gepubliceerd op 14 oktober 2020
Uittreksel uit arrest nr. 4/2020 van 16 januari 2020 Rolnummer 7101 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, 1675/14, § 3, 1675/15, §§ 2/1 en 3, 1390quater, § 2, e Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 4/2020 van 16 januari 2020 Rolnummer 7101 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, 1675/14, § 3, 1675/15, §§ 2/1 en 3, 1390quater, § 2, en 1390septies, zesde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Luik, afdeling Luik.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, T. Merckx Van Goey, P. Nihoul en J. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 15 januari 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 23 januari 2019, heeft het Arbeidshof te Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « - Schenden de artikelen 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, en 1675/15, §§ 2/1 en 3, van het Gerechtelijk Wetboek, in de interpretatie dat de rechter rekening moet houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang van de schuldeisers ' die een verklaring hebben neergelegd ' wanneer hij overgaat tot de verdeling van het beschikbare saldo van de bemiddeling tussen die schuldeisers ' die een verklaring hebben neergelegd ' in geval van herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij de ' externe ' schuldeisers uitsluiten van het voordeel van de verdeling van het beschikbare saldo van de bemiddeling, terwijl die twee categorieën van schuldeisers zich in een vergelijkbare situatie bevinden tegenover een schuldenaar die de met de wet op de collectieve schuldenregeling nagestreefde bescherming is kwijtgeraakt als gevolg van de beslissing tot herroeping ? - Schenden de artikelen 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, 1675/15, §§ 2/1 en 3, 1675/14, § 3, 1390quater, § 2, en 1390septies, zesde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in de interpretatie dat de rechter rekening moet houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang van alle schuldeisers wanneer hij overgaat tot de verdeling van het beschikbare saldo van de bemiddeling in geval van herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij de ' externe ' schuldeisers uitsluiten of minstens blootstellen aan het risico te worden uitgesloten van het voordeel van de verdeling van het beschikbare saldo van de bemiddeling doordat die schuldeisers, in tegenstelling tot de schuldeisers ' die een verklaring hebben neergelegd ', niet in kennis zullen worden gesteld van die verdeling, terwijl die twee categorieën van schuldeisers zich in een vergelijkbare situatie bevinden tegenover een schuldenaar die de met de wet op de collectieve schuldenregeling nagestreefde bescherming is kwijtgeraakt als gevolg van de beslissing tot herroeping ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 1675/15 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « [...] § 2/1. In geval van herroeping overeenkomstig § 1, of in het geval dat de collectieve schuldenregeling wordt beëindigd overeenkomstig § 1/1, beslist de rechter gelijktijdig over de verdeling en de bestemming van de bedragen die beschikbaar zijn op de bemiddelingsrekening. § 3. In geval van herroeping of in het geval dat de collectieve schuldenregeling wordt beëindigd en onverminderd § 2/1 herwinnen de schuldeisers individueel het recht hun vordering uit te oefenen op de goederen van de schuldenaar voor de inning van het niet betaalde deel van hun schuldvorderingen ».
Artikel 1675/14 van hetzelfde Wetboek bepaalt : « § 1. De schuldbemiddelaar wordt belast met de opvolging en de controle van de in de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling bepaalde maatregelen.
De schuldenaar stelt de schuldbemiddelaar onverwijld in kennis van iedere wijziging van zijn vermogenstoestand die optrad na de indiening van het verzoekschrift bedoeld in artikel 1675/4. § 2. De zaak blijft ingeschreven op de rol van de arbeidsrechtbank, ook in geval van beschikking van toelaatbaarheid in hoger beroep, tot het einde of de herroeping van de regeling.
Artikel 730, § 2, a, eerste lid, is niet van toepassing.
Bij moeilijkheden die de uitwerking of de uitvoering van de regeling belemmeren of wanneer nieuwe feiten zich voordoen terwijl de regeling opgesteld wordt of die feiten de aanpassing of de herziening van de regeling rechtvaardigen, laat de schuldbemiddelaar, de arbeidsauditeur, de schuldenaar of elke belanghebbende schuldeiser, door een eenvoudige schriftelijke verklaring, die ter griffie neergelegd wordt of aan de griffie verzonden wordt, de zaak opnieuw voor de rechter brengen.
De griffier stelt de schuldenaar en de schuldeisers in kennis van de datum waarop de zaak voor de rechter komt, op de wijze bepaald in artikel 1675/16, § 1. § 3. De schuldbemiddelaar doet binnen drie dagen op het bericht van collectieve schuldenregeling de vermeldingen aanbrengen als bedoeld in artikel 1390quater, § 2 ».
Artikel 1390quater, § 2, van het hetzelfde Wetboek bepaalt : « De schuldbemiddelaar zendt binnen drie werkdagen volgend op de hierna vermelde data aan het bestand van berichten de volgende vermeldingen : 1° de datum van de herroeping van de beslissing van toelaatbaarheid;2° de datum van de beslissing tot vervanging van de schuldbemiddelaar en de identiteit van de vervangende schuldbemiddelaar zoals in § 1, 2°;3° in geval van minnelijke aanzuiveringsregeling, de datum van de beslissing waarbij akte wordt genomen van het gesloten akkoord, de datum waarop het proces-verbaal bedoeld in artikel 1675/11, § 1, lid 1 aan de rechter wordt bezorgd, de einddatum van de aanzuiveringsregeling en de datum van herroeping van de aanzuiveringsregeling;4° in geval van gerechtelijke aanzuiveringsregeling de datum van de beslissing waarbij de aanzuiveringsregeling wordt opgelegd, de datum van de beslissing tot verwerping van de vordering, de einddatum van de aanzuiveringsregeling en de datum van herroeping van de aanzuiveringsregeling;5° in geval van totale kwijtschelding van de schulden, de datum van de beslissing en de datum van de herroeping van die beslissing. In al deze gevallen zendt de schuldbemiddelaar, via de griffie of via een gerechtsdeurwaarder, onverwijld een bericht aan het bestand van berichten dat tevens de naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats vermeldt van de betrokken verzoeker en de verwijzing naar het betrokken bericht van collectieve schuldenregeling ».
Artikel 1390septies, zesde lid, van hetzelfde Wetboek bepaalt : « In afwijking van het vierde lid wordt het bericht bedoeld in artikel 1390quater bewaard in het bestand van berichten tot het einde van de aanzuiveringsregeling. Het wordt geschrapt bij ontvangst van een bericht bedoeld in artikel 1390quater dat de herroeping vermeldt van de beslissing van toelaatbaarheid of van het plan, of dat de verwerping vermeldt van de vordering tot collectieve schuldenregeling of de beslissing van de totale kwijtschelding van de schulden of de herroeping daarvan ».
B.2. Met de eerste prejudiciële vraag verzoekt het verwijzende rechtscollege het Hof na te gaan of artikel 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, en artikel 1675/15, §§ 2/1 en 3, van het Gerechtelijk Wetboek bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de interpretatie dat de rechter ertoe gehouden is het beginsel van de gelijkheid van de schuldeisers in acht te nemen, rekening houdend met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang, wanneer hij overgaat tot de verdeling van de rekening van de bemiddeling in geval van herroeping van de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling, in zoverre die artikelen de schuldeisers wier schuldvordering is ontstaan na de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling (de « externe » schuldeisers), uitsluiten van het voordeel van de verdeling van het beschikbare saldo van de bemiddeling, in tegenstelling tot de schuldeisers die aangifte hebben gedaan op het ogenblik van de toelaatbaarheid.
Met de tweede prejudiciële vraag legt het verwijzende rechtscollege aan het Hof dezelfde interpretatie van dezelfde bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek voor, in zoverre zij, in dezelfde hypothese, de schuldeisers wier schuldvordering is ontstaan na de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling (de « externe » schuldeisers) uitsluiten van het voordeel van de verdeling van het beschikbare saldo of op zijn minst hen blootstellen aan het risico van dat voordeel te worden uitgesloten, omdat zij niet in kennis worden gesteld van die verdeling, in tegenstelling tot de schuldeisers die aangifte hebben gedaan op het ogenblik van de toelaatbaarheid.
B.3. Uit het onderzoek van de aan het verwijzende rechtscollege voorgelegde feiten blijkt dat, in de zaak die aan de oorsprong van de prejudiciële vraag ligt, hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de arbeidsrechtbank die, gelijktijdig met de herroeping van de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling, het saldo van de rekening van de bemiddeling heeft verdeeld onder alle schuldeisers, met inbegrip van een schuldeiser wiens schuld is ontstaan na de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling en die zich heeft gevoegd bij het verzoek tot herroeping, te dezen het OCMW, zonder rekening te houden met de eventuele wettelijke en conventionele redenen van voorrang en met name, te dezen, met een belastingschuld in het voordeel van de Staat.
Na uit de rechtspraak van het Hof en van het Hof van Cassatie te hebben afgeleid dat bij de verdeling van het saldo van de rekening van de bemiddeling wel degelijk rekening dient te worden gehouden met de eventuele wettelijke en conventionele redenen van voorrang, vraagt het verwijzende rechtscollege het Hof het verschil in behandeling te onderzoeken dat zou kunnen voortvloeien uit artikel 1675/15, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, in de interpretatie dat rekening dient te worden gehouden met de eventuele wettelijke en conventionele redenen van voorrang, tussen de schuldeisers die aangifte hebben gedaan en de « externe » schuldeisers. Uit die interpretatie zou in de eerste plaats voortvloeien dat de « externe » schuldeisers uitgesloten zouden zijn van het voordeel van de verdeling van het beschikbare saldo (eerste prejudiciële vraag) of dat zij daarvan zouden kunnen worden uitgesloten omdat zij niet in kennis konden worden gesteld van die verdeling, in tegenstelling tot de schuldeisers die aangifte hebben gedaan (tweede prejudiciële vraag).
De in het geding zijnde « externe » schuldeiser, te dezen het OCMW van Wezet, had zich evenwel gevoegd bij de procedure van herroeping voor de Arbeidsrechtbank en is partij voor het verwijzende rechtscollege.
Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die hypothese.
B.4.1. De procedure van collectieve schuldenregeling is door de wetgever ingesteld bij de wet van 5 juli 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/07/1998 pub. 31/07/1998 numac 1998011215 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen sluiten betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen. Die procedure beoogt de financiële toestand van de schuldenaar met overmatige schuldenlast te herstellen, met name door hem ertoe in staat te stellen, voor zover mogelijk, zijn schulden te betalen en tegelijkertijd te waarborgen dat hij zelf en zijn gezin een menswaardig leven kunnen leiden (artikel 1675/3, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek). De financiële situatie van de persoon met overmatige schuldenlast wordt in kaart gebracht en de ongecontroleerde druk van de schuldeisers valt voor die persoon weg dankzij het optreden van een schuldbemiddelaar, die luidens artikel 1675/6 van hetzelfde Wetboek wordt aangewezen door de rechter die voorafgaandelijk uitspraak zal hebben gedaan over de toelaatbaarheid van de vordering tot collectieve schuldenregeling. De beschikking van toelaatbaarheid doet een toestand van samenloop ontstaan tussen de schuldeisers en heeft de opschorting van de loop van de intresten en de onbeschikbaarheid van het vermogen van de verzoeker tot gevolg (artikel 1675/7 van hetzelfde Wetboek).
B.4.2. De wetgever had eveneens het evenwicht tussen de belangen van de schuldenaar en die van de schuldeisers voor ogen (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nr. 1073/11, p. 20). Zo beoogt de procedure te bewerkstelligen dat de schuldeisers geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nr. 1073/1, p. 12).
B.4.3. Ten aanzien van de interpretatie van artikel 1675/15, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, waarnaar artikel 1675/15, § 3, van hetzelfde Wetboek verwijst, heeft het Hof bij zijn arrest nr. 118/2018 van 4 oktober 2018 geoordeeld : « B.5. Artikel 1675/15, § 2/1, van het Gerechtelijk Wetboek, waarnaar artikel 1675/15, § 3, van hetzelfde Wetboek verwijst, is ingevoegd bij artikel 82 van de wet van 14 januari 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/01/2013 pub. 01/03/2013 numac 2013009078 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering binnen justitie sluiten ' houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering binnen justitie '. Het verwijzende rechtscollege vraagt zich af of die bepaling, door te preciseren dat de rechter, in geval van herroeping van de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling, gelijktijdig beslist over de verdeling en de bestemming van de bedragen die beschikbaar zijn op de bemiddelingsrekening, de rechter toestaat om dat saldo, zoals een deel van de rechtsleer en van de rechtspraak aanvoert, te verdelen zonder rekening te houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang, dan wel of, integendeel, de herroeping een einde maakt aan de bijzondere bescherming die is voorbehouden aan de schuldenaar die de schuldbemiddeling geniet, zodat de verdeling moet gebeuren rekening houdend met de redenen van voorrang.
B.6.1. Uit de parlementaire voorbereiding van de voormelde wet van 14 januari 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/01/2013 pub. 01/03/2013 numac 2013009078 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering binnen justitie sluiten blijkt dat een amendement was ingediend dat luidde : ' 2) er wordt een § 2/1 ingevoegd, luidende : " § 2/1. In geval van herroeping overeenkomstig § 1, of in het geval dat de collectieve schuldenregeling wordt beëindigd overeenkomstig § 1/1, beslist de rechter gelijktijdig over de verdeling en de bestemming van de bedragen die beschikbaar zijn op de bemiddelingsrekening, overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels inzake de samenloop, onverminderd de wettige of overeengekomen redenen van voorrang. "; 3) in § 3 worden tussen de woorden " In geval van herroeping " en de woorden " herwinnen de schuldeisers " de woorden " of in het geval dat de collectieve schuldenregeling wordt beëindigd, " ingevoegd;4) paragraaf 3 wordt aangevuld met de woorden ", onverminderd § 2/1 " ' (Parl.St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-1804/008, pp. 6 en 7).
Het amendement werd als volgt verantwoord : ' Op grond van artikel 5 kan een schuldenaar zelf om de beëindiging van de regeling verzoeken, waardoor regelingen zouden kunnen worden beëindigd in de gevallen waarin de schuldenaar zelf meent dat de regeling geen zin meer heeft. De rechter, die een beoordelingsbevoegdheid behoudt, kan zich bij beschikking uitspreken.
Het artikel schept tevens klaarheid over wat met de bemiddelingsrekening moet gebeuren wanneer de regeling wordt beëindigd. Aangezien daarover thans heel wat onduidelijkheid heerst, kan die precisering beslist bijdragen tot een duidelijke en efficiënte sluitingsregeling. Tevens wordt bepaald op grond van welke regels de rechter de beschikbare bedragen moet verdelen. Dankzij de formulering " gemeenrechtelijke regels inzake de samenloop, onverminderd de wettige of overeengekomen redenen van voorrang " kunnen de algemene regels inzake de samenloop worden toegepast, als bedoeld in de wet van 16 december 1851, alsook de uitzonderingen op die regels, zonder die exhaustief te moeten opsommen ' (ibid., p. 7).
B.6.2. Bij een ander amendement werd evenwel voorgesteld de woorden ' overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels inzake de samenloop, onverminderd de wettige of overeengekomen redenen van voorrang ' te schrappen : ' De woorden ", overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels inzake samenloop, onverminderd de wettige of overeengekomen redenen van voorrang. " worden opgeheven. Deze wijziging beoogde rechtszekerheid te verstrekken door een einde te stellen aan de discussie die momenteel heerst over de vraag of de verdeling bij beëindiging van de collectieve schuldenregeling nog altijd onder de bescherming van artikel 1675/7, eerste lid valt, m.a.w. of de rechter bij de verdeling rekening moet houden met het gemeen recht en dus met de zekerheden en voorrechten van bepaalde schuldeisers. Het handelt hier om een ingewikkelde kwestie met zeer belangrijke praktische gevolgen, ook voor de werklast van de arbeidsrechtbanken. Om die reden is het niet opportuun de kwestie in dit wetsvoorstel te regelen. Indieners zijn van oordeel dat hier een afzonderlijk fundamenteel debat aan gewijd moet worden ' (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-1804/15, p. 38).
B.7. Het is juist dat de wetgever, door de verwijzing, in het in B.6.1 vermelde amendement, naar de redenen van voorrang te schrappen, de rechter de bevoegdheid heeft overgelaten zelf te beoordelen of de verdeling van het saldo van de rekening van de bemiddeling moet gebeuren naar evenredigheid of rekening houdend met de redenen van voorrang.
Er dient evenwel ervan te worden uitgegaan dat het begrip ' gelijktijdig ' waarvan gewag wordt gemaakt in artikel 1675/15, § 2/1, slechts een relatieve gelijktijdigheid kan beogen tussen de twee opdrachten die zijn toevertrouwd aan de rechter van de herroeping : hij moet zich immers eerst uitspreken over de gegrondheid en de toelaatbaarheid van het verzoek tot herroeping om vervolgens, in dezelfde beslissing, over te gaan tot de verdeling van het saldo van de rekening.
De herroeping van de procedure van de collectieve schuldenregeling is aldus de oorzaak van en de voorwaarde voor de vereffening van de rekening van de bemiddeling.
Bij een arrest van 8 januari 2018 (S.16.0031.F) heeft het Hof van Cassatie geoordeeld : ' Krachtens artikel 1675/7, § 1, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek brengt de beschikking van toelaatbaarheid de schorsing teweeg van de uitwerking van de zakelijke zekerheden en voorrechten tot de herroeping van de aanzuiveringsregeling.
Volgens paragraaf 4 van dat artikel 1675/7 lopen de gevolgen van de beschikking van toelaatbaarheid verder tot de herroeping van de collectieve schuldenregeling.
Krachtens artikel 1675/15, § 2/1, van dat Wetboek beslist de rechter, in geval van herroeping uitgesproken door hem overeenkomstig paragraaf 1, gelijktijdig over de verdeling en de bestemming van de bedragen die beschikbaar zijn op de bemiddelingsrekening.
Luidens paragraaf 3 van dat artikel 1675/15 herwinnen de schuldeisers, in geval van herroeping en onverminderd paragraaf 2/1, individueel het recht hun vordering uit te oefenen op de goederen van de schuldenaar voor de inning van het niet betaalde deel van hun schuldvorderingen.
Artikel 8 van de Hypotheekwet bepaalt dat de goederen van de schuldenaar tot gemeenschappelijke waarborg voor zijn schuldeisers strekken, en de prijs onder hen naar evenredigheid van hun vordering wordt verdeeld, tenzij er tussen de schuldeisers wettige redenen van voorrang bestaan.
Uit die bepalingen volgt dat bij herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid de schorsing van de gevolgen van de zakelijke zekerheden en van de voorrechten beëindigd wordt en de verdeling, onder de schuldeisers, van de bedragen die beschikbaar zijn op de bemiddelingsrekening moet geschieden rekening houdend met de wettelijke of overeengekomen redenen van voorrang ' (eigen vertaling).
De in dat arrest vervatte interpretatie beantwoordt aan de door de wetgever nagestreefde dubbele doelstelling vermeld in B.4.1 en B.4.2, namelijk toelaten dat de financiële toestand van de schuldenaar met overmatige schuldenlast wordt hersteld, enerzijds, terwijl tevens een billijk evenwicht tussen die laatstgenoemde en diens schuldeisers wordt nagestreefd, anderzijds.
Aangezien de herroeping van de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling is uitgesproken door de rechter wegens een feit dat toe te schrijven is aan de schuldenaar met schulden, dient te worden aangenomen dat het bij de wet nagestreefde doel dat erin bestaat de schuldenaar te beschermen, verdwijnt en dat de van het gemeen recht afwijkende maatregelen die daarmee gepaard gingen, zoals te dezen het beginsel van de gelijkheid van de schuldeisers voor de schulden van de schuldenaar, eveneens verdwijnen, waarbij de vereffening van de rekening van de bemiddeling dient te gebeuren rekening houdend met de wettelijke en conventionele redenen van voorrang.
Elke andere interpretatie van artikel 1675/15, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, in samenhang gelezen met artikel 1675/15, § 2/1, en met artikel 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, ervan, zou indruisen tegen het doel van de wetgever en leiden tot een onverantwoord verschil in behandeling tussen de bevoorrechte schuldeisers en de gewone schuldeisers dat in tegenspraak zou zijn met artikel 8 van de Hypotheekwet.
B.8. Hieruit vloeit voort dat de prejudiciële vraag, in de interpretatie dat de rechter het beginsel van gelijkheid van de schuldeisers in acht moet nemen zonder rekening te houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang wanneer hij overgaat tot de verdeling van het saldo van de bemiddeling in geval van herroeping, bevestigend dient te worden beantwoord.
In de interpretatie dat de rechter rekening moet houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang wanneer hij overgaat tot de verdeling van het saldo van de bemiddeling in geval van herroeping, dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord ".
B.5. Uit dat arrest vloeit voort dat de interpretatie volgens welke de rechter die moet overgaan tot de verdeling van het saldo van de bemiddeling in geval van herroeping, rekening moet houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet schendt.
B.6. Die interpretatie belet de « externe » schuldeisers niet om deel te nemen aan de verdeling van het saldo van de bemiddeling die « gelijktijdig » plaatsheeft met de herroeping.
Uit het voormelde arrest nr. 118/2018 blijkt immers dat, zelfs indien de verdeling gelijktijdig plaatsheeft met de herroeping, zij logischerwijs daarop volgt, hetgeen verantwoordt dat de mogelijke voorrechten van alle schuldeisers, ongeacht of hun schuldvordering is ontstaan vóór of na de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling, herleven en dat daarmee rekening moet wordt gehouden door de rechter die overgaat tot de verdeling van het saldo van de bemiddeling in geval van herroeping.
Elke andere interpretatie zou stuiten op artikel 1675/9, § 3, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, luidens hetwelk, zelfs indien een schuldeiser op het ogenblik van de toelaatbaarheidsprocedure geen aangifte van schuldvordering heeft gedaan, « hij [...] dit recht [herwint] in geval van afwijzing of herroeping van de aanzuiveringsregeling ».
B.7. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat de eerste prejudiciële vraag geen antwoord behoeft.
B.8. Ten aanzien van het tweede verschil in behandeling dat in de tweede prejudiciële vraag wordt opgeworpen, is het onjuist dat de schuldeisers wier schuldvordering is ontstaan na de beschikking van toelaatbaarheid en die niet hebben kunnen deelnemen aan de procedure van collectieve schuldenregeling op het ogenblik van die beschikking, zouden kunnen worden uitgesloten van het voordeel van de verdeling in geval van herroeping, omdat zij niet in kennis zouden zijn gesteld van die verdeling.
De beschikking van toelaatbaarheid wordt immers binnen 24 uur overgezonden naar het bestand van de berichten, overeenkomstig voormeld artikel 1390quater van het Gerechtelijk Wetboek. Aldus kan de persoon die na die beschikking schuldeiser zou worden van de persoon die de schuldbemiddeling geniet, daarvan kennis hebben of kennisnemen.
Overigens, luidens voormeld artikel 1675/14, § 2, derde lid, van hetzelfde Wetboek, kan « elke belanghebbende schuldeiser » met name de zaak opnieuw voor de rechter van de bemiddeling brengen indien zich nieuwe feiten voordoen die onder meer, zoals te dezen, een aanpassing of een herziening van de regeling zouden kunnen rechtvaardigen. Een dergelijke mogelijkheid heeft niet alleen betrekking op de schuldeisers die aangifte hebben gedaan, maar ook, zoals te dezen, de « externe » schuldeisers wier schuldvordering zou zijn ontstaan na de beschikking van toelaatbaarheid.
Hieruit vloeit voort dat, in de door de verwijzende rechter voorgelegde interpretatie, de in het geding zijn bepalingen de « externe » schuldeisers niet beletten om deel te nemen aan de verdeling van het saldo van de bemiddeling.
B.9. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, 1675/14, § 3, 1390quater, § 2, en 1390septies, zesde lid, van het Gerechtelijk Wetboek schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 16 januari 2020.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût