Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 25 september 2019

Uittreksel uit arrest nr. 27/2019 van 14 februari 2019 Rolnummer 6811 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 13 en 14 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gesteld door het Arbeidshof te Luik, afdeling Luik. Het samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters J.-P. Snappe, T. Merckx-Van Goe(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2019203928
pub.
25/09/2019
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 27/2019 van 14 februari 2019 Rolnummer 6811 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 13 en 14 van de arbeidsongevallen wet van 10 april 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/1971 pub. 23/03/2018 numac 2018030615 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet type wet prom. 10/04/1971 pub. 17/10/2014 numac 2014000710 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet sluiten, gesteld door het Arbeidshof te Luik, afdeling Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters J.-P. Snappe, T. Merckx-Van Goey, T. Giet, R. Leysen en M. Pâques, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 22 december 2017 in zake de « Gemeenschappelijke Verzekeringskas tegen Arbeidsongevallen SECUREX » tegen M.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 januari 2018, heeft het Arbeidshof te Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 13 en 14 van de arbeidsongevallen wet van 10 april 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/1971 pub. 23/03/2018 numac 2018030615 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet type wet prom. 10/04/1971 pub. 17/10/2014 numac 2014000710 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet sluiten de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 2, 3 en 26, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in zoverre zij het kind dat van jongs af aan ten laste is genomen door de getroffene en ten aanzien van hetwelk de getroffene vervangend voogd was en in dat opzicht de rechten waarvan de biologische ouders vervallen waren verklaard en de daarmee verband houdende verplichtingen uitoefende, uitsluiten van het voordeel van de rente, terwijl diezelfde bepalingen de rente toekennen aan de biologische kinderen en aan de geadopteerde kinderen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de artikelen 13 en 14 van de arbeidsongevallen wet van 10 april 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/1971 pub. 23/03/2018 numac 2018030615 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet type wet prom. 10/04/1971 pub. 17/10/2014 numac 2014000710 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet sluiten, die bepalen : «

Art. 13.§ 1. De kinderen van de getroffene, die wees zijn van vader of moeder, ontvangen elk een rente die gelijk is aan 15 % van het basisloon zonder dat het totaal 45 % van dit loon mag overschrijden. § 2. De kinderen van de echtgenoot of van de wettelijk samenwonende partner van de getroffene, die wees zijn van vader of moeder, ontvangen elk een rente die gelijk is aan 15 % van het basisloon zonder dat het totaal 45 % van dit loon mag overschrijden indien ze geboren of verwekt zijn op het ogenblik van het overlijden van de getroffene. § 3. De bij § 1 en § 2 bedoelde kinderen, die wees zijn van vader en moeder, ontvangen elk een rente die gelijk is aan 20 % van het basisloon zonder dat het totaal 60 % van dit loon mag overschrijden. § 4. Kinderen van wie de afstamming slechts ten aanzien van één van hun ouders vaststaat, worden voor de toepassing van dit artikel met wezen gelijkgesteld. § 5. [opgeheven] § 6. De rente die bij toepassing van § 2 en § 3 wordt toegekend aan de kinderen van de echtgenoot of van de wettelijk samenwonende partner van de getroffene, wordt verminderd met het bedrag van de rente die aan voornoemde kinderen wegens een ander dodelijk arbeidsongeval wordt toegekend. Het totaal bedrag van de aldus verminderde rente en van de andere rente mag evenwel niet lager zijn dan het bedrag van de rente toegekend aan de kinderen van de getroffene.

Art. 14.§ 1. De kinderen die door één persoon zijn geadopteerd ontvangen een rente die voor ieder kind gelijk is aan 20 pct. van het basisloon van de overleden adoptant, zonder dat het totaal 60 pct. van dit loon mag overschrijden. § 2. De kinderen die door twee personen zijn geadopteerd ontvangen voor ieder kind, een rente gelijk aan : a) 15 pct.van het basisloon zo één van de adoptanten de andere overleeft, zonder dat het totaal 45 pct. van dit loon mag overschrijden; b) 20 pct.van het basisloon zo één van de adoptanten vóór-overleden is, zonder dat het totaal 60 pct. van dit loon mag overschrijden. § 3. De geadopteerden die overeenkomstig de bepalingen van artikel 353-15 van het Burgerlijk Wetboek rechten kunnen doen gelden in hun oorspronkelijke familie en in hun adoptieve familie, mogen de rechten, waarop zij in elke van deze families aanspraak kunnen maken, niet samenvoegen. Zij mogen echter kiezen tussen de rente, waarop zij recht hebben in hun oorspronkelijke of in hun adoptieve familie. De geadopteerden kunnen steeds op hun keuze terugkomen wanneer zich in hun oorspronkelijke of in hun adoptieve familie een nieuw ongeval met dodelijke afloop voordoet. § 4. Ingeval van samenloop van de belangen van de geadopteerde kinderen met die van de andere kinderen mag de rente toegekend aan de geadopteerde kinderen niet hoger zijn dan deze toegekend aan de andere kinderen. § 5. De bepalingen van dit artikel zijn uitsluitend van toepassing op de gewone adoptie ».

B.2. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 2, 3 en 26, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind, van de in het geding zijnde bepalingen, in zoverre zij het kind dat van jongs af aan ten laste is genomen door de getroffene en ten aanzien van hetwelk de getroffene vervangend voogd was en in dat opzicht de rechten waarvan de biologische ouders vervallen waren verklaard en de daarmee verband houdende verplichtingen uitoefende, uitsluiten van het voordeel van de rente, terwijl diezelfde bepalingen de rente toekennen aan de biologische kinderen en geadopteerde kinderen.

B.3. Het voor de verwijzende rechter gebrachte geschil heeft betrekking op de weigering van een rente, ingevolge een dodelijk arbeidsongeval, ten voordele van een kind wiens ouders uit het ouderlijk gezag zijn ontzet. Dat kind werd vanaf de leeftijd van enkele maanden ten laste genomen door de getroffene, opvangouder, die eveneens als vervangend voogd was aangewezen om de rechten en verplichtingen uit te oefenen waarvan de biologische ouders vervallen zijn verklaard.

B.4.1. De geïntimeerde partij voor de verwijzende rechter, die onder meer namens het kind optreedt, verzoekt in hoofdorde om de zaak terug te zenden naar de verwijzende rechter.

Zij stelt immers vast dat de verwijzende rechter de situatie die hem was voorgelegd, enkel vanuit de invalshoek van de artikelen 13 en 14 van de wet van 10 april 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/1971 pub. 23/03/2018 numac 2018030615 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet type wet prom. 10/04/1971 pub. 17/10/2014 numac 2014000710 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet sluiten heeft onderzocht, maar is van mening dat artikel 16, zesde lid, van dezelfde wet, dat te dezen niet is aangevoerd en dat de verwijzende rechter niet ambtshalve heeft opgeworpen, te dezen van toepassing is.

Zij verzoekt het Hof dan ook om, alvorens uitspraak te doen over de prejudiciële vraag, de zaak naar de verwijzende rechter terug te zenden opdat hij het dossier opnieuw onderzoekt vanuit die invalshoek en aan de partijen de mogelijkheid biedt te debatteren over de eventuele toepasbaarheid van artikel 16 van de wet van 10 april 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/1971 pub. 23/03/2018 numac 2018030615 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet type wet prom. 10/04/1971 pub. 17/10/2014 numac 2014000710 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet sluiten.

B.4.2. De Ministerraad is eveneens van mening dat artikel 16, zesde lid, van de wet van 10 april 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/1971 pub. 23/03/2018 numac 2018030615 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet type wet prom. 10/04/1971 pub. 17/10/2014 numac 2014000710 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet sluiten te dezen van toepassing is, en steunt de vraag van de geïntimeerde partij om de zaak naar de verwijzende rechter terug te zenden.

B.5.1. Artikel 16 van de arbeidsongevallen wet van 10 april 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/1971 pub. 23/03/2018 numac 2018030615 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet type wet prom. 10/04/1971 pub. 17/10/2014 numac 2014000710 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet sluiten, zoals gewijzigd bij de wet van 29 april 1996 en bij de wet van 11 mei 2007, bepaalt : « De kleinkinderen van de getroffene die geen rechthebbende kinderen nalaat, ontvangen, zo hun vader of hun moeder overleden is, een rente voor ieder van hen gelijk aan 15 pct. van het basisloon, zonder dat het totaal 45 pct. van dit loon mag overschrijden.

Zo hun vader en moeder overleden zijn ontvangen zij een rente voor ieder van hen gelijk aan 20 pct. van het basisloon, zonder dat het totaal 60 pct. van dit loon mag overtreffen.

Indien er rechthebbende kinderen zijn, hebben de kleinkinderen, die wees van vader of moeder zijn, bij staken, gelijke rechten als de kinderen; de rente toegekend aan elke staak van kleinkinderen wordt op 15 pct. bepaald en bij hoofden verdeeld.

Zo de kleinkinderen bedoeld in voorgaand lid wees van vader en moeder zijn, wordt de rente per staak gebracht op 20 pct.

De rente toegekend aan de kleinkinderen wordt verminderd met het bedrag van de rente die aan voornoemde kleinkinderen wegens een ander arbeidsongeval werd toegekend.

Met kleinkinderen worden gelijkgesteld, voor zover zij nog niet gerechtigd zijn op rente wegens hetzelfde dodelijk arbeidsongeval, de kinderen waarvoor uit hoofde van de prestaties van de getroffene of van de echtgenoot of van de wettelijk samenwonende partner kinderbijslag werd genoten, zelfs zo hun vader en moeder nog in leven zijn. Laat de getroffene geen rechthebbende kinderen na, dan ontvangt ieder van hen een rente gelijk aan 15 % van het basisloon, zonder dat het totaal 45 % van het basisloon mag overschrijden. Indien de getroffene rechthebbende kinderen of kleinkinderen nalaat, worden de met kleinkinderen gelijkgestelde kinderen geacht een staak te vormen.

De rente toegekend aan deze staak wordt bepaald op 15 % en wordt verdeeld per hoofd ».

B.5.2. In de parlementaire voorbereiding van artikel 5 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen, waarbij het zesde lid in artikel 16 van de wet van 10 april 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/1971 pub. 23/03/2018 numac 2018030615 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet type wet prom. 10/04/1971 pub. 17/10/2014 numac 2014000710 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet sluiten is ingevoegd, wordt uiteengezet : « De huidige bewoordingen van artikel 16, zesde lid, lijken echter sommige personen die wel voordeel halen uit het loon van de getroffene en waarvoor uit hoofde van de prestaties van het slachtoffer of zijn echtgenoot kinderbijslag werd genoten, uit te sluiten van het recht op rente.

Uit de voorbereidende werken van de wet blijkt dat het de bedoeling van de wetgever was bepaalde kinderen die op geen enkele manier verwant zijn met het slachtoffer toch een rente toe te kennen. De meerderheid van de rechtsleer lijkt van mening dat het niet vereist is dat de betrokken kinderen wees zijn van vader en/of moeder om recht te hebben op een rente.

Op deze wijze zouden bijvoorbeeld de volgende kinderen wel recht kunnen krijgen op een rente : - kinderen van wie de ouders ontzet werden uit de ouderlijke macht; - kinderen van wie de ouders krankzinnig werden verklaard of gecolloceerd; - kinderen van wie de ouders een gevangenisstraf uitzitten » (Parl.

St., Kamer, 1995-1996, nr. 352/1, p. 2).

De minister heeft eveneens uitgelegd : « Om een einde te maken aan een controverse ter zake in de rechtspraak, schaft de voorgestelde tekst in feite expliciet de vereiste voorwaarde van vooroverlijden van de biologische ouders af om de met kleinkinderen gelijkgestelde kinderen een recht op een rente toe te kennen.

Door die versoepeling komen als het ware alle kinderen die in een opvanggezin verblijven en financieel afhankelijk zijn van het slachtoffer van een arbeidsongeval of diens echtgenoot in aanmerking voor een rente toegekend overeenkomstig de arbeidsongevallenwet.

De wetgeving betreffende de kinderbijslag voor werknemers regelt immers talloze gevallen waarin kinderen die geen biologische band hebben met het opvanggezin desondanks toch recht blijven geven op kinderbijslag.

Zo kunnen bijvoorbeeld de kinderen die deel uitmaken van het gezin van het slachtoffer van het dodelijke arbeidsongeval en die aan het slachtoffer of aan diens echtgenoot waren toevertrouwd op grond van een rechterlijke beslissing of ingevolge een plaatsingsmaatregel door bemiddeling van of ten laste van een openbare overheid, krachtens artikel 51, § 3, 7° en 8°, van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor werknemers aanspraak maken op kinderbijslag uit hoofde van de prestaties van het slachtoffer of diens echtgenoot. De kinderen over wie het slachtoffer of diens echtgenoot pleegvoogd is, hebben krachtens artikel 51, § 3, 2°, van dezelfde gecoördineerde wetten, eveneens recht op kinderbijslag » (Parl. St., Kamer, 1995-1996, nr. 352/11, p. 15).

B.6. Om te oordelen of het antwoord op de prejudiciële vraag dienstig is voor de beslissing in de zaak ten gronde, dient te worden vastgesteld of artikel 16 van de wet van 10 april 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/1971 pub. 23/03/2018 numac 2018030615 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet type wet prom. 10/04/1971 pub. 17/10/2014 numac 2014000710 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet sluiten te dezen van toepassing is, hetgeen evenwel tot de bevoegdheid van de verwijzende rechter behoort.

B.7. Rekening houdend met hetgeen voorafgaat, dient de zaak naar de verwijzende rechter te worden teruggezonden teneinde het hem mogelijk te maken te oordelen of de prejudiciële vraag nog een antwoord behoeft.

Om die redenen, het Hof zendt de zaak terug naar de verwijzende rechter.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 14 februari 2019.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût

^