Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 14 oktober 2020

Uittreksel uit arrest nr. 42/2020 van 12 maart 2020 Rolnummer 7077 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 35, derde lid, 142, 166 en 302quater van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, gesteld door de F Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters T. M(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020201941
pub.
14/10/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 42/2020 van 12 maart 2020 Rolnummer 7077 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 35, derde lid, 142, 166 en 302quater van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, gesteld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters T. Merckx-Van Goey, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 30 november 2018, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 december 2018, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 35, derde lid, 142, 166 en 302quater van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, afzonderlijk of gezamenlijk, de artikelen 10, 11 en 172 van de Belgische Grondwet in zoverre zij registratierechten vaststellen die verhoudingsgewijs verschuldigd zijn op het samengevoegde bedrag van de [...] uitgesproken veroordelingen, maar door de veroordelingen die lager zijn dan of gelijk zijn aan 12.500,00 euro, van de belasting vrij te stellen, zonder zelfs in een gelijkwaardig vrijgesteld forfaitair gedeelte te voorzien ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling en de situering ervan B.1. Krachtens het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten dient naar aanleiding van het wijzen van bepaalde vonnissen en arresten een evenredig registratierecht (hierna : veroordelingsrecht) te worden betaald.

Artikel 35, derde lid, van dat Wetboek bepaalt dienaangaande : « De verplichting tot betaling van de rechten en van de geldboeten waarvan de vorderbaarheid blijkt uit de arresten en vonnissen van hoven en rechtbanken, berust op de verweerders, elkeen in de mate waarin de veroordelingen, vereffeningen of rangregelingen te zijnen laste werden uitgesproken of vastgesteld, en op de verweerders hoofdelijk in geval van hoofdelijke veroordeling ».

Uit die bepaling volgt dat de betaling van het veroordelingsrecht enkel kan worden gevorderd van de verweerders.

B.2. De prejudiciële vraag betreft tevens de artikelen 142, 166 en 302quater van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten.

Het voormelde artikel 142 bepaalt : « Het recht wordt vastgesteld op 3 pct. voor de in alle zaken gewezen arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken, houdende definitieve, voorlopige, voornaamste, subsidiaire of voorwaardelijke veroordeling of vereffening gaande over sommen en roerende waarden, met inbegrip van de beslissingen van de rechterlijke overheid houdende rangregeling van dezelfde sommen en waarden.

Het recht wordt vereffend, in geval van veroordeling of vereffening van sommen en roerende waarden, op het samengevoegd bedrag, in hoofdsom, van de uitgesproken veroordelingen of van de gedane vereffeningen ten laste van een zelfde persoon, afgezien van de intresten waarvan het bedrag niet door de rechter is becijferd en kosten, en, in geval van rangregeling, op het totaal bedrag der aan de schuldeisers uitgedeelde sommen ».

Het voormelde artikel 166 bepaalt : « In geval van openbare verkoping van roerende of onroerende goederen of van openbare verhuring, in verschillende loten, wordt het recht vereffend op het samengevoegd bedrag der aan hetzelfde tarief onderworpen loten.

Het bedrag van het vereffende recht wordt, desvoorkomend, tot de hogere cent afgerond ».

Artikel 302quater, waarnaar de prejudiciële vraag verwijst, werd opgeheven bij artikel 15, 1°, van de wet van 24 december 1993, met ingang van 1 januari 1994. Bijgevolg dient het Hof met die bepaling geen rekening te houden.

Het Hof dient bij de beantwoording van de prejudiciële vraag daarentegen wel rekening te houden met artikel 143 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, dat bepaalt : « De bepaling van artikel 142 is niet toepasselijk : 1° op de bevelen in kort geding en op de arresten gewezen op beroep daarvan;2° op vonnissen en arresten voor zover zij strafboeten, burgerlijke boeten of tuchtboeten uitspreken;3° op vonnissen en arresten voor zover zij een veroordeling inhouden tot het betalen van een uitkering tot onderhoud. Zij is niet toepasselijk wanneer het samengevoegd bedrag van de uitgesproken veroordelingen en van de gedane vereffeningen ten laste van een zelfde persoon, of van de aan de schuldeisers van een zelfde persoon uitgedeelde sommen, 12.500 EUR niet overtreft ».

B.3. Met de prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen of de in het geding zijnde bepalingen bestaanbaar zijn met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, in zoverre geen veroordelingsrecht verschuldigd is wanneer het bedrag van de uitgesproken veroordeling 12.500 euro niet overschrijdt, terwijl een veroordelingsrecht wel verschuldigd is wanneer de veroordeling het bedrag van 12.500 euro overschrijdt, waarbij niet in een gelijkwaardig vrijgesteld forfaitair gedeelte wordt voorzien.

B.4. Zoals ook wordt vastgesteld door de verwijzende rechter heeft het veroordelingsrecht geen louter vergoedend karakter en kan het bijgevolg niet worden beschouwd als een retributie. Het betreft een belasting die bestemd is om de uitgaven van de overheid in het algemeen te dekken (zie ook HvJ, 26 oktober 2006, C-199/05, Europese Gemeenschap t. Belgische Staat). In artikel 1 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten worden de registratierechten overigens uitdrukkelijk omschreven als belastingen.

B.5. Bij zijn arrest nr. 80/2013 van 6 juni 2013 heeft het Hof vastgesteld dat de wetgever, door het bedrag van het veroordelingsrecht te laten variëren naar gelang van het bedrag van de uitgesproken veroordelingen, rekening heeft willen houden met het geldelijk belang van de desbetreffende zaak voor de partijen in het geding, en heeft het geoordeeld dat die keuze in principe niet zonder redelijke verantwoording is.

Het Hof moet thans onderzoeken of de keuze van de wetgever om niet te voorzien in een gelijkwaardige forfaitaire vrijstelling van het veroordelingsrecht, wanneer het bedrag van de uitgesproken veroordelingen hoger is dan 12.500 euro, eveneens redelijk verantwoord is.

B.6.1. Bij het bepalen van zijn beleid in fiscale zaken beschikt de wetgever over een ruime beoordelingsbevoegdheid. Dat is met name het geval wanneer hij beslist een belastingvrijstelling in te voeren. De wetgever kan evenwel, zonder het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie te schenden, geen onvoorwaardelijke vrijstellingen verlenen aan sommige belastingplichtigen en ze weigeren aan anderen die met hen vergelijkbaar zijn, indien dat verschil in behandeling zonder redelijke verantwoording is.

B.6.2. Initieel bedroeg de drempel voor de in het geding zijnde belastingvrijstelling 25.000 frank (wet van 12 juli 1960 « tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en van het Wetboek van zegelrechten, met betrekking tot de gerechtelijke akten »). De parlementaire voorbereiding vermeldt : « Aan het tarief van 2 t.h. vertegenwoordigt deze grens een belasting van 500 frank, hetgeen meer is dan de thans voorgeschreven consignatie voor een ter rol stelling bij het beroepshof » (Parl. St., Kamer, 1959-1960, nr. 485/1, p. 8).

Artikel 9 van de wet van 19 juni 1986 « tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten » heeft de drempelwaarde verhoogd tot 50.000 frank en artikel 164 van de wet van 22 december 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/12/1989 pub. 20/03/2009 numac 2009000181 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de bescherming van de gezinswoning sluiten « houdende fiscale bepalingen » heeft die verhoogd tot 500.000 frank. Ter verantwoording van die keuze vermeldt de parlementaire voorbereiding : « De vereenvoudigingsmaatregelen verhogen het belastbaar minimum en maken het mogelijk het belastbaar bedrag gemakkelijker te bepalen. [...] Men heeft inderdaad vastgesteld dat 75 pct. van al de betaalde rechten betrekking hebben op vonnissen houdende veroordeling tot, vereffening en rangregeling van een bedrag boven de 500.000 frank, terwijl deze vonnissen slechts 12 pct. vertegenwoordigen van al de arresten en vonnissen die nu verplicht te registreren zijn. De verhoging van het belastbaar bedrag zou dus administratief werk aanzienlijk verminderen zonder een te groot budgettair verlies teweeg te brengen » (Parl. St., Senaat, 1989-1990, nr. 806/1, p. 30).

B.6.3. In het licht van de aldus nagestreefde doelstelling is het niet zonder redelijke verantwoording dat het bedrag van de drempelwaarde wordt vastgelegd op 12.500 euro, zonder te voorzien in een gelijkwaardige forfaitaire vrijstelling wanneer het bedrag van de uitgesproken veroordeling 12.500 euro overtreft.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 35, derde lid, 142 en 166 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten schenden de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet niet, in zoverre zij enkel in een vrijstelling van het veroordelingsrecht voorzien wanneer het bedrag van de uitgesproken veroordelingen 12.500 euro niet overtreft.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 12 maart 2020.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût

^