gepubliceerd op 25 februari 2020
Uittreksel uit arrest nr. 110/2019 van 10 juli 2019 Rolnummers 6986 en 6987 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 28 van het Vlaamse decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandel Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters J.-P(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 110/2019 van 10 juli 2019 Rolnummers 6986 en 6987 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 28 van het Vlaamse
decreet van 10 juli 2008Relevante gevonden documenten
type
decreet
prom.
10/07/2008
pub.
23/09/2008
numac
2008203387
bron
vlaamse overheid
Decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid
sluiten houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters J.-P. Snappe, T. Merckx-Van Goey, T. Giet, R. Leysen en M. Pâques, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnissen van 5 juli 2018 respectievelijk in zake S.H. tegen de gemeente Merelbeke en het « Autonoom Gemeentebedrijf Merelbeke » en in zake Y.A. tegen de stad Gent en de cvba « Farys », met de « Tussengemeentelijke Maatschappij der Vlaanderen voor Watervoorziening » (T.M.V.W.) als vrijwillig tussenkomende partij, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 17 juli 2018, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt het artikel 28 van het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid van 10 juli 2008 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door dezelfde rechtsgevolgen toe te kennen aan de vaststelling van discriminatie ongeacht het gemaakte onderscheid door datzelfde decreet tussen directe en indirecte discriminatie volgens artikel 16 § 1 en 2 van dat decreet ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6986 en 6987 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 28 van het Vlaamse decreet van 10 juli 2008Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2008 pub. 23/09/2008 numac 2008203387 bron vlaamse overheid Decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid sluiten houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid (hierna : het decreet van 10 juli 2008Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2008 pub. 23/09/2008 numac 2008203387 bron vlaamse overheid Decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid sluiten), dat bepaalt : « § 1. In geval van discriminatie kan het slachtoffer een schadevergoeding vorderen overeenkomstig het contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.
In de gevallen, vermeld in § 2, moet de persoon die het discriminatieverbod heeft geschonden, aan het slachtoffer een vergoeding betalen die naar keuze van het slachtoffer, gelijk is hetzij aan een forfaitair bedrag zoals uiteengezet in § 2, hetzij aan de werkelijk door het slachtoffer geleden schade. In het laatstgenoemde geval moet het slachtoffer de omvang van de geleden schade bewijzen. § 2. De forfaitaire schadevergoeding, vermeld in § 1, wordt als volgt bepaald : 1° als het slachtoffer morele en materiële schadevergoeding vordert wegens discriminatie in het kader van de arbeidsbetrekkingen in de zin van artikel 20, 1° tot en met 3°, is de forfaitaire schadevergoeding voor materiële en morele schade gelijk aan de brutobeloning voor zes maanden, tenzij de werkgever aantoont dat de betwiste ongunstige of nadelige behandeling ook op niet-discriminerende gronden getroffen zou zijn.In dat laatste geval wordt de forfaitaire schadevergoeding voor materiële en morele schade beperkt tot drie maanden brutobeloning. Als de materiële schade die voortvloeit uit een discriminatie in het kader van de arbeidsbetrekkingen in de zin van artikel 20, 1° tot en met 3°, echter hersteld kan worden via de toepassing van de nietigheidssanctie, vastgesteld in artikel 27, wordt de forfaitaire schadevergoeding vastgesteld volgens de bepalingen van punt 2°; 2° in alle overige gevallen wordt de forfaitaire vergoeding van de morele schade, geleden ten gevolge van een feit van discriminatie, vastgesteld op 650 euro.Dat bedrag wordt verhoogd tot 1 300 euro indien de verweerder niet kan aantonen dat de betwiste ongunstige of nadelige behandeling ook op niet-discriminerende gronden getroffen zou zijn of wegens andere omstandigheden, zoals de bijzondere ernst van de geleden morele schade ».
B.1.2. Het slachtoffer van een discriminatie kan aldus een schadevergoeding vorderen van de persoon die het discriminatieverbod heeft geschonden. Het slachtoffer heeft de keuze tussen een forfaitaire vergoeding en een vergoeding van de werkelijk geleden schade, waarvan het de omvang dient te bewijzen (artikel 28, § 1).
Artikel 28, § 2, 2° regelt de wijze waarop de forfaitaire schadevergoeding, die uitsluitend op morele schade betrekking heeft, wordt bepaald.
B.2.1. De verwijzende rechter wenst te vernemen of artikel 28 van het decreet van 10 juli 2008Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2008 pub. 23/09/2008 numac 2008203387 bron vlaamse overheid Decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid sluiten bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat bij het vaststellen van de forfaitaire vergoeding van de morele schade, geleden ten gevolge van discriminatie, geen onderscheid wordt gemaakt naargelang het gaat om directe, dan wel indirecte discriminatie.
Het Hof wordt derhalve gevraagd of een gelijke behandeling van verschillende situaties bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.
B.2.2. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de feiten betrekking hebben op discriminerende praktijken die buiten het kader van de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid vallen.
Voor discriminaties in het kader van andere domeinen dan dat van de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid wordt de forfaitaire vergoeding van de morele schade geleden ten gevolge van een feit van discriminatie bepaald op 650 euro. Dat bedrag wordt verhoogd tot 1 300 euro indien de dader niet kan aantonen dat de betwiste ongunstige of nadelige behandeling ook op niet-discriminerende gronden zou zijn genomen of wegens andere omstandigheden, zoals de bijzondere ernst van de geleden morele schade (artikel 28, § 2, 2°, van het decreet van 10 juli 2008Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2008 pub. 23/09/2008 numac 2008203387 bron vlaamse overheid Decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid sluiten).
B.2.3. Het Hof beperkt zijn onderzoek bijgevolg tot artikel 28, § 2, 2°, van het decreet van 10 juli 2008Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2008 pub. 23/09/2008 numac 2008203387 bron vlaamse overheid Decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid sluiten.
B.3.1. Het decreet van 10 juli 2008Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2008 pub. 23/09/2008 numac 2008203387 bron vlaamse overheid Decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid sluiten creëert een algemeen kader voor de bestrijding van discriminatie met betrekking tot de bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest (artikel 2).
Het verbiedt directe en indirecte vormen van discriminatie op grond van kenmerken die verband houden met « geslacht, genderidentiteit, genderexpressie, leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, taal, gezondheidstoestand, handicap, fysieke of genetische eigenschap, sociale positie, nationaliteit, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming » (artikel 16, § § 1 tot 3).
B.3.2. Er is sprake van directe discriminatie als iemand minder gunstig wordt behandeld dan iemand anders in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld, op grond van één of meer, werkelijke of vermeende, eigen of bij associatie toegekende, beschermde kenmerken, tenzij die ongunstige behandeling objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn (artikel 16, § 1).
Er is sprake van indirecte discriminatie als een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelswijze personen met een werkelijk of vermeend, eigen of bij associatie toegekend beschermd kenmerk in vergelijking met andere personen kan benadelen, tenzij die bepaling, maatstaf of handelswijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn, of in het geval van indirect onderscheid op grond van een handicap, wordt aangetoond dat er geen redelijke aanpassingen kunnen worden getroffen (artikel 16, § 2).
Volgens die definities is er slechts sprake van discriminatie indien geen objectieve rechtvaardiging bestaat voor het verschil in behandeling dat uit de gehanteerde criteria of kenmerken voortvloeit.
B.3.3. De definities van directe en indirecte discriminatie verwijzen noch naar een opzet, noch naar een andere drijfveer van degene die het discriminatieverbod schendt. Inzake het bewijs in een burgerrechtelijke procedure volstaat het voor diegene die - ongeacht de vorm van discriminatie - zich op de miskenning van een discriminatieverbod beroept, feiten aan te voeren die het bestaan van die discriminatie kunnen doen vermoeden, om de bewijslast dat er geen discriminatie is bij de verwerende partij te leggen (artikel 36, § 1).
B.3.4. De miskenning van de voormelde discriminatieverboden wordt gekoppeld aan sancties, die zowel burgerrechtelijk als strafrechtelijk van aard zijn (artikelen 27 tot 35).
B.4.1. Met het in het geding zijnde kaderdecreet beoogt de decreetgever de gelijke behandeling en de gelijke kansen van eenieder als een van de fundamentele grondslagen van de democratische samenleving te waarborgen en bescherming te bieden tegen discriminerende praktijken, omdat de impact ervan op de slachtoffers (sociale verlamming, ondermijning van rechten en kansen, beschadiging van gezondheid en levenskwaliteit, verkwisting van menselijk kapitaal, sociale desintegratie en macro-economische verliezen) zeer ernstig kan zijn (Parl. St., Vlaams Parlement, 2007-2008, nr. 1578/1, pp. 3-4).
Hij wenst niet alleen bewuste, maar ook onbewuste vormen van discriminatie te bestrijden. Door niet alleen directe maar ook indirecte discriminatie te verbieden, beoogt hij, enerzijds, te verhinderen dat een rechtstreeks discriminatieverbod wordt omzeild door het gebruik van ogenschijnlijk neutrale criteria en, anderzijds, de strijd aan te gaan met praktijken die onbedoeld discriminerend werken.
B.4.2. De decreetgever heeft het essentieel geacht om de moeilijke bewijsvoering inzake het bestaan van een discriminatie en de omvang van de geleden schade te verhelpen. Hij heeft, wat de burgerrechtelijke zaken betreft, enerzijds, voorzien in een omkering van de bewijslast ten laste van de verweerder (Parl. St., Vlaams Parlement. 2007-2008, nr. 1578/1, p. 18). Hij heeft, anderzijds, naar het voorbeeld van de federale wetgever, ook een systeem van forfaitaire schadevergoedingen, als alternatief voor een vergoeding volgens het gemeen recht, ingesteld omdat de regeling inzake (buiten)contractuele aansprakelijkheid slachtoffers van discriminatie niet steeds de mogelijkheid zou bieden om effectief een vergoeding te verkrijgen voor de geleden schade. Met een systeem van forfaitaire schadevergoedingen wordt beoogd de procedures in te korten teneinde tot snelle uitspraken te komen en het slachtoffer uitzicht te bieden op een effectieve, evenredige en tevens afschrikkende vergoeding, in plaats van een symbolische euro (Parl. St., Vlaams Parlement, 2007-2008, nr. 1578/1, p. 16).
B.5.1. Met het decreet van 10 juli 2008Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2008 pub. 23/09/2008 numac 2008203387 bron vlaamse overheid Decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid sluiten wil de decreetgever zowel directe als indirecte discriminatie bestrijden. Zodra een beschermd criterium heeft meegespeeld bij een ongunstige behandeling en het bewijs van een discriminatie vaststaat, ontstaat er schade, die aanleiding dient te geven tot vergoeding.
B.5.2. De decreetgever vermag redelijkerwijs aan te nemen dat het gemeen recht van de contractuele en de buitencontractuele aansprakelijkheid, slachtoffers van discriminatie niet steeds voldoende waarborgen biedt dat de door hen geleden schade effectief zal worden vergoed. Dat probleem blijkt zich inzonderheid voor te doen wat betreft de morele schade, waarvan het bedrag door de rechter vaak moeilijk nauwkeurig kan worden bepaald. Door het slachtoffer de mogelijkheid te bieden te kiezen voor een forfaitaire vergoeding wordt aan dat probleem tegemoetgekomen.
B.5.3. Het is evenwel eigen aan een systeem van een forfaitaire schadevergoeding dat geen rekening kan worden gehouden met de bijzonderheden van elk concreet geval en dat de diversiteit aan situaties niet anders dan op een vereenvoudigende wijze en bij benadering kan worden opgevangen.
B.5.4. Zoals is vermeld in B.3.3, wordt noch bij directe discriminatie, noch bij indirecte discriminatie de aansprakelijkheid van degene die discrimineert afhankelijk gesteld van het bewijs van opzet. Zowel bij directe als bij indirecte discriminatie is de schadelijke weerslag van een bepaalde handelswijze voor het slachtoffer bepalend.
B.5.5. Bij de vaststelling van de forfaitaire bedragen van de vergoeding van morele schade ingevolge discriminatie kon de decreetgever ervan uitgaan dat dergelijke schade zeer diverse vormen kan aannemen en dat het niet mogelijk is om rekening te houden met de meest verschillende toestanden waarin de slachtoffers zich kunnen bevinden, temeer daar morele schade moeilijk in geld waardeerbaar is en naar billijkheid dient te worden begroot. Hij vermocht daarbij ook aan te nemen dat de impact van het miskennen van een discriminatieverbod op het slachtoffer, met name wat de geleden morele schade betreft, niet noodzakelijk verschilt naargelang het gaat om een directe dan wel een indirecte discriminatie en dat die schade derhalve niet op een verschillende wijze dient te worden vergoed.
B.5.6. Gelet op het feit dat de sancties bij overtreding van een discriminatieverbod doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn, kunnen de in artikel 28, § 2, 2°, vermelde bedragen ten slotte niet als onevenredig worden beschouwd.
B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 28, § 2, 2°, van het Vlaamse decreet van 10 juli 2008Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2008 pub. 23/09/2008 numac 2008203387 bron vlaamse overheid Decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid sluiten houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 10 juli 2019.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Alen