingevoegd bij artikel 11 van de wet van 27 januari 1999 « tot wijziging van de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen, van de nieuwe gemeentewet en van de gemeentekieswet, en tot uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Unie nr. 94/80/EG van 19 december 1994 » (hierna : de wet van 27 januari 1999), bepaalt : « § 1. Kunnen de hoedanigheid van gemeenteraadskiezer verwerven, de onderdanen van de andere Lid-Staten van de Europese Unie die, behalve wat betreft de nationaliteit, voldoen aan de andere kiesbevoegdheidsvoorwaarden bedoeld in artikel 1, § 1, en die, overeenkomstig § 2 van dit artikel, hun wil te kennen hebben gegeven om dit stemrecht in België uit te oefenen.

Voor de toepassing van het eerste lid worden de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die in de bevolkingsregisters staan vermeld, geacht te voldoen aan de in 3° van artikel 1, § 1, bedoelde voorwaarde. § 2. Om te kunnen worden ingeschreven op de in artikel 3, § 1, bedoelde kiezerslijst, moeten de in § 1 van dit artikel bedoelde personen bij de gemeente waar zij hun hoofdverblijfplaats hebben gevestigd, een schriftelijke aanvraag indienen overeenkomstig het door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgestelde model met vermelding van : 1° hun nationaliteit;2° het adres van hun hoofdverblijfplaats. De artikelen 7bis en 13 van het Kieswetboek zijn mede van toepassing.

De kennisgevingen bedoeld in artikel 13 van het Kieswethoek worden echter door de betrokken parketten of griffies van de hoven en rechtbanken gedaan op uitdrukkelijk verzoek van de gemeentelijke overheden, wanneer deze laatste hebben vastgesteld dat de persoon die om zijn inschrijving op de kiezerslijst heeft gevraagd, onder de toepassing kan vallen van de maatregelen van uitsluiting of schorsing bedoeld in de artikelen 6 en 7 van het Kieswetboek.

Deze kennisgevingen worden binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag van de gemeentelijke overheid doorgestuurd. Indien er geen grond tot kennisgeving bestaat, wordt de gemeentelijke overheid daarvan binnen dezelfde termijn in kennis gesteld.

In geval van kennisgeving nadat de kiezerslijst is opgemaakt, wordt de betrokkene van deze lijst geschrapt.

Het college van burgemeester en schepenen controleert of de betrokkene de kiesbevoegdheidsvoorwaarden vervult en indien dit het geval is, geeft het college bij ter post aangetekende brief aan de betrokkene kennis van zijn beslissing om hem in te schrijven op de kiezerslijst.

De inschrijving wordt in de bevolkingsregisters vermeld volgens de door de Koning vastgestelde nadere regelen.

Wanneer de aanvrager één of andere kiesbevoegdheidsvoorwaarde niet vervult, geeft het college van burgemeester en schepenen van de gemeente van zijn verblijfplaats hem bij ter post aangetekende brief kennis van zijn gemotiveerde beslissing om zijn inschrijving op de kiezerslijst te weigeren.

De beslissingen van inschrijving of van weigering van inschrijving op de kiezerslijst, worden opgesteld volgens de door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgestelde modellen.

Onontvankelijk worden verklaard de aanvragen die worden ingediend tijdens de periode die begint op de datum van het opmaken van de kiezerslijst en afloopt op de datum van de verkiezing waarvoor ze werd opgemaakt.

Buiten de periode bedoeld in het vorige lid kan iedereen die in de hoedanigheid van kiezer erkend is, schriftelijk verklaren dat hij van deze hoedanigheid afziet, bij de gemeente waar hij zijn hoofdverblijfplaats gevestigd heeft.

De erkenning in de hoedanigheid van kiezer blijft geldig zolang de betrokkene blijft voldoen aan de kiesbevoegdheidsvoorwaarden of zolang bij niet afgezien heeft van zijn hoedanigheid van kiezer, ongeacht de gemeente waar hij zijn verblijfplaats in België heeft gevestigd. § 3. Ingeval zijn aanvraag tot inschrijving als kiezer geweigerd wordt, kan de niet-Belgische onderdaan van de Europese Unie, binnen de tien dagen na de in § 2, achtste lid, bedoelde kennisgeving, zijn eventuele bezwaren per aangetekende brief meedelen aan het college van burgemeester en schepenen. Het college doet binnen de acht dagen na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak, en zijn beslissing wordt onmiddellijk per aangetekende brief betekend aan de betrokkene.

Als het college van burgemeester en schepenen bij zijn beslissing van weigering blijft, kan de niet-Belgische onderdaan van de Europese Unie, binnen de acht dagen na de in het vorige lid bedoelde kennisgeving, tegen deze beslissing een beroep aantekenen bij het Hof van Beroep.

Het beroep wordt aangetekend door middel van een verzoek aan de procureur-generaal bij het Hof van Beroep. Deze brengt het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente hiervan onmiddellijk op de hoogte.

De partijen beschikken, vanaf de indiening van het verzoek, over een termijn van tien dagen om nieuwe conclusies in te dienen. Na het verstrijken van deze termijn stuurt de procureur-generaal het dossier, samen met de nieuwe stukken of conclusies, binnen de twee dagen naar de hoofdgriffier van het Hof van Beroep, die de ontvangst daarvan bevestigt.

De artikelen 28 tot 39 van het Kieswetboek zijn van toepassing. § 4. Indien de niet-Belgische onderdaan van de Europese Unie, na in de hoedanigheid van kiezer erkend te zijn, schriftelijk verklaard heeft bij de gemeente van zijn verblijfplaats dat hij van deze hoedanigheid afziet, mag hij pas na de gemeenteraadsverkiezingen waarvoor hij als kiezer ingeschreven was, een nieuwe aanvraag tot erkenning als kiezer indienen ».

B.3.2. Artikel 11 van de wet van 27 januari 1999 zet de richtlijn 94/80/EG van de Raad van 19 december 1994 « tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een Lid-Staat waarvan zij de nationaliteit niet bezitten » (hierna : de richtlijn 94/80/EG) om, waarvan de artikelen 2, 3, 7 en 8 bepalen : « Artikel 2 1. In deze richtlijn wordt verstaan onder [...] e) ' kiezerslijst ': het officiële register van alle personen die in een bepaald onder een primair lokaal lichaam ressorterend gebied of in een van zijn kieskringen kiesgerechtigd zijn, dat overeenkomstig het recht inzake verkiezingen van de Lid-Staat van verblijf door de bevoegde autoriteit wordt opgesteld en bijgewerkt, of het bevolkingsregister indien daarin de hoedanigheid van kiezer is vermeld;f) ' referentiedag ' : de dag/de dagen waarop de burgers van de Unie volgens het recht van de Lid-Staat van verblijf moeten voldoen aan de voorwaarden om aldaar kiesgerechtigd of verkiesbaar te zijn; [...] ». « Artikel 3 Een ieder die op de referentiedag a) burger is van de Unie in de zin van artikel 8, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag, en, b) zonder de nationaliteit van de Lid-Staat van verblijf te bezitten, voor het overige voldoet aan de voorwaarden waaraan de wetgeving van deze Staat het actieve en passieve kiesrecht van zijn onderdanen onderwerpt, heeft in de Lid-Staat van verblijf actief en passief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen overeenkomstig deze richtlijn ». « Artikel 7 1. De in artikel 3 bedoelde kiezer oefent bij gemeenteraadsverkiezingen in de Lid-Staat van verblijf het actieve kiesrecht uit indien hij blijk heeft gegeven van de wil daartoe.2. Indien in de Lid-Staat van verblijf stemplicht bestaat, geldt deze voor de in artikel 3 bedoelde kiezers die aldaar zijn ingeschreven op de kiezerslijst.3. De Lid-Staten waar geen stemplicht bestaat, kunnen bepalen dat de in artikel 3 bedoelde kiezers ambtshalve op de kiezerslijst worden ingeschreven ». « Artikel 8 1. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om de in artikel 3 bedoelde kiezer die daarom heeft verzocht, de mogelijkheid te bieden tijdig voor de verkiezingen op de kiezerslijst te worden ingeschreven.2. Om op de kiezerslijst te worden ingeschreven moet de in artikel 3 bedoelde kiezer dezelfde bewijzen overleggen als een nationale kiezer. Bovendien kan de Lid-Staat van verblijf eisen dat de in artikel 3 bedoelde kiezer een geldig identiteitsbewijs overlegt alsmede een officiële verklaring met vermelding van zijn nationaliteit en adressen in de Lid-Staat van verblijf. 3. De in artikel 3 bedoelde kiezer die is ingeschreven op een kiezerslijst blijft onder dezelfde voorwaarden als de nationale kiezer daarop ingeschreven totdat hij ambtshalve daarvan wordt geschrapt omdat hij niet langer aan de voorwaarden voor de uitoefening van het actieve kiesrecht voldoet. Kiezers die op eigen verzoek op de kiezerslijst zijn geplaatst, kunnen op hun verzoek ook weer van deze lijst worden afgevoerd.

Ingeval hij zijn verblijfplaats verplaatst naar een onder een ander primair lokaal lichaam ressorterend gebied in dezelfde Lid-Staat, wordt deze kiezer op de kiezerslijst van dit lichaam ingeschreven onder dezelfde voorwaarden als een nationale kiezer ».

B.3.3. In de aanhef van de richtlijn 94/80/EG wordt gepreciseerd dat zij een toepassing vormt van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en dat zij, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel, niet verder mag gaan dan hetgeen noodzakelijk is om het doel te bereiken van artikel 19, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (vroeger artikel 8 B, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie), dat artikel 22, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is geworden. Het bepaalt : « Iedere burger van de Unie die verblijf houdt in een lidstaat waarvan hij geen onderdaan is, bezit het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar hij verblijft, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die Staat. Dit recht wordt uitgeoefend onder voorbehoud van de door de Raad met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, en na raadpleging van het Europees Parlement vastgestelde nadere regelingen; deze nadere regelingen kunnen voorzien in afwijkingen wanneer zulks gerechtvaardigd wordt door bijzondere problemen in een lidstaat ».

Ten aanzien van die bepaling wordt in de aanhef van de richtlijn 94/80/EG aangegeven dat zij « geen algemene harmonisatie van de kiesstelsels van de Lid-Staten onderstelt » en dat zij « het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen in de Lid-Staat van verblijf erkent zonder dat dit echter in de plaats wordt gesteld van het actieve en passieve kiesrecht in de Lid-Staat waarvan de burger van de Unie onderdaan is ». In die aanhef wordt gepreciseerd « dat de vrijheid van deze burgers om al dan niet aan de gemeenteraadsverkiezingen in de Lid-Staat van verblijf deel te nemen moet worden gerespecteerd », zodat « deze burgers derhalve blijk moeten geven van de wil aldaar hun actieve kiesrecht uit te oefenen » en dat « in Lid-Staten waar geen stemplicht bestaat, kan worden toegestaan dat deze burgers ambtshalve worden geregistreerd ».

De richtlijn 94/80/EG verwijst naar het recht van de lidstaat van verblijf wat betreft de kiezerslijst, de referentiedag die in aanmerking wordt genomen voor de erkenning van de hoedanigheid van een kiezer (artikel 2, lid 1, e) en f)), de voorwaarden waaronder het stemrecht wordt erkend (artikel 3, b)), de onverenigbaarheden (artikel 6, lid 1) en de bewijzen die de betrokkenen moeten overleggen (artikelen 8, lid 2, en 9, lid 1).

B.3.4. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 27 januari 1999 wordt in dat verband eraan herinnerd dat « de deelneming aan de stemming verplicht is voor alle kiezers, te weten voor de Belgische kiezers die in de bevolkingsregisters (van een Belgische gemeente) zijn ingeschreven en voor de onderdanen van de overige lidstaten van de Europese Unie die op de lijst van de kiezers van de gemeente van hun verblijfplaats zijn ingeschreven », hetgeen « volkomen [beantwoordt] aan de bepaling van artikel 7.2 van de richtlijn » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1767/1, p. 2).

De burgers van de Europese Unie « zullen op hun vraag op de kiezerslijst van hun gemeente worden ingeschreven volgens een procedure die is gebaseerd op deze die naar aanleiding van de Europese verkiezingen werd ingevoerd » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1767/5, p. 4).

In de parlementaire voorbereiding van de wet van 27 januari 1999 wordt ook uiteengezet dat, krachtens artikel 1bis van de gemeentekieswet, « voor de vaststelling van de hoedanigheid van kiezer voor de onderdanen van de andere Lid-Staten van de Europese Unie, de vermelding in het bevolkingsregister gelijkgesteld wordt met een inschrijving in de zin van artikel 1, § 1, 3°, van de genoemde gemeentekieswet » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1767/1, p. 7).

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de prejudiciële vragen B.4. De Waalse Regering en de tussenkomende partijen voor de verwijzende rechter voeren een exceptie van onontvankelijkheid van de prejudiciële vragen aan, in zoverre zij zouden zijn gesteld door een onbevoegde rechter. Zij zijn van mening dat het voor de gouverneur ingediende bezwaar betrekking heeft op mogelijke onregelmatigheden die zijn begaan bij de opstelling van de kieslijsten, hetgeen ressorteert onder de bevoegdheid van het gemeentecollege en het hof van beroep.

B.5.1. Artikel L4146-5 van het WPDD, zoals ingevoegd bij artikel 2 van het decreet van 1 juni 2006 en gewijzigd bij artikel 36 van het decreet van het Waalse Gewest van 4 oktober 2018 « tot wijziging van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie met het oog op de hervorming van het toezicht op de lokale overheden » (hierna : het decreet van 4 oktober 2018), bepaalt : « De gouverneur doet uitspraak over de bezwaren en kan de verkiezing alleen ongeldig verklaren op grond van een bezwaar. Alleen de kandidaten kunnen bezwaar indienen tegen de verkiezingen.

De gemeenteraads- en de sectorraadsverkiezingen kunnen zowel door het provinciecollege als door de Raad van State alleen ongeldig worden verklaard op grond van onregelmatigheden die de zetelverdeling tussen de onderscheiden lijsten kunnen beïnvloeden ».

Artikel L4146-6 van het WPDD, zoals ingevoegd bij artikel 2 van het voormelde decreet van 1 juni 2006 en gewijzigd bij artikel 37 van het decreet van 4 oktober 2018, bepaalt : « Bij ontstentenis van bezwaren gaat de gouverneur alleen de juistheid na van de zetelverdeling tussen de lijsten en van de rangorde waarin de raadsleden worden gekozen en de opvolgers worden verklaard. Hij wijzigt, in voorkomend geval, ambtshalve de zetelverdeling en de rangorde ».

Artikel L4146-9 van het WPDD, zoals ingevoegd bij artikel 2 van het decreet van 1 juni 2006 en gewijzigd bij artikel 39 van het decreet van 4 oktober 2018, bepaalt : « Wanneer hij een beslissing neemt met toepassing van de artikelen L4146-5 en 6, doet de gouverneur uitspraak als administratief rechtscollege, ongeacht of bij het college bezwaar is ingediend of niet. Alle dossiers worden door de gewestelijke administratie behandeld ».

Het decreet van 4 oktober 2018 heeft de « overdracht van de geldigverklaring van de gemeenteraadsverkiezingen en het gemeentelijk kiescontentieux van het provinciecollege naar de gouverneur » uitgevoerd (Parl. St., Waals Parlement, 2018-2019, nr. 1163/1, p. 4), teneinde « de vereiste volledige onpartijdigheid ter zake te waarborgen » en « te voorkomen dat een nieuw geïnstalleerde politieke instantie de gemeenteraadsverkiezingen geldig moet verklaren » (ibid., p. 13). B.5.2. Artikel 142, derde lid, van de Grondwet bepaalt dat « de zaak [...] bij het Hof aanhangig [kan] worden gemaakt [...], prejudicieel, door ieder rechtscollege ».

Het Hof is bevoegd om een prejudiciële vraag te beantwoorden met betrekking tot de normen die onder zijn bevoegdheid vallen, op voorwaarde dat de zaak aanhangig is gemaakt door een rechtscollege, zonder dat het aan het Hof staat te onderzoeken of de verwijzende rechter bevoegd is voor het geschil dat aanleiding heeft gegeven tot de prejudiciële vraag. Te dezen heeft de verwijzende rechter zich bevoegd geacht om uitspraak te doen over het bezwaar dat bij hem is ingediend, alvorens de prejudiciële vragen aan het Hof te stellen.

Alleen wanneer de verwijzende rechter kennelijk onbevoegd is, zou het Hof ervan kunnen uitgaan dat een prejudiciële vraag geen antwoord behoeft, daar het antwoord kennelijk niet nuttig zou zijn om het geschil ten gronde op te lossen.

B.5.3. Te dezen zijn de prejudiciële vragen gesteld door de gouverneur van de provincie Luxemburg, tussenkomende partij, overeenkomstig de bepalingen vermeld in B.5.1, als administratief rechtscollege in het kader van zijn opdracht die bestaat in het geldig verklaren van de gemeenteraadsverkiezingen.

B.5.4. Voor het overige doet de gouverneur uitspraak, krachtens de voormelde artikelen L4146-5, L4146-6 en L4146-9 van het WPDD, over de geldigverklaring van de gemeenteraadsverkiezingen « als administratief rechtscollege », en zulks « ongeacht of bij het college bezwaar is ingediend of niet ».

B.5.5. De exceptie wordt verworpen.

B.6. De Vlaamse Regering werpt daarnaast op dat artikel L4146-17 van het WPDD de enige bepaling is die in het geschil in het geding is, daar artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van de gemeentekieswet geen betrekking heeft op de organisatie van de gemeenteraadsverkiezingen.

B.7.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel L4146-17 van het WPDD, « al dan niet in samenhang gelezen met » artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van de gemeentekieswet.

B.7.2. Het staat niet aan de partijen de inhoud van de prejudiciële vragen te wijzigen of te laten wijzigen.

B.7.3. Voor het overige, daar die exceptie verband houdt met de draagwijdte van de in het geding zijnde bepalingen in het licht van de in de prejudiciële vragen geformuleerde kritiek, valt het onderzoek ervan samen met dat van de grond van de zaak.

Ten gronde Wat de eerste prejudiciële vraag betreft B.8.1. Aan het Hof worden vragen gesteld over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepalingen met artikel 8 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 20, lid 2, b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in zoverre die bepalingen « bij het houden van nieuwe gemeenteraadsverkiezingen ten gevolge van de ongeldigverklaring van vorige verkiezingen, de laatste nuttige dag om te verzoeken in het kiesregister te worden ingeschreven, vaststellen op de dag vóór de kennisgeving van de beslissing tot ongeldigverklaring, zodat de onderdanen van de Europese Unie die geen Belg zijn, zodra zij op de hoogte ervan worden gebracht dat nieuwe verkiezingen zullen worden gehouden, in de juridische onmogelijkheid verkeren om te verzoeken in dat register te worden ingeschreven en aldus worden verhinderd daaraan deel te nemen als kiezer of als kandidaat, waarbij wordt gepreciseerd dat de Belgische burgers, die ambtshalve in het kiesregister zijn ingeschreven, geen enkele demarche hoeven te doen en aldus noodzakelijkerwijs, behalve in geval van uitsluiting van het kiesrecht, dat fundamentele recht genieten ».

B.8.2. Uit de feiten van het geding en de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over het verschil in behandeling, ten aanzien van de vaststelling van de kiezerslijst voor nieuwe gemeenteraadsverkiezingen als gevolg van de ongeldigverklaring van de vorige verkiezingen, tussen, enerzijds, de onderdanen van de Europese Unie die geen Belg zijn en in de onmogelijkheid zouden verkeren om hun inschrijving op die kiezerslijst aan te vragen op het ogenblik dat zij worden ingelicht over die nieuwe verkiezingen en bijgevolg niet zouden kunnen deelnemen aan de nieuwe verkiezingen, en, anderzijds, de Belgische burgers die ambtshalve zijn ingeschreven op de kiezerslijst en dus aan die nieuwe verkiezingen kunnen deelnemen.

B.9. Het voor de verwijzende rechter hangende geschil heeft betrekking op het houden van gemeenteraadsverkiezingen te Neufchâteau na de beslissing tot ongeldigverklaring van de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018, genomen door de gouverneur van de provincie Luxemburg op 25 april 2019.

Overeenkomstig het in het geding zijnde artikel L4146-17 van het WPDD heeft de Waalse Regering de precieze kalender van de kiesverrichtingen vastgesteld in het besluit van 9 mei 2019 « betreffende de vaststelling van de kalender voor de kiesverrichtingen in de stad Neufchâteau ten gevolge van de nietigverklaring van de verkiezingen van 14 oktober 2018 ».

Artikel 1 van dat besluit bepaalt : « Daar van de beslissing van de Gouverneur van de provincie Luxemburg op 29 april 2019 aan de gemeenteraad is kennisgegeven, wordt de verkiezing voor de algehele vernieuwing van de gemeenteraad van Neufchâteau op zondag 16 juni 2019 gehouden ».

B.10.1. Artikel 8 van de Grondwet, zoals gewijzigd bij de grondwetsherziening van 11 december 1998, bepaalt : « De staat van Belg wordt verkregen, behouden en verloren volgens de regelen bij de burgerlijke wet gesteld.

De Grondwet en de overige wetten op de politieke rechten bepalen welke de vereisten zijn waaraan men moet voldoen, benevens de staat van Belg, om die rechten te kunnen uitoefenen.

In afwijking van het tweede lid kan de wet het stemrecht regelen van de burgers van de Europese Unie die niet de Belgische nationaliteit hebben, overeenkomstig de internationale en supranationale verplichtingen van België.

Het stemrecht bedoeld in het vorige lid kan door de wet worden uitgebreid tot de in België verblijvende niet-Europese Unie onderdanen, onder de voorwaarden en op de wijze door haar bepaald.

Overgangsbepaling De wet bedoeld in het vierde lid kan niet worden aangenomen vóór 1 januari 2001 ».

B.10.2. Artikel 20, lid 2, b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt : « De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere, [...] b) het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en bij de gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar zij verblijf houden, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat;».

B.11.1. Het in het geding zijnde artikel L4146-17 van het WPDD bepaalt dat na de gehele of gedeeltelijke ongeldigverklaring van gemeenteraadsverkiezingen, de kiezerslijst wordt opgemaakt door het gemeentecollege op de dag van de kennisgeving van die beslissing aan de gemeenteraad.

B.11.2. Overeenkomstig het in het geding zijnde artikel L4146-17 van het WPDD heeft de datum van kennisgeving, aan de gemeente, van de beslissing tot gehele of gedeeltelijke ongeldigverklaring van de verkiezingen tot gevolg, enerzijds, de referentiedatum te bepalen voor het opmaken van de kiezerslijst en, anderzijds, de termijn van 50 dagen te laten ingaan om de kiezers op te roepen teneinde nieuwe gemeenteraadsverkiezingen te houden.

Die termijn van 50 dagen kan worden verantwoord om te kunnen overgaan tot de kiesverrichtingen die voorafgaan aan het houden van verkiezingen, waarbij eveneens een gewettigd doel van spoed wordt nagestreefd daar het gaat om nieuwe verkiezingen die worden georganiseerd na een beslissing tot gehele of gedeeltelijke ongeldigverklaring.

B.11.3. Artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van de gemeentekieswet bepaalt dat de aanvragen om te worden ingeschreven als kiezer onontvankelijk worden verklaard « tijdens de periode die begint op de datum van het opmaken van de kiezerslijst en afloopt op de datum van de verkiezing waarvoor ze werd opgemaakt ».

B.11.4. Door de referentiedatum voor de kiezerslijst vast te leggen op de datum van kennisgeving van de genomen beslissing, heeft artikel L4146-17 van het WPDD, in samenhang gelezen met artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van de gemeentekieswet, tot gevolg de aanvragen om te worden ingeschreven als kiezer in de zin van artikel 1bis van de gemeentekieswet onontvankelijk te maken vanaf die datum tot de dag van de verkiezingen.

Dat gevolg is evenwel verantwoord door de noodzaak om de « referentiedag » vast te leggen in de zin van artikel 2, lid 1, f), van de richtlijn 94/80/EG, namelijk « de dag/de dagen waarop de burgers van de Unie volgens het recht van de Lid-Staat van verblijf moeten voldoen aan de voorwaarden om aldaar kiesgerechtigd of verkiesbaar te zijn ». Artikel 3 van de richtlijn 94/80/EG voorziet immers erin dat iedere persoon die « op de referentiedag » gedefinieerd in artikel 2, f) burger is van de Unie en daarnaast voldoet aan de voorwaarden waaraan de wetgeving van de lidstaat van verblijf het stemrecht onderwerpt, stemrecht heeft.De vaststelling van de kiezerslijst is bijgevolg nodig om op een gegeven ogenblik te kunnen nagaan of is voldaan aan de kiesvoorwaarden waarin het nationale recht voorziet.

B.11.5. Indien, op basis van de feiten van de onderhavige zaak, de vraag zo wordt begrepen dat zij betrekking heeft op een verschil tussen de Belgische onderdanen en de onderdanen van andere lidstaten van de Europese Unie ten aanzien van de datum waarop de kiezerslijst wordt opgemaakt na een beslissing tot ongeldigverklaring van de vorige verkiezingen, stelt het Hof vast dat die datum op identieke wijze van toepassing is op beide categorieën.

Een dergelijke maatregel voert geen enkel verschil in behandeling in tussen die categorieën van kiezers en schendt derhalve niet de in de prejudiciële vraag beoogde bepalingen.

B.12.1. Zoals de Waalse Regering en de Vlaamse Regering, alsook de tussenkomende partijen voor de verwijzende rechter in hun memories hebben onderstreept, heeft de vraag in werkelijkheid betrekking op het verschil tussen de Belgische onderdanen en de onderdanen van andere lidstaten van de Europese Unie ten aanzien van de vereiste voor de onderdanen van de Unie om een aanvraag tot inschrijving in te dienen teneinde op de kiezerslijst te worden ingeschreven, vereiste die niet geldt voor de Belgische onderdanen.

B.12.2. Dat verschil in behandeling vloeit niet voort uit de in het geding zijnde bepalingen, maar uit de vereiste dat de onderdanen van de Unie die kiezer willen worden, hun « wil te kennen [geven] », zoals bepaald in artikel 1bis, § § 1 en 2, eerste lid, van de gemeentekieswet, dat de richtlijn 94/80/EG omzet.

Hoewel het juist is dat artikel 3 van de voormelde richtlijn 94/80/EG het kiesrecht waarborgt aan iedere persoon die, op de referentiedag, burger is van de Unie en daarnaast, zonder de nationaliteit ervan te hebben, voldoet aan de voorwaarden waaraan de wetgeving van de lidstaat van verblijf het kiesrecht van zijn onderdanen onderwerpt, wordt in de aanhef van die richtlijn ook eraan herinnerd, zoals in B.3.3 wordt vermeld, dat « de vrijheid van deze burgers om al dan niet aan de gemeenteraadsverkiezingen in de Lid-Staat van verblijf deel te nemen moet worden gerespecteerd », in het bijzonder in de Staten waar stemplicht bestaat. Artikel 7, lid 1, van de richtlijn 94/80/EG bepaalt bijgevolg dat de in artikel 3 beoogde kiezer zijn kiesrecht in de lidstaat van verblijf uitoefent « indien hij blijk heeft gegeven van de wil daartoe » en artikel 7, lid 2, van dezelfde richtlijn preciseert dat « indien in de Lid-Staat van verblijf stemplicht bestaat, [...] deze [geldt] voor de in artikel 3 bedoelde kiezers die aldaar zijn ingeschreven op de kiezerslijst ». Hieruit vloeit voort dat, wanneer stemplicht bestaat, zoals in België, die verplichting alleen kan gelden voor de burgers van de Europese Unie die geen Belg zijn voor zover zij als kiezer zijn ingeschreven.

Het zou immers in strijd zijn met de voormelde richtlijn 94/80/EG om, in een Staat waar stemplicht bestaat, te voorzien in een inschrijving ambtshalve op de kiezerslijst van alle onderdanen van de Europese Unie die zouden voldoen aan de in artikel 1bis van de gemeentekieswet bepaalde kiesvoorwaarden.

B.12.3. Artikel 8, lid 1, van de richtlijn 94/80/EG bepaalt weliswaar dat de lidstaten « de nodige maatregelen [treffen] om de in artikel 3 bedoelde kiezer die daarom heeft verzocht, de mogelijkheid te bieden tijdig voor de verkiezingen op de kiezerslijst te worden ingeschreven ».

Echter, te dezen, gelet op het belang van de materiële voorbereidingen die moeten worden getroffen voor het houden van nieuwe verkiezingen na een ongeldigverklaring, verkiezingen die op korte termijn na die ongeldigverklaring moeten worden gehouden, alsook op het verplichte karakter van de stemming voor de onderdanen van de Europese Unie die de hoedanigheid van kiezer hebben verkregen (artikel 1bis, § 1, van de gemeentekieswet), net als voor de Belgische kiezers, vormen de noodzaak van een inschrijving op de kieslijst en de referentiedatum voor de kiezerslijst bepaald in artikel L4146-17 van het WPDD geen onredelijke vereisten.

B.12.4. Voor het overige stelt het Hof vast dat de onderdanen van de Europese Unie, beoogd in artikel 1bis van de gemeentekieswet, hun inschrijving aanvragen in de hoedanigheid van kiezer voor de gemeenteraadsverkiezingen van hun Staat van verblijf, zonder dat die inschrijving is beperkt tot of is verbonden aan bepaalde verkiezingen.

Artikel 8, lid 3, van de richtlijn 94/80/EG bepaalt overigens dat « de in artikel 3 bedoelde kiezer die is ingeschreven op een kiezerslijst [...] onder dezelfde voorwaarden als de nationale kiezer daarop ingeschreven [blijft] totdat hij ambtshalve daarvan wordt geschrapt omdat hij niet langer aan de voorwaarden voor de uitoefening van het actieve kiesrecht voldoet »; indien « hij zijn verblijfplaats verplaatst naar een onder een ander primair lokaal lichaam ressorterend gebied » blijft die kiezer eveneens ingeschreven op de kieslijst van dat lichaam, onder dezelfde voorwaarden als een nationale kiezer.

Artikel 1bis, § 2, laatste lid, van de gemeentekieswet, dat die bepaling omzet, voorziet erin dat de inschrijving als kiezer « geldig [blijft] zolang de betrokkene blijft voldoen aan de kiesbevoegdheidsvoorwaarden of zolang hij niet afgezien heeft van zijn hoedanigheid van kiezer, ongeacht de gemeente waar hij zijn verblijfplaats in België heeft gevestigd ».

B.13. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Wat de tweede prejudiciële vraag betreft B.14.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepalingen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van de Grondwet, in zoverre die bepalingen, door de onderdanen van de Europese Unie die geen Belg zijn en de onderdanen van een derde Staat niet toe te laten zich in te schrijven op de kieslijsten naar aanleiding van nieuwe gemeenteraadsverkiezingen ten gevolge van een ongeldigverklaring, vanaf de dag vóór de kennisneming van die ongeldigverklaring, onder de onderdanen van de Europese Unie die geen Belg zijn en onder de onderdanen van een derde Staat « een verschil in behandeling » zouden invoeren « naargelang zij wensen deel te nemen aan de gewone verkiezingen die van rechtswege om de zes jaar plaatshebben op de tweede zondag van oktober, dan wel wensen deel te nemen aan de gewone verkiezingen die worden gehouden ten gevolge van de ongeldigverklaring van de onmiddellijk daaraan voorafgaande gemeenteraadsverkiezingen ».

B.14.2. Uit de feiten van het geding en de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over het verschil in behandeling, ten aanzien van de mogelijkheid zich in te schrijven als kiezer, tussen de onderdanen van een Staat van de Europese Unie die geen Belg zijn en de onderdanen van een derde Staat die wensen deel te nemen aan de gemeenteraadsverkiezingen die om de zes jaar op de tweede zondag van oktober worden gehouden en diegenen die wensen deel te nemen aan de gemeenteraadsverkiezingen die worden gehouden na de ongeldigverklaring van de daaraan voorafgaande gemeenteraadsverkiezingen.

B.15. De Waalse Regering en de tussenkomende partijen voor de verwijzende rechter zijn van mening dat, ten aanzien van de onderdanen van een derde Staat die geen Belg zijn, het bekritiseerde verschil in behandeling zijn oorsprong niet vindt in de in het geding zijnde bepalingen, maar in artikel 1ter van de gemeentekieswet, dat niet door de prejudiciële vraag wordt beoogd, vraag die derhalve geen antwoord zou behoeven.

B.16.1. Artikel 1ter van de gemeentekieswet, zoals ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 19 maart 2004 « tot toekenning van het actief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen aan vreemdelingen » en gewijzigd bij artikel 59 van de wet van 23 december 2005 « houdende diverse bepalingen », luidt : « De hoedanigheid van gemeenteraadskiezer kunnen eveneens verwerven de vreemdelingen op wie artikel 1bis niet van toepassing is, op voorwaarde dat : 1° die vreemdelingen bij de gemeente waar zij hun hoofdverblijfplaats hebben een schriftelijke aanvraag indienen overeenkomstig het model bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, met vermelding van : a) hun nationaliteit;b) het adres van hun hoofdverblijfplaats;c) een verklaring waarin de indiener van de aanvraag zich ertoe verbindt de Grondwet, de wetten van het Belgische volk en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden na te leven. Aan de betrokkene wordt een attest van die verklaring overhandigd. Zo hij later een aanvraag indient om in een andere gemeente op de kiezerslijst te worden ingeschreven, legt hij dat attest voor; 2° die vreemdelingen op het ogenblik van de indiening van de aanvraag vijf jaar ononderbroken hoofdverblijfplaats in België gedekt door een wettelijk verblijf kunnen laten gelden. Artikel 1, § 1, 2°, 3°, 4°, en artikel 1bis, § 2, tweede en volgende leden, en § § 3 en 4, zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde vreemdelingen ».

B.16.2. Overeenkomstig artikel 1ter, tweede lid, van de gemeentekieswet is het in het geding zijnde artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van de gemeentekieswet, van toepassing op de in artikel 1ter van dezelfde wet beoogde vreemdelingen.

Het feit dat artikel 1ter van de gemeentekieswet niet wordt beoogd kan bijgevolg niet volstaan opdat het Hof zou oordelen dat de vraag geen antwoord behoeft.

B.17. De prejudiciële vraag heeft betrekking op een verschil in behandeling dat binnen eenzelfde categorie van mogelijke kiezers die hun inschrijving als kiezer wensen aan te vragen, zou bestaan naar gelang van de datum waarop hun aanvraag onontvankelijk kan worden verklaard omdat de kiezerslijst is vastgesteld.

B.18.1. Zoals is vermeld in B.11.3, bepaalt artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van de gemeentekieswet dat de aanvragen om als kiezer te worden ingeschreven onontvankelijk worden verklaard « tijdens de periode die begint op de datum van het opmaken van de kiezerslijst en afloopt op de datum van de verkiezing waarvoor ze werd opgemaakt ».

In de parlementaire voorbereiding van de wet van 27 januari 1999, die artikel 1bis in de gemeentekieswet heeft ingevoegd, wordt in dat verband uiteengezet : « Bovendien dient gepreciseerd te worden dat de aanvraag tot inschrijving als kiezer ingediend kan worden tot op de dag vóór de dag waarop de kiezerslijst opgemaakt wordt (1 augustus van het verkiezingsjaar), dat wil zeggen tot en met 31 juli van het verkiezingsjaar, zelfs indien er over deze aanvraag uitspraak gedaan wordt nadat de kiezerslijst opgemaakt is » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1767/1, p. 9).

Artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van de gemeentekieswet bepaalt, zoals is vermeld in B.11.4, de « referentiedag » in de zin van artikel 2, lid 1, f), van de richtlijn 94/80/EG. De Eerste minister heeft in verband met die referentiedag gepreciseerd dat « in ons land [...] dit in concreto [is] : voor de verblijfsvoorwaarde en de nationaliteitsvoorwaarde op 1 augustus voorafgaand aan de kiesdag en voor de leeftijdsvoorwaarde en het niet ontheven zijn van zijn kiesrecht : op de kiesdag zelf » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1767/5, p. 2).

B.18.2. Artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van de gemeentekieswet is zowel van toepassing op de gemeenteraadsverkiezingen die om de zes jaar worden gehouden als op de gemeenteraadsverkiezingen die worden gehouden na de ongeldigverklaring van de daaraan voorafgaande gemeenteraadsverkiezingen.

B.19.1.1. Artikel L4124-1, § 1, eerste lid, van het WPDD, zoals ingevoegd bij artikel 2 van het decreet van 1 juni 2006, bepaalt : « De gewone vergadering van de kiezers voor de vernieuwing van de gemeente-, provincie- en sectorraden heeft van rechtswege plaats om de zes jaar, op de tweede zondag van oktober ».

Artikel L4122-2, § 1, van het WPDD, zoals ingevoegd bij artikel 2 van het decreet van 1 juni 2006, bepaalt : « Op 1 augustus van het jaar waarin de gewone vernieuwing van de gemeenteraden plaatsheeft, maakt het gemeentecollege een voorlopig register op, dat op 31 juli up-to-date is ».

Die bepaling neemt de inhoud over van artikel 3 van de gemeentekieswet, dat, zoals het Hof heeft geoordeeld in B.4.2, vierde alinea, van zijn arrest nr. 31/2002 van 30 januari 2002, in die zin moet worden geïnterpreteerd « dat het college van burgemeester en schepenen de kiezerslijst moet vaststellen op grond van de elementen die uiterlijk op 1 augustus van het betrokken jaar voorhanden zijn, maar dat de vaststelling van het geheel van die elementen en bijgevolg de beslissing waarbij de lijst wordt vastgesteld aansluitend, binnen een korte termijn na 1 augustus, plaatsvinden ».

B.19.1.2. De combinatie van de voormelde artikelen van het WPDD en artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van de gemeentekieswet heeft tot gevolg dat de aanvragen om als kiezer te worden ingeschreven, ingediend door onderdanen van de Europese Unie die geen Belg zijn, alsook door onderdanen van een derde Staat die geen Belg zijn (artikel 1ter, tweede lid, van de gemeentekieswet, dat verwijst naar artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van dezelfde wet), niet kunnen worden ingediend tussen 1 augustus vóór de gemeenteraadsverkiezingen die van rechtswege om de zes jaar op de tweede zondag van oktober worden gehouden en de datum van die verkiezingen.

Met betrekking tot de feiten van de onderhavige zaak konden de aanvragen om als kiezer te worden ingeschreven dus niet worden ingediend tussen 1 augustus 2018 en 14 oktober 2018.

B.19.2.1. Het in het geding zijnde artikel L4146-17 van het WPDD bepaalt dat in geval van gehele of gedeeltelijke ongeldigverklaring van de verkiezingen, het gemeentecollege de kiezerslijst van de gemeente opmaakt op de datum van de kennisgeving van de genomen beslissing aan de gemeenteraad.

B.19.2.2. De combinatie van het voormelde artikel L4146-17 van het WPDD en artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van de gemeentekieswet heeft tot gevolg dat de aanvragen om als kiezer te worden ingeschreven, vanwege onderdanen van de Europese Unie die geen Belg zijn, alsook vanwege onderdanen van een derde Staat die geen Belg zijn (artikel 1ter, tweede lid, van de gemeentekieswet, dat verwijst naar artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van dezelfde wet), niet kunnen worden ingediend tussen de datum van kennisgeving, aan de gemeenteraad, van de beslissing tot gehele of gedeeltelijke ongeldigverklaring van de voorafgaande verkiezingen en de datum van de nieuwe verkiezingen.

Met betrekking tot de feiten van de onderhavige zaak konden de aanvragen om als kiezer te worden ingeschreven, dus niet worden ingediend tussen 30 april 2019 en 16 juni 2019.

B.19.3. Ongeacht of de gemeenteraadsverkiezingen worden gehouden van rechtswege om de zes jaar op de tweede zondag van oktober dan wel op de datum van de nieuwe verkiezingen als gevolg van een beslissing tot ongeldigverklaring van de voorafgaande verkiezingen, kunnen de buitenlandse onderdanen geen aanvraag om als kiezer te worden ingeschreven, indienen tijdens de periode die verloopt tussen de dag waarop de kiezerslijst wordt opgemaakt en de dag van de verkiezingen.

In de veronderstelling dat de in de prejudiciële vraag beoogde categorieën van personen kunnen worden geacht tot verschillende categorieën te behoren, worden zij niet op dezelfde manier behandeld ten aanzien van de periode van onontvankelijkheid van de aanvragen om als kiezer te worden ingeschreven, die wordt verantwoord door de noodzaak om een referentiedatum te bepalen teneinde de kiezerslijst vast te stellen.

Zoals is vermeld in B.12.3, is een dergelijke maatregel verantwoord door het belang van de materiële voorbereidingen die moeten worden getroffen voor het houden van nieuwe verkiezingen na een ongeldigverklaring, die op korte termijn na die ongeldigverklaring moeten worden gehouden, alsook door het verplichte karakter van de stemming voor de onderdanen van de Europese Unie die de hoedanigheid van kiezer hebben verkregen, net als voor de Belgische kiezer.

B.19.4. Voor het overige dient rekening te worden gehouden met het feit dat, bij het houden van gemeenteraadsverkiezingen na een beslissing tot ongeldigverklaring die steunt op het bestaan van onregelmatigheden, de ongeldigverklaring de vernietigde verkiezingen ab initio doet verdwijnen en de nieuwe verkiezingen in de plaats treden van de ongeldig verklaarde verkiezingen.

Zoals is vermeld in B.12.4, is de aanvraag om als kiezer te worden ingeschreven, niet verbonden aan bepaalde verkiezingen. Het is niet kennelijk onredelijk voor de wetgever om ervan uit te gaan dat een buitenlandse onderdaan die geen blijk heeft gegeven van de wil om kiezer te worden vóór de vaststelling van de kiezerslijst op de datum van kennisgeving van de beslissing tot ongeldigverklaring van de gemeenteraadsverkiezingen waaraan hij niet heeft deelgenomen, doordat hij niet vooraf als kiezer was ingeschreven, geen inschrijvingsaanvraag vermag in te dienen om deel te nemen aan ongeldig verklaarde verkiezingen.

B.20. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel L4146-17 van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 1bis, § 2, derde laatste lid, van de gemeentekieswet van 4 augustus 1932, schendt niet artikel 8 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 20, lid 2, b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. - Dezelfde bepalingen schenden niet de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 8, van de Grondwet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 6 februari 2020.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût

^