Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 25 februari 2020

Uittreksel uit arrest nr. 139/2019 van 17 oktober 2019 Rolnummers 6879 en 6882 In zake : de beroepen tot vernietiging van de artikelen 479, 480 en 482bis of 483 van het Wetboek van strafvordering, ingesteld door A.M. en door L.M. Het Grond samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2019205045
pub.
25/02/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 139/2019 van 17 oktober 2019 Rolnummers 6879 en 6882 In zake : de beroepen tot vernietiging van de artikelen 479, 480 en 482bis of 483 van het Wetboek van strafvordering, ingesteld door A.M. en door L.M. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 22 maart 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 23 maart 2018, heeft A.M., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. B. Mouffe, advocaat bij de balie te Brussel, ingevolge het arrest van het Hof nr. 9/2018 van 1 februari 2018, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 479, 480 en 482bis van het Wetboek van strafvordering.

Bij hetzelfde verzoekschrift vorderde de verzoekende partij eveneens de schorsing van dezelfde normen. Bij het arrest nr. 82/2018 van 28 juni 2018, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 17 september 2018, heeft het Hof de vordering tot schorsing verworpen. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 23 maart 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 maart 2018, heeft L.M., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. M. Uyttendaele en Mr. M.-L. Levaux, advocaten bij de balie te Brussel, ingevolge de arresten van het Hof nrs. 9/2018 van 1 februari 2018 en 35/2018 van 22 maart 2018, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 479, 480 en 483 van het Wetboek van strafvordering.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6879 en 6882 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen 479, 480, 482bis en 483 van het Wetboek van strafvordering.

De beroepen tot vernietiging, die aanhangig zijn gemaakt ingevolge het arrest nr. 9/2018 van 1 februari 2018 en het arrest nr. 35/2018 van 22 maart 2018, worden ingesteld op grond van artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof.

Krachtens die bepaling staat voor onder meer iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die doet blijken van een belang, een nieuwe termijn van zes maanden open voor het instellen van een beroep tot vernietiging tegen een wet, een decreet of een ordonnantie wanneer het Hof, uitspraak doende op een prejudiciële vraag, heeft verklaard dat die wet, dat decreet of die ordonnantie met name een van de in artikel 1 bedoelde regels schendt.

B.1.2. De bestreden artikelen 479, 480, 482bis en 483 van het Wetboek van strafvordering, die deel uitmaken van boek II, titel IV (« Enige rechtsplegingen van bijzondere aard »), hoofdstuk III (« Misdaden door rechters gepleegd buiten hun ambt en in de uitoefening van hun ambt »), van dat Wetboek, bepalen : «

Art. 479.Wanneer een vrederechter, een rechter in de politierechtbank, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbank of in de rechtbank van koophandel, een raadsheer in het hof van beroep of in het arbeidshof, een raadsheer in het Hof van Cassatie, een magistraat van het parket bij een rechtbank of een hof, een referendaris bij het Hof van Cassatie, een lid van het Rekenhof, een lid van de Raad van State van het auditoraat of van het coördinatiebureau bij de Raad van State, een lid van het Grondwettelijk Hof, een referendaris bij dat Hof, de leden van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, een provinciegouverneur, ervan beschuldigd wordt buiten zijn ambt een misdrijf gepleegd te hebben dat een correctionele straf meebrengt, laat de procureur-generaal bij het hof van beroep hem dagvaarden voor dat hof, dat uitspraak doet, zonder dat beroep kan worden ingesteld.

Art. 480.Indien het een misdrijf betreft waarop een criminele straf is gesteld, wijst de procureur-generaal bij het hof van beroep de magistraat aan die het ambt van officier van gerechtelijke politie zal waarnemen en de eerste voorzitter van dat hof de magistraat die het ambt van onderzoeksrechter zal waarnemen ». «

Art. 482bis.De mededaders van en de medeplichtigen aan het misdrijf waarvoor de ambtenaar van de hoedanigheid als vermeld in artikel 479 wordt vervolgd en de daders van samenhangende misdrijven worden samen met de ambtenaar vervolgd en berecht.

Het eerste lid is evenwel niet van toepassing op de daders van misdaden en van politieke misdrijven en drukpersmisdrijven die samenhangen met het misdrijf waarvoor de ambtenaar wordt vervolgd ». «

Art. 483.Wanneer een vrederechter, een rechter in de politierechtbank, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbank of in de ondernemingsrechtbank, een raadsheer in het hof van beroep of in het arbeidshof, een raadsheer in het Hof van Cassatie, een magistraat van het parket bij een rechtbank of een hof, een referendaris bij het Hof van Cassatie, een lid van het Rekenhof, een lid van de Raad van State, van het auditoraat of van het coördinatiebureau bij de Raad van State, een lid van het Grondwettelijk Hof, een referendaris bij dat Hof, de leden van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, een provinciegouverneur, ervan beschuldigd wordt in zijn ambt een misdrijf gepleegd te hebben dat een correctionele straf meebrengt, dan wordt dat misdrijf vervolgd en gevonnist zoals in artikel 479 is bepaald ».

B.2.1. Bij zijn arrest nr. 9/2018 van 1 februari 2018, in antwoord op verschillende prejudiciële vragen die door de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Luik waren gesteld in het kader van het gerechtelijk onderzoek lastens de verzoekende partijen, heeft het Hof voor recht gezegd dat de artikelen 479 en 480 van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden in zoverre zij niet voorzien in het optreden van een onderzoeksgerecht om, in de loop van het gerechtelijk onderzoek, toezicht te houden op de regelmatigheid van de rechtspleging en als beroepsinstantie uitspraak te doen over de beslissingen van de als onderzoeksrechter aangewezen magistraat.

Het Hof heeft zijn beslissing met name op de volgende motieven gebaseerd : « B.10.3. Wat de magistraten van eerste aanleg betreft, heeft de wetgever, door het ambt van onderzoeksrechter toe te vertrouwen aan een magistraat die daartoe is aangewezen door de eerste voorzitter van het hof van beroep en door erin te voorzien dat de betrokken magistraten door de hoogste feitenrechter moeten worden berecht, hun welbepaalde waarborgen willen bieden die een onpartijdige en serene rechtsbedeling kunnen verzekeren, overeenkomstig het in B.4.1 vermelde doel.

B.10.4. Zoals in B.4.2 wordt vermeld, is de procureur-generaal bij het hof van beroep evenwel als enige bevoegd om bij het afsluiten van het gevorderde gerechtelijk onderzoek te beslissen of de zaak al dan niet naar het vonnisgerecht moet worden verwezen. Aangezien er aldus bij het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek, voor de magistraten van eerste aanleg, geen tussenkomst is van een onderzoeksgerecht dat in het kader van een tegensprekelijke procedure overgaat tot de regeling van de rechtspleging en daarbij de toereikendheid van de bezwaren en de regelmatigheid van de rechtspleging beoordeelt, zoals dat het geval is bij het Hof van Cassatie voor de magistraten van de hoven van beroep, doen de in het geding zijnde bepalingen op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de betrokken magistraten in zoverre zij niet voorzien in de tussenkomst van een onderzoeksgerecht om, in de loop van het gerechtelijk onderzoek, toezicht te houden op de regelmatigheid van de rechtspleging en als beroepsinstantie uitspraak te doen over de beslissingen van de als onderzoeksrechter aangewezen magistraat ».

Het Hof heeft in B.11 van dat arrest geoordeeld : « In afwachting van een optreden van de wetgever staat het, aangezien de in B.10.4 gedane vaststelling van de lacune is uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die toelaten de in het geding zijnde bepalingen toe te passen met inachtneming van de referentienormen op grond waarvan het Hof zijn toetsingsbevoegdheid uitoefent, aan de verwijzende rechter een einde te maken aan de schending van die normen via de toepassing van de gemeenrechtelijke regels van de strafrechtspleging ».

B.2.2. Bij zijn arrest nr. 35/2018 van 22 maart 2018 heeft het Hof, op grond van dezelfde motieven, geoordeeld dat de artikelen 479, 483 en 503bis van hetzelfde Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden in zoverre zij, bij het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek, niet voorzien in het optreden van een onderzoeksgerecht dat in het kader van een op tegenspraak gevoerde procedure overgaat tot de regeling van de rechtspleging en daarbij de toereikendheid van de bezwaren en de regelmatigheid van de rechtspleging beoordeelt.

Verzocht zich uit te spreken over een vordering tot uitlegging van zijn voormelde arrest nr. 35/2018, heeft het Hof bij zijn arrest nr. 31/2019 van 28 februari 2019 geantwoord dat dat arrest « aldus [dient] te worden uitgelegd dat, in afwachting van een optreden van de wetgever, de kamer van inbeschuldigingstelling zich bevoegd moet verklaren om, bij het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek lastens de in artikel 479 van het Wetboek van strafvordering vermelde magistraten - andere dan die bedoeld in artikel 481 - en de daders van een samenhangend misdrijf, de rechtspleging te regelen en daarbij de toereikendheid van de bezwaren en de regelmatigheid van de rechtspleging te beoordelen overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels van de strafrechtspleging ».

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen B.3. Volgens de Ministerraad zijn de beroepen niet ontvankelijk bij gebrek aan belang van de verzoekende partijen. Als partijen bij de procedure die aanleiding heeft gegeven tot het voormelde arrest nr. 9/2018, zouden zij genoegdoening hebben gekregen door dat arrest, in zoverre de verwijzende rechter ertoe is gehouden de gemeenrechtelijke regels van de strafrechtspleging toe te passen om een einde te maken aan de door het Hof vastgestelde ongrondwettigheid.

B.4.1. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

Dat belang dient te bestaan op het ogenblik van de indiening van het verzoekschrift en dient te blijven bestaan tot de uitspraak van het arrest.

B.4.2. Het bij artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten vereiste belang verschilt niet van datgene dat wordt vereist in artikel 2 van dezelfde wet.

B.5. Ter ondersteuning van hun belang voeren de verzoekende partijen aan dat zij, in de hoedanigheid van rechter bij de rechtbank van eerste aanleg respectievelijk als mededader van of medeplichtige aan een misdrijf waarvoor die magistraat wordt vervolgd, het voorwerp hebben uitgemaakt van een gerechtelijk onderzoek dat werd gevoerd met toepassing van de bijzondere rechtspleging, zoals die in het kader van het stelsel van het « voorrecht van rechtsmacht » is geregeld in de bestreden bepalingen.

B.6.1. Uit de elementen van het dossier blijkt dat de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Luik zich, rekening houdend met de arresten nrs. 9/2018 en 35/2018 van het Hof, bij een arrest van 31 mei 2018 bevoegd heeft verklaard om bij het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek lastens de verzoekende partijen over te gaan tot de regeling van de rechtspleging en daarbij de toereikendheid van de bezwaren en de regelmatigheid van de rechtspleging te beoordelen.

Aldus heeft de kamer van inbeschuldigingstelling te dezen een einde gemaakt aan de door het Hof vastgestelde schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet via de toepassing van de gemeenrechtelijke regels van de strafrechtspleging.

B.6.2. Vermits het gerechtelijk onderzoek lastens de verzoekende partijen bijgevolg is afgesloten, met het optreden van een onderzoeksgerecht dat in het kader van een op tegenspraak gevoerde procedure is overgegaan tot de regeling van de rechtspleging en daarbij de toereikendheid van de bezwaren en de regelmatigheid van de rechtspleging heeft beoordeeld en aldus met inachtneming van de vereiste procedurele waarborgen zoals die voortvloeien uit de voormelde arresten nrs. 9/2018, 35/2018 en 31/2019, hebben zij geen belang meer bij de vernietiging van de bestreden bepalingen.

B.7. De beroepen tot vernietiging zijn bijgevolg niet ontvankelijk bij gebrek aan belang.

Om die redenen, het Hof verwerpt de beroepen.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 17 oktober 2019.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût

^