Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 22 april 2020

Uittreksel uit arrest nr. 170/2019 van 7 november 2019 Rolnummer 7026 In zake: de prejudiciële vraag betreffende artikel 25, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 6 juni 1994 « tot vaststelling van de rechtsp Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020201614
pub.
22/04/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 170/2019 van 7 november 2019 Rolnummer 7026 In zake: de prejudiciële vraag betreffende artikel 25, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 6 juni 1994 « tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs », gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, J. Moerman en M. Pâques, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus rechter E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 242.632 van 12 oktober 2018, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 oktober 2018, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 25, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, in zoverre het bepaalt dat het advies van de raad van beroep de inrichtende macht verbindt wanneer het betrekking heeft op het ontslag van een prioritaire tijdelijke leerkracht in de zin van artikel 24, § 1, van hetzelfde decreet, de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 41 en 162 van de Grondwet, alsook met artikel 6, § 1, VIII, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, doordat het aldus een ongepaste en buitensporige verplichting op een inrichtende macht van het officieel gesubsidieerd onderwijs zou doen rusten, door haar te verplichten om haar beslissing om een prioritaire tijdelijke leerkracht te ontslaan in te trekken, terwijl de inrichtende machten van de andere netten niet aan een dergelijk bindend advies worden onderworpen en terwijl het advies van de raad van beroep, bijvoorbeeld in het geval van een tuchtsanctie die, krachtens de artikelen 64 en volgende van hetzelfde decreet, aan een in vast verband benoemde leerkracht is opgelegd, kan worden geweerd ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 25, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 6 juni 1994 « tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs » (hierna : het decreet van 6 juni 1994), dat bepaalt : « De inrichtende macht kan het tijdelijk aangestelde personeelslid onder de volgende voorwaarden ontslaan : 1° het niet-prioritair personeelslid kan ontslagen worden met een opzeggingstermijn van veertien dagen. [Dit ontslag] wordt gemotiveerd, op straffe van nietigheid.

Voor de kennisgeving van elke ontslagverlening, moet het personeelslid uitgenodigd worden om door de inrichtende macht gehoord te worden. De oproeping om gehoord te worden alsook de redenen waarom de inrichtende macht het personeelslid wenst te ontslaan, moeten hem ten minste vijf werkdagen voor het verhoor worden medegedeeld, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel door middel van een ter hand gesteld schrijven met ontvangstbewijs. Gedurende het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs die in actieve dienst of in ruste gesteld zijn, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid niet voor het verhoor verschijnt of er niet bij wordt vertegenwoordigd.

Het tijdelijk personeelslid dat zijn opzegging heeft gekregen, mag binnen de tien dagen na de betekening ervan tegen de beslissing tot [ontslag] beroep aantekenen bij de bevoegde raad van beroep.

Deze instantie verstrekt advies aan de inrichtende macht binnen een maximale termijn van 45 dagen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag van de inrichtende macht.

De beslissing wordt genomen door de inrichtende macht binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de raad van beroep.

Het beroep heeft geen schorsende werking. 2° Indien hij prioritair tijdelijke is volgens artikel 24, § 1, wordt dezelfde procedure toegepast als bepaald in 1° maar het advies van de raad van beroep verbindt de inrichtende macht. In het kader van een beroep ingediend tegen een beslissing om ontslag moeten alle elementen in acht genomen worden door de [raad] van beroep, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag over de professionele en pedagogische bekwaamheden dat tot de procedure voor ontslag heeft geleid. De geldigheidsduur van dat verslag wordt beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint op de datum van de vaststelling ervan. Wanneer de procedure voor ontslag op basis van dat verslag ingesteld wordt binnen die termijn, blijft het verslag evenwel geldig tot op de datum waarop de definitieve beslissing om ontslag aan het personeelslid wordt meegedeeld ».

B.2. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 41 en 162 van de Grondwet, alsook met artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen.

De Raad van State verzoekt het Hof artikel 25, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van 6 juni 1994 te onderzoeken in zoverre het een ongepaste en buitensporige verplichting op een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs zou doen rusten, door haar te verplichten om haar beslissing tot ontslag van een prioritaire tijdelijke leerkracht in te trekken, terwijl de inrichtende machten van de andere onderwijsnetten niet aan een dergelijk bindend advies zijn onderworpen en terwijl aan het advies van de raad van beroep, in het geval van een tuchtsanctie die aan een vastbenoemde leerkracht is opgelegd, kan worden voorbijgegaan.

B.3.1. Artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1°, van de voormelde bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten preciseert dat de gemeenteraden alles regelen wat van gemeentelijk belang is. Artikel 41, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat de uitsluitend gemeentelijke belangen door de gemeenteraden worden geregeld. Ten slotte bepaalt het eveneens in de prejudiciële vraag beoogde artikel 162, tweede lid, 2°, van de Grondwet dat « de wet » de bevoegdheid van de gemeenteraden voor alles wat van gemeentelijk belang is, verzekert.

Die bepalingen waarborgen de bevoegdheid van de gemeenten voor alles wat tot het gemeentelijk belang behoort. Zij verankeren het beginsel van de lokale autonomie, dat veronderstelt dat de lokale overheden zich elke aangelegenheid kunnen toe-eigenen waarvan zij menen dat het tot hun belang behoort en ze kunnen regelen zoals zij dat opportuun achten.

B.3.2. Bovendien legt artikel 24, § 4, van de Grondwet, inzake onderwijs, de gemeenschapswetgever de verplichting op rekening te houden met de eigen karakteristieken van iedere inrichtende macht die een aangepaste behandeling verantwoorden van, met name, de personeelsleden. Het beginsel van de lokale autonomie is een eigen karakteristiek van de inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs en er moet als zodanig rekening mee worden gehouden.

B.3.3. Uit het voorgaande vloeit voort dat, wanneer de Franse Gemeenschap de ontslagvoorwaarden regelt van een betrekking in het gemeentelijk onderwijs, zij ertoe is gehouden het beginsel van de gemeentelijke autonomie in acht te nemen.

Bovendien zou de gemeenschapswetgever evenmin vermogen een bepaling aan te nemen die, wanneer de bevoegde gemeentelijke overheid overgaat tot een ontslag in het onderwijs, haar zou beletten het in artikel 10 van de Grondwet gewaarborgde beginsel van gelijke toegang tot de openbare bedieningen in acht te nemen.

B.3.4. Het beginsel van de lokale autonomie veronderstelt dat de lokale overheden zich elke aangelegenheid kunnen toe-eigenen waarvan zij menen dat het tot hun belang behoort en ze kunnen regelen zoals zij dat opportuun achten. Dat beginsel doet echter geen afbreuk aan de verplichting voor de gemeenten om, wanneer zij optreden op grond van het gemeentelijk belang, de hiërarchie der normen in acht te nemen.

Daaruit vloeit voort dat wanneer de federale overheid, een gemeenschap of een gewest een aangelegenheid regelt die onder haar of zijn bevoegdheid valt, de gemeenten aan die regeling zijn onderworpen bij de uitoefening van hun bevoegdheid in diezelfde aangelegenheid.

Wanneer de Franse Gemeenschap te dezen een regeling aanneemt met betrekking tot het gesubsidieerd officieel onderwijs, beperkt zij daardoor de autonomie van de gemeenten die als inrichtende machten optreden.

De inbreuk op de bevoegdheid van de gemeenten en bijgevolg op het beginsel van de lokale autonomie die elk optreden, hetzij positief, hetzij negatief, van de federale overheid, de gemeenschappen of de gewesten inhoudt in een aangelegenheid die tot hun bevoegdheid behoort, zou enkel strijdig zijn met de in de prejudiciële vraag vermelde bepalingen, waarbij de bevoegdheid van de gemeenten wordt gewaarborgd voor alles wat van gemeentelijk belang is, wanneer ze kennelijk onevenredig is.

B.4. De ontslagprocedure die van toepassing is op de prioritaire tijdelijke personeelsleden in het onderwijs van de Franse Gemeenschap en het gesubsidieerd vrij onderwijs, en bij vergelijking waarvan het personeel van het gesubsidieerd officieel onderwijs verschillend wordt behandeld, is respectievelijk vastgesteld bij het koninklijk besluit van 22 maart 1969 en bij het decreet van 1 februari 1993.

Wat het officieel onderwijs van de Franse Gemeenschap betreft, bepalen de artikelen 42 en 43 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 « tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen » : «

Art. 42.Een prioritair tijdelijke kan ontslagen worden op gemotiveerd voorstel van het inrichtingshoofd of van de bevoegde inspecteur. Dit voorstel wordt aan de prioritair tijdelijke voorgelegd op het ogenblik dat het wordt opgemaakt. De prioritair tijdelijke viseert en dateert dit voorstel en bezorgt het binnen tien dagen terug.

Art. 43.De prioritair tijdelijke tegen wie een gemotiveerd voorstel tot ontslag wordt geformuleerd, kan binnen tien dagen een bezwaarschrift indienen bij het inrichtingshoofd, die hem dezelfde dag de ontvangst ervan bevestigt.

Het inrichtingshoofd zendt het bezwaarschrift de dag van de ontvangst over aan de Minister. Hij doet zulks door bemiddeling van de bevoegde inspecteur indien deze het voorstel tot ontslag geformuleerd heeft.

Zodra de Minister het bezwaarschrift ontvangen heeft, stuurt hij het door naar de raad van beroep. Deze brengt bij de Minister advies uit binnen een termijn van ten hoogste twee maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het bezwaarschrift.

Het personeelslid wordt op eigen verzoek door de raad van beroep gehoord. Hij mag zich laten bijstaan door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de in actieve dienst zijnde of gepensioneerde personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, of door een afgevaardigde van een erkende vakvereniging.

De niet-verschijning van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger belet de raad van beroep niet, zich uit te spreken.

De Minister beslist binnen de maand te rekenen van de ontvangst van het advies. Bij gebrek aan ministeriële beslissing binnen deze termijn geldt het advies van de raad van beroep als beslissing.

Voor de prioritair tijdelijke die ontslagen wordt, wordt een opzeggingstermijn van drie maanden in acht genomen ».

Artikel 71septies van het decreet van 1 februari 1993 « houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs », laatst gewijzigd bij het decreet van 8 maart 2007, bepaalt : « § 1. Behalve wanneer hij aangeworven is door de inrichtende macht op grond van zijn rangschikking in groep 1 bedoeld in artikel 34, § 1, tweede lid, 1°, bij deze inrichtende macht, kan het personeelslid ontslagen worden mits een met redenen omklede opzegtermijn van veertien dagen. Het personeelslid wordt vooraf uitgenodigd om zich te laten horen. De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen waarom de inrichtende macht overweegt het personeelslid te ontslaan moeten hem minstens vijf werkdagen voor de hoorzitting ter kennis worden gebracht, hetzij bij aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst, hetzij door ontvangst van een brief [die] onderhands wordt overhandigd met bewijs van ontvangst. Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de personeelsleden in actieve dienst of met rust uit het gesubsidieerd vrij onderwijs of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het wettig opgeroepen personeelslid niet verschijnt op de hoorzitting of er niet vertegenwoordigd is.

Wanneer hij door de inrichtende macht aangeworven is in een tijdelijk vacante betrekking op grond van zijn rangschikking in groep 1 bedoeld in artikel 34, § 1, tweede lid, 1°, bij deze inrichtende macht, kan het personeelslid ontslagen worden door deze inrichtende macht mits een opzegtermijn van veertien dagen in acht te nemen, voor zover de bevoegde raad van beroep vooraf een met redenen omkleed advies heeft uitgebracht.

Wanneer hij door de inrichtende macht aangeworven is in een definitief vacante betrekking op grond van zijn rangschikking in groep 1 bedoeld in artikel 34, § 1, tweede lid, 1°, bij deze inrichtende macht, kan het personeelslid ontslagen worden mits een opzegtermijn van drie maand in acht te nemen, voor zover de bevoegde raad van beroep vooraf een met redenen omkleed advies heeft uitgebracht. § 2. In de gevallen bedoeld in § 1, tweede en derde lid, bezorgt de inrichtende macht het personeelslid onmiddellijk een afschrift van het verzoek om advies bij de raad van beroep.

De raad van beroep bezorgt zijn met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht binnen vijfenveertig dagen vanaf de ontvangst van het verzoek door de inrichtende macht.

De inrichtende macht vermeldt desgevallend de redenen waarom het advies niet werd gevolgd. § 3. Het personeelslid en de inrichtende macht worden gehoord door de raad van beroep.

Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden in actieve dienst of met rust van het gesubsidieerd vrij onderwijs.

De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een verdediger gekozen onder de leden van een inrichtende macht van een inrichting van hetzelfde karakter of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van de inrichtende machten verdedigt.

Het niet verschijnen van het personeelslid of van diens vertegenwoordiger alsook het niet verschijnen van de inrichtende macht of diens vertegenwoordiger op de vergadering belet de raad van beroep niet een uitspraak te doen. § 4. Wanneer het gaat om een leraar of leermeester godsdienst, is de toestemming van de bevoegde overheid van de eredienst steeds vereist. § 5. In het kader van een beroep ingediend tegen een beslissing om ontslag moeten alle elementen in aanmerking genomen worden door de [r]aad van beroep, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag over de professionele en pedagogische bekwaamheden dat tot de procedure voor ontslag heeft geleid. De geldigheidsduur van dat verslag wordt beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint op de datum van de vaststelling ervan. Wanneer de procedure van ontslag op basis van dat verslag ingesteld wordt binnen die termijn, blijft het verslag evenwel geldig tot op de datum waarop de definitieve beslissing om ontslag aan het personeelslid wordt meegedeeld ».

B.5.1. De in het geding zijnde bepaling heeft enkel tot doel de rechten van de prioritaire tijdelijke leerkrachten te vrijwaren. Die personen kunnen rechtmatig verwachten vastbenoemd te worden na een tijdelijke aanstelling.

B.5.2. Het is om dat doel te bereiken dat, in het gesubsidieerd officieel onderwijs, de beslissing om een prioritaire tijdelijke leerkracht te ontslaan, naar gelang van het geval, onder de bevoegdheid van de gemeenteraad of de provincieraad valt, die meestal uitspraak doen op voorstel, respectievelijk van het college van burgemeester en schepenen of van het provinciaal college; daaruit volgt dat, naast het eventuele optreden van een lid van de schoolinspectie, de beslissing tot ontslag van een tijdelijke leerkracht noodzakelijkerwijze, in het gesubsidieerd officieel onderwijs - in tegenstelling tot de twee andere onderwijsnetten -, een beslissing is die wordt genomen door een verkozen orgaan.

Bovendien is het ontslag door een gemeente- of provinciebestuur onderworpen aan de toetsing door de toezichthoudende overheden, die niet alleen betrekking heeft op de wettigheid ervan, maar ook op de bestaanbaarheid ervan met het algemeen belang. De leerkrachten in de beide andere netten genieten niet die bijkomende bescherming, die bovenop de eventuele jurisdictionele beroepen komt.

Ten slotte is, in tegenstelling tot de twee andere onderwijsnetten, naar gelang van het geval de provinciale of de gemeentelijke inrichtende macht ertoe gehouden zich te gedragen naar het advies van de raad van beroep : in het geval waarin dat advies tegen het ontslag is gekant, is de inrichtende macht ertoe gehouden haar beslissing tot ontslag in te trekken.

B.5.3. De in het geding zijnde bepaling heeft dus niet tot gevolg de gemeenteraad te beletten om, in principe, over te gaan tot het ontslag van een prioritaire tijdelijke leerkracht, meer bepaald wanneer het advies van de raad van beroep niet wordt gevraagd of wanneer dat advies geen gelijk geeft aan de leerkracht die erom heeft verzocht.

Zelfs indien, zoals te dezen, dat advies besluit dat de leerkracht niet mag worden ontslagen en de gemeenteraad verplicht om de prioritaire leerkracht weer aan te stellen, blijft diezelfde raad overigens bevoegd om een tuchtsanctie op te leggen aan een vastbenoemde leerkracht, zonder dat hij deze keer verplicht is, krachtens de artikelen 64 en volgende van het decreet van 6 juni 1994, het advies van de raad van beroep te volgen, op voorwaarde dat hij in zijn beslissing motiveert om welke reden hij, in voorkomend geval, afwijkt van dat advies.

B.6. Uit het voorgaande volgt dat artikel 25, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van 6 juni 1994 niet op onevenredige wijze afbreuk doet aan het beginsel van de gemeentelijke autonomie dat is gewaarborgd bij de artikelen 41, eerste lid, en 162, tweede lid, van de Grondwet en bij artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, en dat het niet onbestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 25, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 6 juni 1994 « tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs », in zoverre het bepaalt dat het advies van de raad van beroep bindend is voor de inrichtende macht wanneer het betrekking heeft op het ontslag van een prioritaire tijdelijke leerkracht in de zin van artikel 24, § 1, van hetzelfde decreet, schendt noch de artikelen 10, 11, 24, 41 en 162 van de Grondwet, noch artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 7 november 2019.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût

^