Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 juli 2020

Uittreksel uit arrest nr. 40/2020 van 12 maart 2020 Rolnummer 7010 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 5 en 6 van het decreet van 28 juni 1957 « houdende statuut van de Koloniale verzekeringskas », gesteld door de Rechtba Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters J.-P(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020201940
pub.
17/07/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 40/2020 van 12 maart 2020 Rolnummer 7010 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 5 en 6 van het decreet van 28 juni 1957 « houdende statuut van de Koloniale verzekeringskas », gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Verviers.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, R. Leysen, M. Pâques en Y. Kherbache, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 6 september 2018, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 september 2018, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Verviers, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 5 en 6 van het decreet van 28 juni 1957 houdende statuut van de Koloniale verzekeringskas de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij erin voorzien dat alleen de weduwe van de aangeslotene, onder de in dat decreet vermelde voorwaarden, recht heeft op een lijfrente en zij niet in hetzelfde recht voorzien voor de weduwnaar van de aangeslotene, waardoor aldus een discriminatie wordt ingevoerd op basis van het criterium van het geslacht van de langstlevende echtgenoot ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van artikel 6 van het in het geding zijnde decreet B.1. Artikel 6, § 1, van het decreet van 28 juni 1957 « houdende statuut van de Koloniale verzekeringskas » (hierna : het decreet van 28 juni 1957) bepaalt : « Onverminderd artikel 7, § 3, heeft de echtgenote recht op een weduwenrente in de door dit decreet gestelde voorwaarden, wanneer een aangesloten lid, titularis van een pensioen ten bezware van de koloniale schatkist, huwt of opnieuw huwt.

Zij heeft echter geen recht op deze rente indien de duur van haar huwelijk minder dan één jaar bedraagt ».

B.2. In de regel komt het de verwijzende rechter toe de normen vast te stellen die toepasselijk zijn op het hem voorgelegde geschil. Wanneer evenwel aan het Hof bepalingen worden voorgelegd die klaarblijkelijk niet op dat geschil kunnen worden toegepast, onderzoekt het Hof de grondwettigheid van zulke bepalingen niet.

B.3. Uit de feiten van de zaak blijkt dat de overledene, op het ogenblik van haar huwelijk, geen recht had op een pensioen ten bezware van de koloniale schatkist. Artikel 6 kan bijgevolg klaarblijkelijk niet worden toegepast op het aan het verwijzende rechtscollege voorgelegde geschil.

B.4. De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord in zoverre zij betrekking heeft op artikel 6 van het decreet van 28 juni 1957.

Ten aanzien van artikel 5 van het in het geding zijnde decreet B.5.1. Artikel 5 van het decreet van 28 juni 1957 bepaalt : « De weduwe van de aangeslotene heeft, in de door dit decreet gestelde voorwaarden, recht op een levenslange rente.

Met de weduwe wordt gelijkgesteld, de echtgenote van een vermiste persoon, wanneer deze vermissing het voorwerp heeft uitgemaakt van een vonnis tot verklaring van afwezigheid of wanneer de betrokkene het bewijs levert dat deze vermissing voorgekomen is tijdens een gevecht, een bombardement of om het even welke andere aan de staat van oorlog te wijten gebeurtenis ».

B.5.2. Hoewel de begunstigden van de lijfrente worden aangeduid met het vrouwelijk geslacht, wordt in de parlementaire voorbereiding geen verantwoording aangevoerd voor die keuze (Ambtelijk Blad van Belgisch-Congo, 50e jaargang, 1 januari 1957, nr. 1; Koloniale Raad, Compte rendu analytique des séances, Brussel, Imprimerie Lesigne, 1957, bijlage XXVI).

B.6. Uit de prejudiciële vraag blijkt dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 5 van het decreet van 28 juni 1957, in zoverre die bepaling een verschil in behandeling zou invoeren tussen personen van het vrouwelijk geslacht en personen van het mannelijk geslacht.

B.7. In de interpretatie volgens welke artikel 5 van het decreet van 28 juni 1957 enkel op weduwen van toepassing is, is het niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, aangezien het een onverantwoorde discriminatie op grond van het geslacht van de begunstigde doet ontstaan.

B.8. Door gebruik te maken van de bewoordingen « [d]e weduwe van de aangeslotene », wou de wetgever van 1957 de personen beschermen die zich toen de facto in een precaire situatie bevonden. De vrouw oefende toen immers veelal geen bezoldigde beroepsactiviteit uit. Het overlevingspensioen had tot doel een bepaalde bestaanszekerheid te waarborgen voor de vrouw die werd vermoed - minstens gedeeltelijk - financieel afhankelijk te zijn van haar overleden echtgenoot en die vaak, aangezien zij geen eigen inkomsten had, noch de mogelijkheid had gehad om een persoonlijk pensioen op te bouwen, ten gevolge van het overlijden van haar echtgenoot in een precaire materiële situatie dreigde terecht te komen. Van de man werd vermoed dat hij zich niet in die situatie bevond. De specificiteit van het personeel van het ministerie van Belgisch-Kongo bestond in het feit dat het vrijwel uitsluitend uit mannen bestond en dat de weinige vrouwen die er werkten, meestal gehuwd waren met een man die tevens over eigen inkomsten beschikte.

Niets wijst evenwel erop dat de wetgever de mannen uitdrukkelijk heeft willen uitsluiten van de regeling inzake lijfrente waarin het decreet van 28 juni 1957 voorziet.

B.9. Uit het voorgaande vloeit voort dat de wetgever, bij artikel 5 van het decreet van 28 juni 1957, niet kan worden vermoed de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te hebben willen schenden. Die bepaling dient dus in die zin te worden geïnterpreteerd dat zij ook van toepassing is op de weduwnaar van een aangeslotene, die recht heeft op een pensioen ten bezware van de koloniale schatkist.

B.10. In de in B.9 vermelde interpretatie dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - In de interpretatie volgens welke artikel 5 van het decreet van 28 juni 1957 « houdende statuut van de Koloniale verzekeringskas » enkel van toepassing is op weduwen, schendt het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. - In de interpretatie volgens welke artikel 5 van het decreet van 28 juni 1957 « houdende statuut van de Koloniale verzekeringskas » ook van toepassing is op de langstlevende echtgenoot van het mannelijk geslacht van de aangeslotene, schendt het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 12 maart 2020.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût

^